ECLI:NL:RBMNE:2022:500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
16/036407-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit opslagboxen in Utrecht en Nieuwegein door een 49-jarige man

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 49-jarige man uit Nieuwegein, die zich in 2018 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen uit opslagboxen in Utrecht en Nieuwegein. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uur. De zaak kwam aan het licht na aangiften van verschillende huurders van de opslagboxen, die melding maakten van geforceerde deuren en gestolen goederen. De verdachte werd herkend op camerabeelden en heeft tijdens de zitting verklaard dat hij samen met een medeverdachte de opslagboxen bezocht en goederen heeft weggenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich toegang hebben verschaft tot de opslagboxen door gebruik te maken van een toegangscode van een ander. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van diefstal door middel van braak. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele diefstallen omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij die specifieke feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve veranderingen die hij had doorgemaakt, wat leidde tot de beslissing om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf.

Daarnaast hebben verschillende benadeelde partijen schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat niet kon worden vastgesteld welke goederen precies waren gestolen. De rechtbank heeft de zaak op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht beoordeeld en de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/036407-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de van [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2022. De verdachte is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 24 september 2018 tot en met 7 oktober 2018 te Utrecht samen met een ander meerdere goederen heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking.
Feit 2: in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 oktober 2018 te Nieuwegein samen met een ander meerdere goederen heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 op het standpunt dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte herkent zichzelf en zijn medeverdachte op de camerabeelden bij de [bedrijf] en [plaats] , ook verklaart verdachte dat enkel hij en [medeverdachte] gebruik maakten van de code van de door hem gehuurde opslagruimte bij [bedrijf] te [plaats] . Op de camerabeelden is verder te zien dat beide verdachten de kar met goederen verplaatsen in zowel [bedrijf] te [plaats] als te [plaats] . Verdachte verklaart dat [medeverdachte] en hij de ene keer gezamenlijk met zijn auto naar [bedrijf] kwamen en de andere keer met de auto van [medeverdachte] , dit is volgens de officier van justitie dan ook voldoende voor het medeplegen van de diefstallen door middel van braak bij de [bedrijf] te [plaats] en [plaats] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit de aangifte van [aangever 1] namens [bedrijf] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [2] :
Ik ben werkzaam bij [bedrijf] aan de [adres] te [woonplaats] . Op 8 oktober 2018 kwam er een huurder naar mij toe. Hij vertelde dat de deur van zijn garagebox op de derde verdieping kapot was. Ik ben vervolgens gaan kijken en ik zag dat deze deur geforceerd was. Ik zag dat er een deuk in het stalen kozijn om de deur zat. Ik zag dat deze deuk ter hoogte van het slot zat. Ik ben hierop bij meerdere deuren gaan kijken en ik zag dat de meeste opslagboxen, die voorzien zijn van een roldeur, vergelijkbare schade hadden. Hierop ben ik de beelden terug gaan kijken. Ik zag op de camerabeelden dat de code, van [A] gebruikt werd. Ik zag dat drie mannen en een vrouw vaker gebruik maakten van de code. Zij gingen iedere keer naar binnen zonder spullen en kwamen kort daarop weer naar buiten met een kar vol met spullen. Over deze kar lag telkens een wit laken.
Uit de aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [3] :
Ik doe aangifte namens [bedrijf] gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Rond de datum van dinsdag 2 oktober 2018 kwam huurder meneer [huurder 1] naar mij toe. Ik hoorde hem vertellen dat de deur van zijn box was geforceerd. Hij vertelde dat het slot was geforceerd en dat hij een set banden miste. Rond dinsdag 9 oktober 2018, zag ik dat huurder [huurder 2] naar mij toe kwam. Hij vertelde mij dat ook zijn slot en boxdeur waren geforceerd. Hij vertelde mij dat er uit deze box meerdere gitaren en een grote gitaarversterker waren weggenomen. Opvallend is dat beide boxen op dezelfde wijze zijn geopend, waarschijnlijk is dit middels lockpicking gedaan. Beide boxen zijn op de vierde etage, deze etage is alleen
te bereiken via een lift. In totaal zag ik dat er op deze vierde etage 21 deuren zijn geforceerd. Naar aanleiding van de meldingen die huurders bij mij deden ben ik de camerabeelden terug gaan kijken. Er was een ding wat mij wel opviel en dat was op zondag 23 september 2018 omstreeks 19.00 uur en 19.30 uur, ik zag dat er drie mannen aan het verhuizen waren. Wat ik zag en wat mij opviel was dat alles onder witte kleden werd verhuisd. Ik hoorde dat [naam] mij
aan de telefoon direct vertelde dat dit wel hele belangrijke informatie is. Hij vertelde dat dit precies dezelfde wijze is als dat er gebeurd is in [plaats] aan de [adres] .
[verdachte] huurde box nummer [nummer] . Ik ben deze [verdachte] op gaan zoeken via de camerabeelden. Ik zag dat hij op 2 september 2018, en vaker hierna, samen met een andere persoon komt. Ik zie dat deze [verdachte] en de andere persoon veel met elkaar spreken.
Uit een proces-verbaal bevindingen, inhoudende de herkenning van verdachte, blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [4] :
Op maandag 04 november 2019 ging ik de verdachte [verdachte] horen. Tijdens dit verhoor hebben wij de verdachte met meerdere foto's geconfronteerd. Hij herkende zichzelf bij twee foto's. Dit was foto 4 en foto 5 uit het verhoor. Ik zag dat de verdachte sterk overeenkwam met de personen die hij aanwees. Verder was hij eerder ook al herkend door een collega. Hieronder een lijst met datum en tijden waarop ik op basis van de eigen verklaring van de verdachte en de herkenning opgemaakt door mijn collega de verdachte [verdachte] herkende op de screenshots:
Proces verbaal van camerabeelden [bedrijf] , opgemaakt door collega [collega 1] :
30-09-18 19:52
04-10-18 20:13
05-10-18 20:54
Proces verbaal van camerabeelden [bedrijf] , opgemaakt door collega [collega 2]
:
02-09-18 14:03
03-09-18 20:53
06-09-18 21.11
23-09-18 18:56.
Op de zitting van 1 februari 2022 heeft verdachte - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard [5] :
Ik kwam altijd samen met [medeverdachte] bij de [bedrijf] , meestal gingen wij hier samen met mijn auto heen. We gebruikten mijn toegangscode om binnen te komen. Wij hebben dozen in de lift mee naar beneden genomen en in mijn auto gezet. Het klopt dat ik een van de personen ben die te zien is op de camerabeelden van de [bedrijf] op 30 september 2018, 4 oktober 2018 en 5 oktober 2018. Ook klopt het dat ik een van de personen ben die te zien is op de camerabeelden van de [bedrijf] op 2 september 2018, 3 september 2018, 6 september 2018 en 23 september 2018. Al deze keren, ook in [plaats] , was ik daar met [medeverdachte] .
De rechtbank heeft ter zitting het volgende waargenomen [6] :
De rechtbank heeft de stills bekeken van de camerabeelden van [bedrijf] (pagina's 51 tot en met 78) en [bedrijf] (pagina’s 128 tot en met 170). De rechtbank constateert dat op alle dagen dat verdachte bevestigt een van de personen te zijn op die camerabeelden, hij samen met een andere persoon is en dat er aanvankelijk een leeg karretje de lift inkomt en dit karretje de lift enige tijd later opnieuw inkomt met een wit laken over de kar heen. Per dag gebeurt dit één of meerdere keren kort achter elkaar, gelet op de weergegeven tijdstippen. Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat de kar volgeladen is, maar door het witte laken is niet waar te nemen wat hier onder ligt.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van het medeplegen van diefstal door middel van braak bij [bedrijf] en [plaats] . De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezenverklaard, als vast komt te staan dat bij het begaan van een feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dat hiervan sprake is geweest, blijkt uit de volgende omstandigheden. Verdachte huurde een box bij [bedrijf] , waardoor hij toegang had tot dit pand. Hij heeft ook [medeverdachte] toegelaten tot dit pand. Tot het pand van [bedrijf] hebben zij zich toegang verschaft door met elkaar gebruik te maken van de code van een ander, te weten [A] . Verdachte en [medeverdachte] reden meestal samen in zijn auto naar de [bedrijf] en hebben gezamenlijk goederen vanuit de [bedrijf] in zijn auto geladen. Een en ander wordt bevestigd door het proces-verbaal van de camerabeelden. Uit de camerabeelden waarop de rechtbank heeft waargenomen dat zowel verdachte als zijn medeverdachte meermalen de lift inkomen met een lege kar en enige tijd later terugkeren met een volgeladen kar waar een wit laken overheen ligt, blijkt dat verdachten kennelijk het doel hadden om goederen die niet van hen waren ongezien weg te nemen en hebben daarbij nauw en bewust samengewerkt.
Gedeeltelijke vrijspraak
Uit de camerabeelden blijkt dat meer personen betrokken zijn geweest bij de diefstallen bij [bedrijf] en [plaats] . Er zijn op meerdere dagen goederen weggenomen, terwijl verdachte dan niet op de beelden is te zien. De officier van justitie heeft desgevraagd verklaard dat de identiteit van de overige verdachten niet bekend is geworden. De rechtbank constateert dat er geen bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de overige - niet nader geïdentificeerde - verdachten. Dat geldt ook voor de dagen waarop wel medeverdachte [medeverdachte] is te zien, maar verdachte niet. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijk en vooropgezet plan hadden om over een langere periode boxen bij de [bedrijf] leeg te roven.
Onder die omstandigheden kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor de diefstallen die in de tenlastelegging genoemde periodes hebben plaatsgevonden, waarbij hij zelf niet aanwezig was. Omdat de gestolen goederen met een wit laken waren afgedekt, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte de specifieke tenlastegelegde goederen van de genoemde personen heeft gestolen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 30 september 2018 tot en met 5 oktober 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door gebruik te maken van de (persoonlijke) toegangscode voor het toegangshek (op naam van [A] ) en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
in de periode van 2 september 2018 tot en met 23 september 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de positieve verandering die verdachte de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Hij heeft deze ontwikkeling volgens de raadsvrouw op eigen kracht doorgezet en ook op vrijwillige basis hulp gehad. De raadsvrouw verzoekt een taakstraf op te leggen van 240 uur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met een ander inbraken gepleegd in verhuurde opslagboxen bij de [bedrijf] en [plaats] . Zij hebben zich bij de [bedrijf] de toegang tot die bedrijfsruimte verschaft door, gebruik te maken van een code van iemand anders. De toegang tot [bedrijf] werd verschaft door misbruik te maken van de persoonlijke toegangscode van verdachte. Om eenmaal binnen toegang tot de opslagruimtes te krijgen hebben de verdachte en zijn medeverdachte de sloten van de roldeuren opengebroken.
Door het — kennelijk uit louter financieel gewin — plegen van deze bedrijfsinbraken heeft de verdachte laten zien geheel onverschillig te zijn voor de schade die hij daarmee aan de huurders van de opslagboxen en aan de eigenaren van de verhuurbedrijven heeft berokkend. Deze gedupeerden zijn niet alleen aangetast in hun vermogensrechten, ook hebben zij overlast en hinder ervaren van de nasleep van deze feiten. Een opslagbox is een plek waar mensen (waardevolle) spullen in opslaan. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat hun spullen daar veilig liggen opgeborgen. Verdachte heeft met zijn handelen dit vertrouwen geschaad.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel van een bijzondere omstandigheid in dit geval geen sprake is, is de overschrijding van de redelijke termijn van dusdanig korte duur (te weten ± 3 maanden) dat de rechtbank volstaat met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien de ernst van de feiten niet enkel worden volstaan met een taakstraf. Vanwege de hiervoor genoemde en de door de raadsvrouw aangehaalde persoonlijke omstandigheden en de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen periode heeft doorgemaakt, heeft een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf de voorkeur boven het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds, door invloed uit te oefenen op het gedrag van verdachte, het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rechtbank houdt er bij de oplegging van de duur van de proeftijd rekening mee dat het feit al enige tijd geleden is gepleegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.489,30. Dit bedrag bestaat uit € 6.489,30 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[huurder 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 141,21 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 9.274,96 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.574,74 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.680,12 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de vordering blijkt dat een deel van de schade reeds door de verzekering is vergoed, maar onduidelijk is welk deel vergoed is en waarom het andere deel niet is vergoed.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat betreft de immateriële schadevergoeding af te wijzen. De officier van justitie verzoekt de materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [huurder 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat betreft het materiële deel te matigen, omdat uit pagina 397 van het procesdossier blijkt dat er goederen zijn teruggevonden in België en deze zijn teruggegeven aan de benadeelde. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw de immateriële schadevergoeding af te wijzen, nu dit deel niet is onderbouwd door middel van stukken.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [huurder 1] aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw verzoekt de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
De raadsvrouw verzoekt de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] primair af te wijzen en subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren. Zij huurden samen met [benadeelde 4] een opslagruimte, maar het is onduidelijk of een gedeelte van hun vordering eveneens gevorderd is door [benadeelde 4] en welk deel verzekerd is. Ook zit de bon van de Bart Smit met factuurdatum 17 mei 2015 zowel als bijlage bij de vordering van [benadeelde 2] als bij de vordering van [benadeelde 3] . Mogelijk zijn er nog meer schadeposten dubbel opgevoerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wel vastgesteld kan worden dat door verdachte goederen zijn weggenomen bij de [bedrijf] en [plaats] , maar dat niet vast te stellen is welke goederen dit zijn geweest. De rechtbank acht bewezen dat verdachte diefstal in vereniging heeft gepleegd van enig goed. De rechtbank heeft verdachte echter vrijgesproken van de diefstal van de goederen van de benadeelde partijen. De benadeelde partijen zijn daarom niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [huurder 1]
- verklaart [huurder 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
- verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. S.M. Schothorst en J.O. Zuurmond, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 24 september 2018 tot en met 7 oktober 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een grote hoeveelheid interieurartikelen (waaronder onder meer kussens en/of lampen en/of kerstartikelen en/of vazen) en/of
- drie (Hedler)lampen en/of
- een groot aantal poppen (zijnde personages uit computerspellen met een totale waarde van €25,863,00)
, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- [B] en/of
- [C] en/of
- [D] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door gebruik te maken van de (persoonlijke) toegangscode voor het toegangshek (op naam van [A] en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 oktober 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- meerdere elektrische gitaren en/of een beamer en/of een afstandsbestuurbare auto en/of fietsendrager en/of een gitaarversterker en/of een (gitaar) speakerkast en/of een gitaar en/of
- een grote hoeveelheid lego (ter waarde van ongeveer €23.000) en/of een zonnebank en/of
- vier velgen met band (mer Volvo) en/of (eikenhouten) schildersezel en/of
, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- [huurder 2] en/of
- [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 2] en/of
- [huurder 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 november 2019, genummerd 2019154592, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 492.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 13-14.
3.Het proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 96-99.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 177-179.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd op dezitting van 1 februari 2022.
6.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de zitting van 1 februari 2022.