ECLI:NL:RBMNE:2022:4994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
16.22424019 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2022 uitspraak gedaan over een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie. De vordering was gericht op het opleggen van een betalingsverplichting aan de verdachte, die volgens het OM een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 45.399,59 had behaald. Tijdens de zitting op 9 november 2022 heeft de officier van justitie, mr. E. Wiersma, de vordering toegelicht en verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op het genoemde bedrag, met een verzoek om matiging tot € 40.000 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H.H. Meulemeesters, heeft echter verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering, gezien de niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafzaak zelf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie bij vonnis van 23 november 2022 niet-ontvankelijk is verklaard in de strafzaak, wat betekent dat er geen veroordeling heeft plaatsgevonden. Dit gebrek aan een veroordeling staat in de weg aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering, die gebaseerd is op het strafbare feit. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A.A.T. Werner als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.224240.19 (ontneming)
Uitspraak van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen [verdachte] en mr. M.H.H. Meulemeesters advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 45.399,59.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 45.399,59 en de betalingsverplichting, rekening houdend met een matiging wegens de overschrijding van de redelijke termijn, vast te stellen op € 40.000.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de in de strafzaak bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel vrijspraak, de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie bij vonnis van 23 november 2022 nietontvankelijk is verklaard in de strafzaak. De vervolging van verdachte heeft aldus niet tot een veroordeling geleid. Het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de op dat strafbare feit gebaseerde ontnemingsvordering in de weg.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. M.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2022.