Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had op 6 december 2021 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder, die op 25 oktober 2021 was genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen, waardoor de zaak niet inhoudelijk kon worden behandeld.
De rechtbank heeft eiser op 22 juli 2022 een aangetekende brief gestuurd, waarin hij werd verzocht om binnen vier weken aan te geven waarom hij het niet eens was met het besluit. Deze brief is door eiser niet afgehaald en is aan de rechtbank geretourneerd. Vervolgens is de brief per gewone post aan eiser verzonden, met de mededeling dat de termijn uit de brief van 22 juli 2022 niet opnieuw aanvangt. Eiser heeft echter niet tijdig gereageerd op deze brief.
Gelet op het ontbreken van beroepsgronden, zoals vereist in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft daarom besloten om het beroep niet inhoudelijk te behandelen en heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.