ECLI:NL:RBMNE:2022:4971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
16.318195.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met aanzienlijke schadevergoeding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die in de periode van 27 oktober 2015 tot en met 2 november 2020 te Baarn, als administratief medewerker, een bedrag van € 264.227,05 heeft verduisterd van zijn werkgever, een kringloopcentrum. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard, waarbij de verdachte heeft bekend. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren. De verdediging pleitte voor een mildere straf, verwijzend naar de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de schuldenlast van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de lange periode van verduistering en het grote bedrag dat is verduisterd, een zwaardere straf rechtvaardigen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden op, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.

De benadeelde partij, die schade heeft geleden door de verduistering, heeft een vordering ingediend van € 268.316,10. De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 257.966,45 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.318195.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1954] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum, alsmede de benadeelde partij [benadeelde] en zijn advocaat, mr. A. Kouwenaar-de Coninck, advocaat te Nijkerk, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
in de periode van 27 oktober 2015 tot en met 2 november 2020 te Baarn in dienstbetrekking (als administratief medewerker) van [benadeelde] een bedrag van € 264.227,05 heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 november 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020357562-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 4 en 5;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, en bijbehorende bijlage X, van 2 augustus 2021, genummerd PL0900-2020357562-14, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 103 tot en met 105 en 120.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 27 oktober 2015 tot en met 2 november 2020 te Baarn, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal 252.987,05 euro, toebehorende aan [benadeelde] , welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief medewerker, anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 7 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan schuldhulpverlening;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte al een deel van zijn straf heeft ondergaan door in zijn kerkgemeenschap boete te doen. De verdediging heeft verder aangevoerd dat, anders dan de officier van justitie stelt, geen sprake is van geraffineerd handelen door verdachte, maar van een gebrekkige interne controle bij het kringloopcentrum. Verder dient de rechtbank rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte direct open kaart heeft gespeeld. De raadsvrouw acht de eis van de officier van justitie een magistratelijke eis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verdachte heeft over een periode van vijf jaar in totaal ruim 250.000 euro van zijn werkgever, een kringloopcentrum, verduisterd. Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van zijn werkgever ernstig geschonden. Met het geld heeft verdachte onder meer zijn cocaïneverslaving bekostigd. Het geld ging verder op aan prostitueebezoek en drank. Dit alles heeft de verdachte tegen beter weten in gedaan en dat verwijt de rechtbank hem.
De persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) betreffende verdachte van 13 oktober 2022;
- een reclasseringsadvies van 3 november 2022, uitgebracht door Inforsa.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit speelt bij het bepalen van de straf geen rol.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld. Er is sprake van een hoge schuldenlast bij verdachte, die door de door hem gepleegde feiten nog wordt verhoogd. De reclassering meent dat verdiepingsonderzoek nodig is en, indien geïndiceerd, een behandeling bij de Waag gericht op delictgedrag om de recidivekans te verminderen. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, onder de volgende voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan schuldhulpverlening.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn medewerking aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden wil verlenen.
De strafoplegging
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan schuldhulpverlening, passend en geboden is. De proeftijd van 3 jaren acht de rechtbank nodig gelet op het recidiverisico, zoals ook door de reclassering is omschreven. De rechtbank zal verdachte, mede gezien het tijdsverloop, niet veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar hem wel de maximale taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, opleggen. Ook deze straf is passend en geboden. De rechtbank wijkt dus in de hoogte van de taakstraf af van de eis van de officier van justitie, om de ernst van het feit, het grote bedrag dat is verduisterd en de lange duur van de pleegperiode te benadrukken.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 268.316,10, bestaande uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is, nu er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de geleden schade en het strafbare feit, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de schadevergoedingsmaatregel niet moet worden opgelegd, nu aannemelijk is geworden dat verdachte nu en in de toekomst onmogelijk kan beschikken over voldoende vermogen om de vordering te voldoen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 257.966,45, te weten het bedrag dat verdachte in de bewezen verklaarde periode heeft verduisterd, zijnde € 252.987,05, plus het bedrag dat de benadeelde partij heeft betaald aan Hoffmann bedrijfsrecherche, te weten € 4.979,40.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 257.966,45 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent twee punten toe, zodat de kosten worden begroot op € 4.982,-. De rechtbank begroot de nakosten op € 124,-. Deze bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder bij de beslissing is omschreven.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de benadeelde partij een rechtspersoon is, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14c, 14b, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen vier werkdagen nadat het vonnis onherroepelijk is verklaard meldt bij Inforsa reclassering op het adres Utrechtseweg 11 13 te Amersfoort. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* zich laat behandelen door de Forensische Ambulante Zorg (FAZ) en/of een soortgelijke zorgverlener zoals de Waag, te bepalen door de reclassering indien geïndiceerd na verdiepingsonderzoek. Indien geïndiceerd start de behandeling zodra verdachte een intake heeft gehad. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden. Verdachte werkt mee aan het verkrijgen van bewindvoering en behoudt deze gedurende de duur van het toezicht of de proeftijd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 257.966,45;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 5.106,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum waarop dit vonnis onherroepelijk is geworden, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na die datum tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mr. E.J.W. Verhaagh en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 oktober 2015 tot en
met 02 november 2020 te Baarn, in elk geval in Nederland
(telkens) opzettelijk
enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal) 264.227,05 euro, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde] (gevestigd
aan de [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten
als boekhouder en/of administratief medewerker, elk geval anders dan door misdrijf
onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )