ECLI:NL:RBMNE:2022:4966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/16/521625 / HA ZA 21-338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge overeenkomst tot aanneming van werk en geschil over aanneemsom en gebreken

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een mondelinge overeenkomst tot aanneming van werk voor de verbouwing van een woning. [eiseres] stelt dat zij met [gedaagde] een vaste aanneemsom van € 100.000,- is overeengekomen, terwijl [gedaagde] betwist dat er een vaste prijs is afgesproken en stelt dat hij recht heeft op een redelijke prijs voor de verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft op 30 november 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin zij de partijen heeft opgedragen om bewijs te leveren over de overeengekomen aanneemsom. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 10.000,- van [eiseres] heeft geleend, dat hij moet terugbetalen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er gebreken zijn aan het uitgevoerde werk, waaronder een ondeugdelijke cv-installatie, en heeft besloten een deskundige te benoemen om de gebreken te beoordelen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en het benoemen van een deskundige.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521625 / HA ZA 21-338
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.A. van Gorcom te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering eis in conventie, tevens houdende vordering tot het bevelen van een deskundigenbericht met productie 14 tot en met 28;
  • de akte uitlating vermeerdering van eis en verzoek deskundigenbericht van [gedaagde] ;
  • de door [eiseres] op 18 augustus 2022 toegezonden productie 29 tot en met 32;
  • de door [gedaagde] op 29 augustus 2022 toegezonden productie 5 tot en met 11;
  • de mondelinge behandeling die is gehouden op 1 september 2022, waarvan aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Gorcom.
1.2.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Witvoet bezwaar gemaakt tegen de door [gedaagde] op 29 augustus 2022 toegezonden producties, omdat die producties te laat in het geding zijn gebracht. Hoewel de producties inderdaad te laat zijn ingediend, laat de rechtbank deze stukken wel toe in de procedure, omdat het gaat om stukken met een beperkte inhoud en de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres] die inhoud bovendien al kende. Het betreft namelijk e-mailcorrespondentie tussen [eiseres] en [gedaagde] , tussen [gedaagde] en mr. [A] (voormalig advocaat van [eiseres] ) en foto’s van de verbouwing. [eiseres] is op zitting ok in de gelegenheid geweest om op deze stukken te reageren.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat zij vonnis zal wijzen. Helaas is het niet gelukt om het vonnis te wijzen op de toen aan partijen meegedeelde datum.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning). Toen [eiseres] de woning in 2018 kocht, wilde zij de woning verbouwen. Daarvoor had [eiseres] een budget van € 100.000,- (inclusief BTW). [eiseres] heeft [onderneming] uit [plaats 2] benaderd om de verbouwing uit te voeren. Hij heeft de kosten geraamd op € 100.000,- (inclusief BTW). [1] In dit bedrag is de aankoop van de keuken, vloeren, tegels en haard en het schilderen van de woning niet meegenomen.
2.2.
[eiseres] heeft het werk uiteindelijk niet aan [onderneming] gegund, maar aan [gedaagde] . Partijen kenden elkaar zijdelings omdat ze bij elkaar in de buurt wonen en hun kinderen naar dezelfde school gaan. Vrienden van [eiseres] , [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ), hebben [eiseres] en [gedaagde] met elkaar in contact gebracht. Partijen hebben de door [eiseres] gewenste verbouwing op 14 oktober 2018 bij [B] en [C] besproken [2] . Volgens [eiseres] zijn partijen in dit gesprek overeengekomen dat [gedaagde] de verbouwing zou uitvoeren voor een bedrag van € 100.000,-.
2.3.
[gedaagde] is in november 2018 gestart met de werkzaamheden. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van diverse (onder andere Poolse) onderaannemers. [gedaagde] heeft geen facturen aan [eiseres] gestuurd, maar haar regelmatig gevraagd om geldbedragen over te maken zodat [gedaagde] onderaannemers en materialen kon betalen.
2.4.
[gedaagde] is in de zomer van 2019 gestopt met zijn werkzaamheden. Het werk was op dat moment nog niet voltooid. Volgens [gedaagde] had hij onvoldoende financiële middelen om het werk af te maken, omdat [eiseres] geen geld meer aan hem wilde overmaken. [eiseres] heeft vervolgens het werk op eigen kosten door anderen laten afmaken.
2.5.
[eiseres] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat zij met [gedaagde] (primair) een vaste aanneemsom of (subsidiair) een richtprijs (als bedoeld in artikel 7:752 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) van € 100.000,- is overeengekomen en dat zij [gedaagde] ten onrechte meer heeft betaald. Dit betreft een bedrag van € 14.564,21. Op zitting hebben [eiseres] en haar advocaat toegelicht dat [eiseres] dit bedrag aan [gedaagde] heeft voorgeschoten zodat hij diverse uitgaven kon doen voor de uitvoering van het werk. Verder stelt [eiseres] dat zij [gedaagde] € 10.000,- heeft geleend, zodat hij onderaannemers kon betalen, en [gedaagde] deze lening aan haar moet terugbetalen.
2.6.
Daarnaast stelt [eiseres] dat het werk van [gedaagde] niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Zij heeft gebreken aan de muur en het dak van de uitbouw en de cv-installatie geconstateerd. [eiseres] wil dat een deskundige het uitgevoerde werk beoordeelt op deugdelijkheid. De gebreken leiden ertoe dat [eiseres] schade heeft geleden. Die schade bestaat uit de kosten voor [eiseres] om de gebreken te herstellen. De omvang en de hoogte daarvan moeten door een door de rechtbank te benoemen deskundige worden begroot.
2.7.
[eiseres] vordert daarom in deze procedure dat:
  • [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar (terug) te betalen:
  • het bedrag van € 14.564,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van betaling;
  • de geldlening van € 10.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot de dag van betaling;
  • een bedrag van € 1.788,65 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van betaling;
  • de proceskosten, waaronder de kosten voor het leggen van beslag onder [gedaagde] , te betalen binnen veertien dagen na vonnis en vanaf de vijftiende dag te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van betaling;
  • [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van herstel van de gebreken zoals die door een nader te benoemen deskundige worden vastgesteld, te betalen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.8.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] zijn partijen geen vaste aanneemsom van € 100.000,- overeengekomen, maar is [eiseres] hem een redelijke prijs, als bedoeld in artikel 7:752 BW, verschuldigd. Volgens [gedaagde] dient deze redelijke prijs te worden vastgesteld op een bedrag dat beduidend hoger is dan het bedrag dat [eiseres] tot dusver heeft betaald. [gedaagde] betwist dan ook dat [eiseres] hem meer heeft betaald dan dat partijen hebben afgesproken. Indien wordt geoordeeld dat er sprake is van een richtprijs, dan ziet die richtprijs enkel op het werk genoemd in de begroting [3] . Verder voert [gedaagde] aan dat hij zijn werkzaamheden in de zomer van 2019 mocht opschorten, omdat [eiseres] is opgehouden met betalen. Daarnaast betwist [gedaagde] de noodzaak om een deskundige te benoemen om het werk te beoordelen. Voor het geval mocht blijken dat [gedaagde] toch een bedrag aan [eiseres] verschuldigd is, beroept [gedaagde] zich ten slotte op verrekening met het bedrag (het restant van de redelijke prijs) dat [eiseres] nog aan [gedaagde] dient te betalen.
2.9.
[gedaagde] heeft ook een vordering tegen [eiseres] (vordering in reconventie) ingesteld. Zoals hiervoor opgemerkt, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiseres] aan hem een redelijke prijs is verschuldigd voor de verrichte werkzaamheden. Na aftrek van het bedrag dat [eiseres] tot dusver heeft betaald, meent [gedaagde] dat [eiseres] hem nog een bedrag van € 103.842,54 moet betalen. [gedaagde] vordert daarom – zo begrijpt de rechtbank – dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat [eiseres] een redelijke prijs aan [gedaagde] verschuldigd is;
  • [eiseres] veroordeelt om:
 € 103.842,54 aan [gedaagde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot de dag van betaling, dan wel (kennelijk subsidiair)
 aan [gedaagde] een nader bij staat op te maken bedrag betaalt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot de dag van betaling, onder toekenning in deze procedure van een voorschot van € 50.000,-;
  • de beslagen die ten laste van [gedaagde] zijn gelegd opheft, voor recht verklaart dat die beslagen onrechtmatig zijn gelegd en [eiseres] veroordeelt om de daardoor veroorzaakte schade, op te maken bij staat, aan [gedaagde] te vergoeden;
  • [eiseres] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten;
  • het vonnis (in reconventie) uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
2.10.
[eiseres] heeft verweer gevoerd. Zij stelt – samengevat – dat zij geen redelijke prijs verschuldigd is, omdat partijen een vaste aanneemsom van € 100.000,- zijn overeengekomen. Ook betwist zij dat er onrechtmatig beslag is gelegd en [gedaagde] daardoor schade heeft geleden. De vordering van [gedaagde] moet daarom worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zullen de vorderingen van [eiseres] en de vorderingen van [gedaagde] hierna gezamenlijk worden behandeld.
3.2.
Om op de vorderingen van partijen te kunnen beslissen, zullen de volgende vragen moeten worden beantwoord:
Wat zijn partijen over de aanneemsom overeengekomen? Een vaste aanneemsom, een richtprijs, of niets (in welk geval [eiseres] achteraf een ‘redelijke prijs’ is verschuldigd)?
Zijn partijen meerwerk overeengekomen waarvoor [gedaagde] een prijsverhoging kan vorderen?
Heeft [gedaagde] het bedrag van € 10.000 geleend of was het een betaling op grond van de aannemingsovereenkomst?
Voldoen de uitgevoerde werkzaamheden aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
3.3.
In dit vonnis beantwoordt de rechtbank alleen de tweede en derde vraag. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] het bedrag van € 10.000 van [eiseres] heeft geleend. Dat bedrag moet hij met rente aan [eiseres] terugbetalen. Verder kan [gedaagde] geen aanspraak maken op een prijsverhoging wegens door hem gesteld meerwerk.
3.4.
Vraag één en vier kan de rechtbank nog niet (volledig) beantwoorden. Ten aanzien van vraag één zal [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat partijen mondeling een vaste aanneemsom van € 100.000,- zijn overeengekomen. Daarnaast zal [eiseres] nader moeten toelichten dat zij een bedrag van € 14.564,21 aan [gedaagde] heeft voorgeschoten voor de uitvoering van het werk. Slaagt [eiseres] hierin (zowel de bewijsopdracht als de nadere toelichting), dan moet [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] terugbetalen. Slaagt [eiseres] er niet in om te bewijzen dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, dan is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een richtprijs van € 100.000,-. In geval van overschrijding van dit bedrag kan [gedaagde] slechts aanspraak maken op 10% daarvan. Op toekenning van een hoger bedrag heeft [gedaagde] geen recht, omdat hij [eiseres] had moeten waarschuwen dat de richtprijs van € 100.000,- zou worden overschreden. Niet is gebleken dat [gedaagde] dat heeft gedaan.
3.5.
Voor een volledige beantwoording van vraag vier is het oordeel van een deskundige nodig. De rechtbank zal die deskundige daarom benoemen, maar stelt partijen eerst in de gelegenheid om zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de vragen die de deskundige zal moeten beantwoorden. Wel oordeelt de rechtbank in dit vonnis dat in ieder geval de cv-installatie ondeugdelijk is aangebracht door [gedaagde] .
3.6.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen. Dat doet zij door achtereenvolgens stil te staan bij de hiervoor in randnummer 3.2 opgenomen vragen.
1. Wat hebben partijen afgesproken over de aanneemsom?
3.7.
Zoals hiervoor is opgemerkt, zijn partijen volgens [eiseres] op 14 oktober 2018 overeengekomen dat [gedaagde] de door [eiseres] gewenste verbouwing voor een bedrag van € 100.000,-. Daarbij is gesproken over een begroting van [gedaagde] waarin een bedrag van € 139.549,02 was opgenomen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] water bij de wijn gedaan, omdat [eiseres] al een offerte had van [onderneming] van ongeveer € 100.000,-, [gedaagde] in de regio [plaats 1] meer opdrachten wilde verwerven, hij de woning van [eiseres] als referentiepand zou mogen gebruiken en [eiseres] zich zou inspannen om [gedaagde] opdrachten te bezorgen. Na het bereiken van overeenstemming over de aanneemsom hebben partijen elkaar de hand geschud, aldus [eiseres] . Het gesprek waarin deze afspraak is gemaakt, vond plaats bij en in het bijzijn van [B] en [C] .
3.8.
[B] heeft hierover verklaard [4] :
“Bij ons aan tafel is er een wederzijdse overeenstemming gekomen voor een schilder klaar huis voor uiteindelijk EUR 100.000,- incl btw excl. Haard, keuken en vloerafwerking (dwz tegels, hout en/of laminaat). Deze EUR 100.000,- was o.a. gebaseerd op, nieuwe geïsoleerde broodjes vloer met vloerverwarming, aanbouw, verwijderen oude verwarmingsinstallatie, trappen plaatsen en lichte constructie aanpassingen (muren plaatsen/verwijderen), isolatie, elektra, badkamers 1e etage, kunststof kozijnen, stucen e.d. (…) [gedaagde (voornaam)] kwam aanvankelijk met een benodigd bedrag van EUR 139k en een beetje maar heeft de toezegging gedaan op EUR 100.000,- omdat hij dan jouw huis na verbouwing mocht gebruiken als “show case” voor andere opdrachtgevers en ook omdat je hem zou helpen met het aanbrengen van mogelijke nieuwe projecten.”
3.9.
[C] verklaart hierover [5] :
“Dit gesprek vond plaats bij ons thuis en [gedaagde (voornaam)] , [B (voornaam)] en jij hebben in detail zijn begroting van 140k besproken. Jij hebt toen aangegeven dat een maximaal budget had van 100k en dat je al een offerte had gekregen voor 97k. Uiteindelijk heeft [gedaagde (voornaam)] aangegeven dat hij jouw verbouwing voor 100k ging realiseren en dat hij hier zijn referentieproject van zou maken, en jij en [gedaagde (voornaam)] zijn in ons bijzijn met die 100k als aanneemsom akkoord gegaan.
Jij gunde [gedaagde (voornaam)] als starter in [plaats 1] dit project en jij hebt bovendien ook nog toegezegd dat jij binnen jouw netwerk zou gaan kijken om additionele opdrachten voor hem binnen te halen.”
3.10.
Verder heeft [eiseres] een getuigenverklaring van de heer [D] [6] overgelegd. [D] verklaart:
“Tijdens een start-/sloop-/verkenningsborrel in je nieuwe huis in november werd mij meer duidelijk. Je vertelde, in aanwezigheid van [gedaagde (voornaam)] , dat in onderhandeling [gedaagde (voornaam)] uiteindelijk uit was gekomen op een prijs van 100k€. [gedaagde (voornaam)] wilde het werk graag aannemen omdat het hem als bedrijf op een ander niveau zou brengen. (…) Ook wilde hij graag meer in de omgeving van [plaats 1] doen. Daarom had hij flink water bij de wijn gedaan, met als tegenprestatie van jouw kant dat hij mocht laten zien wat hij waard was op zo’n project en dat hij vervolgens ook jouw huis als referentieproject mocht gebruiken. [gedaagde (voornaam)] heeft op dat moment bevestigd dat hij enthousiast en vol goede zin was over deze aanpak.”
3.11.
Deze getuigenverklaringen ondersteunen de stelling van [eiseres] dat partijen – in afwijking van de gepresenteerde begroting van [gedaagde] – een vaste aanneemsom van € 100.000,- hebben afgesproken. Dat [eiseres] hier destijds ook daadwerkelijk van uit is gegaan, blijkt uit de in het geding gebrachte ‘verbouwingsspecificatie’ voor het aanvragen van een hypotheek door [eiseres] [7] . Daarop staat namelijk ook het bedrag van € 100.000,- vermeld.
3.12.
Daar staat tegenover dat [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat hij de werkzaamheden uit zijn tweede begroting zou uitvoeren voor een bedrag van € 100.000,-. Volgens [gedaagde] is er wel over een bedrag van € 100.000,- gesproken, maar heeft hij aangegeven dat hij de wensen van [eiseres] niet voor dat bedrag kan uitvoeren. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat hij zijn best zou doen om de kosten zo laag mogelijk te houden. Daarop hebben partijen elkaar vervolgens de hand geschud. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd, en dat is door [eiseres] niet weersproken, dat [B] , [C] en [D] vrienden of goede bekenden van [eiseres] zijn en zij om die reden in haar voordeel hebben verklaard.
3.13.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat partijen een vaste aanneemsom van € 100.000,- zijn overeengekomen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat [eiseres] in ieder geval [B] , [C] en [D] zal voordragen als getuigen, zodat zij onder ede door de rechtbank kunnen worden gehoord.
Het bedrag van € 14.564,21 (vordering [eiseres] )
3.14.
Als [eiseres] slaagt in deze bewijsopdracht, geldt het volgende. [eiseres] stelt dat zij bovenop de aanneemsom van € 100.000,- een bedrag van € 14.564,21 heeft betaald voor werkzaamheden en materialen die onder de aanneemsom vielen. In de dagvaarding heeft [eiseres] gesteld dat dit bedrag een schadevergoeding betreft (zie o.a. randnummer 5.1 dagvaarding). Na hierover vragen te hebben gesteld op zitting, begrijpt de rechtbank echter dat [eiseres] aanvoert dat zij dit bedrag heeft voorgeschoten zodat [gedaagde] verder kon met zijn werkzaamheden. Haar vordering zou daarmee neerkomen op terugbetaling van een – kennelijk – geleend bedrag. Weliswaar ziet de rechtbank aanknopingspunten voor dit standpunt in het als productie 26 door [eiseres] overgelegde overzicht van betalingen aan [gedaagde] , maar geheel duidelijk is dit voor de rechtbank (vooralsnog) niet. De rechtbank heeft bij die stand van zaken behoefte aan nadere inlichtingen voordat zij hierover een eindbeslissing neemt. De rechtbank zal [eiseres] daarom op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevelen om nader toe te lichten (i) wat de grondslag is van haar vordering van € 14.564,21, en (ii) uit welke posten/bedragen deze vordering is opgebouwd, waarbij deze posten/bedragen zoveel als mogelijk dienen te worden onderbouwd met stukken (bijvoorbeeld facturen, betaalbewijzen en bankafschriften). [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren. Om (verdere) vertraging van deze procedure zoveel mogelijk te voorkomen, dient [eiseres] deze nadere toelichting te verstrekken in dezelfde akte als waarin zij ingaat op het door haar te leveren bewijs van de overeengekomen aanneemsom.
Redelijke prijs (vordering [gedaagde] )
3.15.
Indien [eiseres] er niet in slaagt om te bewijzen dat partijen een aanneemsom van € 100.000,- zijn overeengekomen, dan is zij [gedaagde] een redelijke prijs verschuldigd als bedoeld in artikel 7:752 BW. De rechtbank is van oordeel dat in die situatie sprake is van een richtprijs, als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW, van € 100.000,-. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat zij over dit bedrag hebben gesproken. [eiseres] mocht erop vertrouwen dat de werkzaamheden voor (ongeveer) dat bedrag zouden worden uitgevoerd, omdat zij heeft aangegeven dat zij niet meer budget had en [gedaagde] heeft aangegeven dat hij het werk voor die prijs wilde proberen te realiseren. In geval van overschrijding van de richtprijs kan [gedaagde] slechts aanspraak maken op 10% daarvan. Om aanspraak te kunnen maken op een hoger (overschrijdings)bedrag, had [gedaagde] [eiseres] tijdig moeten waarschuwen dat hij de richtprijs zou gaan overschrijden. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij [eiseres] hiervoor heeft gewaarschuwd en ook uit het dossier is dit niet gebleken. Dat betekent dat [gedaagde] , indien [eiseres] niet slaagt in haar bewijsopdracht, hooguit aanspraak kan maken op een aanneemsom van € 110.000,-. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] daarvan al € 98.000,- heeft ontvangen. Zijn vordering op [eiseres] zal dan ook hooguit kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 12.000,-. Of die vordering daadwerkelijk toewijsbaar is, zal de rechtbank pas beoordelen indien na bewijslevering blijkt dat dit noodzakelijk is.
2. Prijsverhoging meerwerk (vordering [gedaagde] )
3.16.
Volgens [gedaagde] heeft hij ook recht op vergoeding van meerwerk. Er zijn volgens hem veel werkzaamheden uitgevoerd die niet in de begroting zijn opgenomen. [eiseres] veranderde tijdens de uitvoering van het werk vaak van gedachten en vroeg om wijzigingen in het werk, aldus [gedaagde] . Dit heeft ertoe geleid dat er veel meerwerk is verricht. [gedaagde] vordert daarbetaling van. Omdat die vordering ook aan de orde is wanneer [eiseres] slaagt in haar bewijslevering (ook bij een vaste aanneemsom kan immers nadien meerwerk overeen worden gekomen), zal de rechtbank hier nu al over beslissen.
3.17.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] geen aanspraak maken op vergoeding van meerwerk. Bij meerwerk als bedoeld in artikel 7:755 BW gaat het om door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. In de eerste plaats is dus vereist dat [eiseres] voor de specifieke werkzaamheden opdracht heeft gegeven aan [gedaagde] . In de tweede plaats geldt dat een daaruit voortvloeiende prijsverhoging alleen in rekening kan worden gebracht wanneer [gedaagde] hier tijdig voor heeft gewaarschuwd, tenzij [eiseres] de noodzaak van de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Nu [gedaagde] zich op een prijsverhoging wegens meerwerk beroept, is het aan hem om te stellen en (waar nodig) te bewijzen dat aan deze vereisten is voldaan.
3.18.
Daar is [gedaagde] niet in geslaagd. De rechtbank licht hierna toe waarom niet.
Erkend meerwerk
3.19.
[gedaagde] vordert deels betaling voor meerwerk dat door [eiseres] wordt erkend. Ten aanzien van deze werkzaamheden heeft [eiseres] het standpunt ingenomen dat zij daarvoor heeft betaald [8] . Het betreft de volgende werkzaamheden:
  • montage van de haard en het rookkanaal;
  • extra tegelwerk in een badkamer;
  • plaatsing van een dwarsbalk in het plafond tussen de gang en de woonkamer;
  • wijzigingen in de indeling van de hal;
  • verlengen van een muur in de zitkamer, in de keuken en in het toilet;
  • het plaatsen van een extra dakraam;
  • montage van de keuken.
3.20.
[eiseres] heeft concreet en gemotiveerd gesteld dat zij voor deze werkzaamheden een prijs heeft afgesproken met [gedaagde] en dat zij prijs vervolgens ook heeft betaald. Deze stelling van [eiseres] wordt ondersteund door het door haar overgelegde betalingsoverzicht [9] . [gedaagde] betwist deze prijsafspraken en betoogt dat de uitgevoerde werkzaamheden duurder waren dan de betaalde bedragen. [10] [gedaagde] heeft dit standpunt (voor zover de rechtbank kan nagaan) voor het eerst ingenomen in deze procedure. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dit eerder aan [eiseres] te laten weten en vervolgens aanspraak te maken op de (volgens hem) extra kosten van het betreffende meerwerk. Niet is gebleken dat hij dit heeft gedaan. Omdat [gedaagde] desondanks de werkzaamheden heeft uitgevoerd, mocht [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de kosten van dit meerwerk beperkt waren tot de destijds hiervoor door haar betaalde bedragen.
Geen opdracht
3.21.
Ook van de hierna opgesomde werkzaamheden vordert [gedaagde] betaling. [eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat zij voor deze werkzaamheden opdracht heeft gegeven. Het betreft:
- het plaatsen van scheidingswanden op zolder [11] ;
- het stuken van de zolder [12] ;
- het afmonteren van de badkamers op de eerste verdieping [13] ;
- installeren van de cv-installatie [14] ;
- montage van leidingen op zolder (elektra en water) [15] ;
3.22.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] wel degelijk opdracht heeft verstrekt voor deze werkzaamheden.
Overige werkzaamheden
3.23.
Verder heeft [gedaagde] betaling gevorderd van overig meerwerk. [16] Daarbij gaat het om:
- sanering van asbest;
- het ontwerp van de keuken;
- het van binnenuit isoleren van het dak;
- het afwerken van het isolatiemateriaal door het plaatsen van plafondplaten op zolder;
- tegelwerk.
3.24.
Volgens [eiseres] vielen het isoleren en afwerken van het dak onder de originele afspraken. Ten aanzien van de overige werkzaamheden betwist [eiseres] dat [gedaagde] daarvoor opdracht had, dat [gedaagde] ze heeft uitgevoerd of dat ze voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] heeft haar namelijk niet gewaarschuwd dat de werkzaamheden zouden leiden tot een hogere prijs.
3.25.
Voor zover al wordt aangenomen dat [gedaagde] opdracht had voor het uitvoeren van deze werkzaamheden en hij daartoe ook is overgegaan, is de rechtbank niet gebleken dat hij [eiseres] heeft gewaarschuwd dat deze werkzaamheden zouden leiden tot een hogere prijs. Ook heeft [gedaagde] onvoldoende uitgelegd dat [eiseres] de noodzaak van de prijsverhoging ten aanzien van deze werkzaamheden uit zichzelf had moeten begrijpen. Dat betekent dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op een vergoeding voor de hiervoor opgesomde werkzaamheden.
Aanbouw
3.26.
Dat is hooguit anders voor het realiseren van de aanbouw: dit is een werk van zodanige aard en omvang dat [eiseres] uit zichzelf heeft moeten begrijpen dat dit een verhoging van de prijs met zich mee zou brengen. Maar: dat geldt alleen als de aanbouw niet onder het oorspronkelijk aangenomen werk viel. Ter zitting heeft [gedaagde] het standpunt ingenomen dat dat niet het geval is, terwijl [eiseres] van mening is dat partijen dit wel zijn overeengekomen. De rechtbank ziet voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de aanbouw wel tot het overeengekomen werk behoort. Ten eerste spreken [B] en [D] in hun getuigenverklaring uitdrukkelijk over een ‘aanbouw’ respectievelijk ‘uitbouw’. Verder wijst ook de begroting van [gedaagde] in die richting. Die begroting is namelijk getiteld: ‘
Renovatieen uitbreiding van de [adres] [plaats 1]’ (onderstreping toegevoegd). Het is naar het oordeel van de rechtbank niet logisch om ‘uitbreiding’ op te nemen als dit niet tot het plan behoort. Verder is het onbegrijpelijk dat [gedaagde] hierover – als ervan wordt uitgegaan dat de aanbouw een meerwerkpost was – niet eerder heeft gecommuniceerd met [eiseres] . Zelfs in de conclusie van antwoord wordt de aanbouw niet genoemd als meerwerkpost. Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank ervan uit dat de aanbouw ook onderdeel was van het op 14 oktober 2018 aangenomen werk. Dit betreft dus geen meerwerk.
Tussenconclusie
3.27.
In conventie krijgt [eiseres] de gelegenheid te bewijzen dat zij met [gedaagde] een aanneemsom van € 100.000,- is overeengekomen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat [B] , [C] en [D] als getuigen worden voorgedragen. Daarnaast dient [eiseres] nader toe te lichten wat (i) de grondslag is van haar vordering van € 14.564,21, en (ii) uit welke posten/bedragen deze vordering is opgebouwd, waarbij deze posten/bedragen zoveel als mogelijk dienen te worden onderbouwd met stukken (bijvoorbeeld facturen, betaalbewijzen en bankafschriften).
3.28.
De uitkomst hiervan is van invloed op de beslissing over de vorderingen van [gedaagde] . In ieder geval staat nu al vast dat hooguit zal worden toegewezen een bedrag van € 12.000,-.
3. De geldlening van € 10.000,-
3.29.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij [gedaagde] een bedrag van € 10.000,- heeft geleend en [gedaagde] dit bedrag uiterlijk 31 december 2019 aan haar moest terugbetalen. Volgens [eiseres] heeft zij dit bedrag aan [gedaagde] geleend, omdat hij en zijn gezin thuis werden lastiggevallen door Poolse onderaannemers die [gedaagde] niet (volledig) had betaald. Met het geleende bedrag kon [gedaagde] hen alsnog betalen.
3.30.
De rechtbank vindt dat [eiseres] dit standpunt voldoende heeft onderbouwd en dat [gedaagde] hier te weinig tegenover heeft gesteld. Uit het bankafschrift van 31 mei 2019 volgt dat [eiseres] op 20 mei 2019 € 10.000,- heeft ontvangen van [E] en [eiseres] dit bedrag dezelfde dag aan [gedaagde] heeft overgeboekt. Als omschrijving heeft [eiseres] bij die overboeking ‘Lening [E] voor [F (voornaam)] ’ vermeld. [gedaagde] heeft erkend dat [eiseres] geld heeft geleend van [E] en hij erkent dat hij werd lastiggevallen door onbetaalde Poolse onderaannemers. Verder is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiseres] verschillende keren gesommeerd de lening terug te betalen. Niet is gebleken dat [gedaagde] hiertegen heeft geprotesteerd of heeft weersproken dat er sprake zou zijn van een geldlening. [gedaagde] voert weliswaar aan dat er sprake zou zijn geweest van een voorschot of van betaling voor materialen en dat hij vaak tegen [eiseres] heeft gezegd dat ze het nog over ‘de kosten’ moeten hebben, maar hij laat na dit concreet te onderbouwen. Zijn standpunt blijkt ook niet uit de stukken. Daarentegen heeft [eiseres] gesteld dat zij in april 2019 is gestopt met haar betalingen aan [gedaagde] , omdat zij toen al meer had betaald dan de volgens haar afgesproken aanneemsom van € 100.000,-. Dit volgt ook uit het door haar overgelegde betalingsschema [17] . Het is daarom logisch en begrijpelijk dat het bedrag van € 10.000 – dat pas na april 2019 is overgemaakt – geen voorschot of betaling was, maar een geldlening om [gedaagde] uit de problemen te helpen.
3.31.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiseres] aan [gedaagde] een geldlening heeft verstrekt die [gedaagde] op 31 december 2019 had moeten terugbetalen. Omdat [gedaagde] dit niet heeft gedaan, is de geldlening opeisbaar en moet [gedaagde] het bedrag vermeerderd met wettelijke rente terugbetalen. Die rente is hij verschuldigd vanaf 6 juni 2020. In zijn email van 22 mei 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] immers de gelegenheid geboden om de lening uiterlijk op 5 juni 2020 alsnog terug te betalen. [18]
4. Voldoen de uitgevoerde werkzaamheden aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
3.32.
Na het uitbrengen van de dagvaarding is [eiseres] gebleken dat het uitgevoerde werk gebreken vertoont. [eiseres] heeft onder andere geconstateerd dat het dak van de uitbouw gebrekkig is, muurankers van de gevel van de uitbouw los zitten waardoor de gevel (mogelijk) instabiel is en de cv-installatie ondeugdelijk is aangelegd. [eiseres] heeft daarom, na eiswijziging, gevorderd dat de rechtbank een deskundige benoemt die het door [gedaagde] uitgevoerde werk beoordeelt en dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van herstel zoals die door de deskundige worden vastgesteld.
3.33.
Ten eerste heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij door [eiseres] niet in gebreke is gesteld en hij daarom niet verzuim verkeert. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Allereerst was het voor [eiseres] niet nodig om [gedaagde] een ingebrekestelling te sturen en hem dus een termijn te geven om alsnog binnen een redelijke termijn te presteren. Uit het gedrag van [gedaagde] was [eiseres] al gebleken dat het sturen van zo’n ingebrekestelling nutteloos zou zijn [19] . [gedaagde] is in de zomer van 2019 namelijk vertrokken en niet meer teruggekeerd naar de woning om de werkzaamheden af te ronden, ondanks herhaalde verzoeken van [eiseres] daartoe. Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is [gedaagde] daarom toch in verzuim. Uit artikel 6:82 lid 2 BW volgt namelijk dat de schuldenaar in een dergelijk geval in verzuim is indien hij een schriftelijke mededeling ontvangt waaruit blijkt dat hij aansprakelijk wordt gesteld voor het uitblijven van de nakoming. Deze schriftelijke mededeling heeft [gedaagde] van [eiseres] , in de vorm van de ‘conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering eis in conventie’, ontvangen. In dit processtuk ligt ook de omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW besloten. [eiseres] vordert immers geen nakoming door [gedaagde] , maar veroordeling van hem in de kosten van herstel van gebreken die door de deskundige worden geconstateerd.
3.34.
[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat hij niet in verzuim kan zijn, omdat hij zich op opschorting heeft beroepen wegens het uitblijven van nader overeengekomen betalingen (en dus ook niet hoefde terug te komen, zo begrijpt de rechtbank). De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat dit op geen enkele wijze wordt onderbouwd. In het dossier zitten geen stukken waaruit blijkt dat (a) deze betalingen zijn afgesproken in afwijking van de hoofdregel dat betaling plaatsvindt bij oplevering, (b) [gedaagde] vervolgens aanspraak maakt op betaling van de overeengekomen bedragen binnen een bepaalde termijn, en (c) [gedaagde] zich ten slotte wegens het uitblijven daarvan op opschorting beroept.
3.35.
Verder heeft [gedaagde] de gebreken betwist en vindt hij dat de summier onderbouwde stellingen van [eiseres] geen deskundigenonderzoek rechtvaardigen. Voor zover het de cv-installatie betreft, is de rechtbank van oordeel dat de betwisting van [gedaagde] onvoldoende is. De factuur van het loodgietersbedrijf bevat een gedetailleerde beschrijving van de mankementen en bij de factuur zijn ook diverse foto’s gevoegd van het leidingwerk en de lekkage. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om de constateringen en foto’s gemotiveerd te weerspreken. Dat heeft hij niet gedaan. Op zitting heeft [gedaagde] enkel opgemerkt dat hij zich kan voorstellen dat er iets is misgegaan met de cv-installatie. Gelet hierop, gaat de rechtbank ervan uit dat de cv-installatie gebrekkig was. De factuur van het loodgietersbedrijf is gespecificeerd en komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het bedrag van deze factuur zal daarom door de rechtbank worden toegewezen.
3.36.
De rechtbank ziet verder voldoende aanknopingspunten dat er mogelijk ook gebreken zijn aan het dak en de muur van de uitbouw. Dit op basis van de overgelegde offerte van het dakdekkersbedrijf en diverse foto’s. Voor de rechtbank is het op basis van die documenten alleen echter niet vast te stellen of de gebreken er daadwerkelijk zijn (geweest) en zo ja, wat daarvan de omvang is en wat de herstelkosten zijn. De rechtbank heeft daarom behoefte aan het oordeel van een door haar benoemde deskundige. De rechtbank zal hierna (zie rechtsoverweging 3.38 en verder) ingaan op de persoon van de deskundige en de voor te leggen vragen.
Hoe nu verder?
3.37.
[eiseres] draagt de bewijslast van de gestelde gebreken aan de cv-installatie, het dak en de muur van de uitbouw. De rechtbank zal een nader te benoemen deskundige vragen zich daarover uit te laten. Omdat [eiseres] de bewijslast draagt, zal zij het voorschot van het deskundigenonderzoek moeten betalen. Uiteindelijk zullen de kosten van de deskundige moeten worden betaald door de partij die ten aanzien van dit punt in het ongelijk wordt gesteld. Als blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoen, zullen de kosten voor rekening van [eiseres] blijven. Blijkt uit het onderzoek dat het werk niet aan voornoemde eisen voldoet, zal [gedaagde] in het eindvonnis worden veroordeeld om de kosten van de deskundige aan [eiseres] te vergoeden. De rechtbank sluit niet uit dat de deskundige voor zijn beoordeling enig (beperkt) destructief onderzoek zal moeten verrichten. Voor zover dat het geval is, zullen de daaruit voortvloeiende kosten van herstel (ook) voor rekening komen van de partij die uiteindelijk gelijk krijgt ten aanzien van het betreffende gestelde gebrek.
3.38.
Partijen krijgen de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Partijen wordt verzocht om niet alleen in te gaan op de kwalificaties van de deskundige, maar ook op de persoon zelf.
3.39.
Verder krijgen partijen de gelegenheid zich uit te laten over de vragen die aan de deskundige moeten worden voorgelegd. De rechtbank stelt voor de volgende vragen voor te leggen:
Voldoet het dak van de door [gedaagde] gerealiseerde uitbouw van de woning aan de eisen van goed en deugdelijk werk? Zo niet, waarom niet?
Indien u van mening bent dat het dak niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, welke herstelwerkzaamheden zijn dan nodig om het geconstateerde gebrek of gebreken te verhelpen? En hoe begroot u in dat geval de kosten van dat herstel?
Voldoet de muur van de door [gedaagde] gerealiseerde uitbouw van de woning aan de eisen van goed en deugdelijk werk (in het bijzonder waar het de stabiliteit van deze muur betreft)? Zo niet, waarom niet?
Indien u oordeelt dat de muur niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, welke herstelwerkzaamheden zijn dan nodig om het geconstateerde gebrek of gebreken te verhelpen? En hoe begroot u in dat geval de kosten van dat herstel?
Heeft u overigens opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn?
3.40.
Omdat nog niet kan worden beslist op alle vorderingen van partijen, wordt elke verdere beslissing aangehouden.
Tot slot
3.41.
De rechtbank merkt tot slot nog het volgende op. Hiervoor is uiteengezet welke stappen in deze procedure nog moeten worden gezet voordat een eindbeslissing kan worden genomen. Het staat partijen vrij om op basis van wat de rechtbank nu heeft overwogen en beslist tot een onderlinge regeling te komen, en zodoende verdere kosten te voorkomen. Dit kan ook een regeling zijn die alleen betrekking heeft op een deel van het geschil, bijvoorbeeld de gestelde gebreken. In dat geval zal de benoeming van een deskundige achterwege kunnen blijven.

4.De beslissing

De rechtbank:
Bewijsopdracht
4.1.
draagt [eiseres] op om te bewijzen dat zij met [gedaagde] een aanneemsom van € 100.000,- is overeengekomen;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 28 december 2022, op welke rolzitting [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld zich bij akte uit te laten op welke wijze zij het bewijs wil leveren;
4.3.
bepaalt dat, indien [eiseres] mede bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat, indien [eiseres] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
  • de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
  • moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun advocaten en de getuigen
4.5.
bepaalt verder dat:
  • voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
  • indien [eiseres] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechtbank eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
  • het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
  • de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
Nadere toelichting op grond van artikel 22 Rv
4.6.
beveelt [eiseres] om op de rolzitting van
woensdag 28 december 2022in een akte toe te lichten: (i) wat de grondslag is van haar vordering van € 14.564,21, en (ii) uit welke posten/bedragen deze vordering is opgebouwd, waarbij deze posten/bedragen zoveel als mogelijk dienen te worden onderbouwd met stukken;
4.7.
bepaalt dat [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren op de rol van vier weken daarna;
Benoeming deskundige
4.8.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 28 december 2022, op welke rolzitting [eiseres] in de gelegenheid zal worden gesteld zich uit te laten over (i) de persoon en de kwalificaties van de te benoemen deskundige en (ii) de in rechtsoverweging 3.39 opgenomen conceptvragen;
4.9.
bepaalt dat [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren op de rol van vier weken daarna;
4.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [20]

Voetnoten

1.Productie 24 conclusie van antwoord in reconventie
2.Productie 1 bij conclusie van antwoord
3.Zie nummer 6 van de pleitnota van [gedaagde]
4.Productie 2 bij dagvaarding
5.Productie 3 bij dagvaarding
6.Productie 22 bij conclusie van antwoord in reconventie
7.Productie 30 van [eiseres]
8.Zie nummer 1.2.1 van de dagvaarding, 3.5 en verder van de conclusie van antwoord in reconventie en productie 26 van [eiseres]
9.Zie productie 26 van [eiseres]
10.Zie nummer 6 van de pleitaantekeningen van [gedaagde]
11.Zie stelling [gedaagde] in nummer 18.2 conclusie van antwoord en betwisting [eiseres] in nummers 1.2.1 dagvaarding en 3.2 conclusie van antwoord in reconventie)
12.Zie betwisting [eiseres] in nummer 3.5.b conclusie van antwoord
13.Zie betwisting [eiseres] in nummer 1.2.1 dagvaarding
14.Zie stelling [gedaagde] in nummer 18.3 conclusie van antwoord
15.Zie betwisting [eiseres] in nummer 3.5.c conclusie van antwoord
16.Zie nummer 19 van de conclusie van antwoord
17.Productie 26 bij conclusie van antwoord in reconventie
18.Zie productie 6 bij dagvaarding
19.Artikel 6:82 lid 2 BW
20.type: MK/4805