ECLI:NL:RBMNE:2022:4937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21_3680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van Stichting een Dier een Vriend tegen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De verzoekster had eerder een WOB-verzoek ingediend, waarover de rechtbank op 2 februari 2021 had geoordeeld dat de verweerder binnen 8 weken een besluit moest nemen. Na meerdere beroepsprocedures en een verzetprocedure, waarbij de rechtbank op 24 januari 2022 het verzet gegrond verklaarde, heeft de verweerder op 15 februari 2022 alsnog beslist op het WOB-verzoek. Verzoekster trok daarop haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster door het instellen van het beroep en het verzet feitelijk tweemaal beroep had ingesteld tegen hetzelfde (uitblijven van een) besluit. Aangezien verzoekster haar doel al had bereikt met het verzet, was de onderhavige procedure overbodig geworden. De rechtbank wees erop dat de proceskosten al waren vergoed in de uitspraak op het verzet, en er geen aanleiding was om in deze procedure nogmaals tot een kostenvergoeding over te gaan. De beslissing om het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen werd genomen op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3680

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

Stichting een Dier een Vriend, uit Den Haag, verzoekster

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Looijs).

Procesverloop

Op 25 mei 2020 heeft verzoekster een WOB-verzoek ingediend bij verweerder.
Op 26 oktober 2020 heeft verzoekster beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
Bij uitspraak van 2 februari 2021 heeft deze rechtbank het beroep van verzoekster gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen 8 weken alsnog een besluit te nemen.
Op 5 juli 2021 heeft verzoekster wederom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
De rechtbank heeft het beroep van verzoekster op 31 augustus 2021 niet ontvankelijk verklaard omdat de eerste dwangsomperiode nog niet zou zijn verstreken.
Op 1 september 2021 heeft verzoekster wederom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
Op 2 september heeft verzoekster verzet ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank van 31 augustus 2021.
Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank het verzet van verzoekster gegrond verklaard.
Op 15 februari 2022 heeft verweerder alsnog beslist op het WOB-verzoek van verzoekster.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het verzoek van verzoekster af te wijzen.
Overwegingen
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. De reden hiervoor is dat eiser door het instellen van dit beroep en het instellen van verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 augustus 2021 feitelijk tweemaal beroep heeft ingesteld tegen hetzelfde (uitblijven van een) besluit. Omdat eiser door de uitspraak op het verzet en het als gevolg daarvan door verweerder genomen besluit het gewenste resultaat heeft bereikt, is de onderhavige procedure thans overbodig geworden. Verzoekster heeft immers al in verzet bereikt wat zij met het instellen van dit beroep wilde bereiken, wat zij ook heeft erkend bij het intrekken van onderhavig beroep. Nu verweerder in de uitspraak op het verzet al is veroordeeld in de proceskosten van verzoekster bestaande uit de kosten voor het indienen van een beroepschrift en het indienen van het verzetschrift en het verschijnen op de verzetzitting, ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze procedure nogmaals tot een kostenvergoeding over te gaan.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
De griffier is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.