4.3.1.Vrijspraak witwassen
4.3.1.1. Inleiding
Op 5 juni 2020 wordt, naar aanleiding van een ANPR-hit op een Nederlands kenteken in verband met mogelijke ondermijnende criminaliteit, een voertuig (Smart ForFour) gevolgd. Na enige tijd stopt het voertuig op een bekende criminele ontmoetingsplaats. Tussen de bestuurders van de Smart ForFour en een Renault Clio is contact. Deze omstandigheden zijn voor de politie aanleiding om de Smart ForFour te controleren. Verdachte blijkt de bestuurder van het voertuig te zijn. Aan de bijrijderszijde van de Smart ForFour wordt op de grond een plastic zak gevuld met stapels bankbiljetten aangetroffen. Dit geldbedrag blijkt na telling € 145.000,00 te zijn. Voorts wordt in het voertuig een verborgen ruimte aangetroffen, die niet standaard in de auto aanwezig is. Hierop wordt verdachte aangehouden ter zake van witwassen. Vervolgens worden in de woning van verdachte en bij zijn fouillering contante geldbedragen van respectievelijk € 4.700,00 en € 950,00 aangetroffen. Vanwege de verklaring van verdachte over de samenhang tussen de contante geldbedragen in het voertuig en in de woning van verdachte, zal de rechtbank deze bedragen later samen bespreken.
Gelet op al het voorgaande heeft het Openbaar Ministerie nader financieel onderzoek naar verdachte gedaan. Hieruit volgt dat verdachte op Nederlandse bankrekeningen grote geldbedragen (in euro’s en Zuid-Afrikaanse Rand) heeft staan. Uit iCOV-gegevens blijkt dat dit vermogen niet is te verklaren met zijn inkomen in Nederland. Daarnaast zijn bij de woning van verdachte een Mercedes GLS Brabus en een sloep aangetroffen. Vanwege de samenhang tussen de geldbedragen op de bankrekeningen enerzijds, en het voorhanden hebben van de Mercedes GLS Brabus en de sloep anderzijds, zal de rechtbank deze later samen bespreken.
4.3.1.2. Juridisch kader “afkomstig uit enig misdrijf”
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel "afkomstig is uit enig misdrijf" in artikel 420bis, eerste lid Sr is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (waaronder alle zaken en vermogensrechten vallen) afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat bewezen wordt dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een zodanige verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet de bewijspositie in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht aan de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs. Gelet op dit toetsingskader kan ook zonder concreet gronddelict een criminele herkomst van vermogensbestanddelen worden vastgesteld, maar dan moet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst kunnen worden uitgesloten.
4.3.1.3. Specifiek gronddelict
Contante geldbedragen
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de Encrochatberichten die deel uitmaken van het dossier geen bewijs voor een specifiek gronddelict. De officier van justitie heeft erop gewezen dat in deze berichten lijkt te worden gesproken over drugs. De rechtbank constateert dat, ook als dat het geval is, de berichten onvoldoende concreet zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte, in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding, heeft gehandeld in drugs. Nu de rechtbank de Encrochatberichten niet als bewijs zal bezigen, behoeft het verweer van de raadsman over bewijsuitsluiting geen bespreking. Ook uit de rest van het dossier en de door de officier van justitie aangehaalde bewijsmiddelen blijkt niet van een specifiek gronddelict.
Tegoeden op de bankrekeningen, Mercedes Brabus en boot Primeur 700 Tender
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zijn vermogen niet heeft opgegeven aan de fiscus en dat het alleen al daarom (deels) afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om die vaststelling te doen en verwijst in dat kader naar dat wat hierna is overwogen over deze vermogensbestanddelen.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt, op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de geldbedragen, de overige goederen en een bepaald misdrijf. Niettemin kunnen de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
4.3.1.4. Witwasvermoeden
In de fouillering van verdachte is € 950,00 aangetroffen. Een geldbedrag van deze grootte acht de rechtbank op zichzelf niet zodanig dat daaruit een vermoeden van witwassen ontstaat. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het witwassen van voornoemd geldbedrag.
Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 145.000,00, aangetroffen in de Smart ForFour van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het op de beschreven manier vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag in contanten, gelet op de veiligheidsrisico’s waarmee dit gepaard gaat, hoogst ongebruikelijk is. Ook speelt bij het witwasvermoeden mee dat het geldbedrag is aangetroffen in een voertuig met een verborgen ruimte. Voorts lag in een keukenkastje in de woning van verdachte € 4.700,00 aan contant geld. Het aanwezig hebben van een zodanig groot geldbedrag op een dergelijke plaats in een woning is hoogst ongebruikelijk, vanwege onder meer het risico van diefstal waarbij het geld niet is verzekerd. Tevens speelt bij het witwasvermoeden mee dat in de keuken van de woning ook een geladen vuurwapen is aangetroffen. Deze omstandigheden maken dat voor deze contante geldbedragen een herkomst uit enig misdrijf vermoed mag worden.
Ten aanzien van de geldbedragen op de bankrekeningen van verdachte, de Mercedes GLS Brabus en de boot geldt het volgende. De tegoeden op de bankrekeningen vertegenwoordigen gezamenlijk een bedrag van ongeveer € 600.000,-: een bedrag van
€ 91.898,53 op een ABN Amro betaalrekening, een bedrag van € 139.000,- op de bijbehorende vermogensspaarrekening en een bedrag van ZAR 6.709.759,24 op een ABN Amro vreemde valuta rekening. De Mercedes GLS Brabus heeft volgens verdachte een waarde van rond € 110.000,- en ook de boot, een Primeur 700 Tender, heeft een aanzienlijke waarde (nieuwprijs circa € 40.000). Dit is bij elkaar een vermogen van circa € 750.000. Verdachte heeft volgens gegevens van de infobox crimineel en onverklaarbaar vermogen (iCOV) over de jaren 2018 tot en met 2021 een nettoloon van in totaal € 44.866 ontvangen. Zijn echtgenote heeft geen inkomen dat bekend is bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft hij volgens diezelfde gegevens geen vermogen opgegeven aan de Belastingdienst in Nederland, terwijl verdachte volgens zijn eigen verklaring sinds december 2018 in Nederland verblijft. Daar komt bij dat de tegoeden op de bankrekeningen voor een substantieel deel afkomstig zijn van overboekingen van grote bedragen van een mevrouw [A] (€ 150.000, € 85.000,
€ 25.000) zonder dat er een (duidelijke of gebruikelijke) omschrijving is gegeven bij die overboekingen. Ook is sprake van overboekingen van grote bedragen door [B] (€ 88.550) en motorhuis [naam] (in totaal € 83.800) zonder duidelijke of gebruikelijke omschrijving (zoals een factuurnummer). Deze omstandigheden, in combinatie met het aantreffen van een contant geldbedrag van circa € 150.000,- bij verdachte en een geladen wapen in de woning van verdachte, maken dat ook voor deze tegoeden, auto en boot een herkomst uit enig misdrijf vermoed mag worden.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is een vermoeden van witwassen tegen verdachte gerechtvaardigd. Onder deze omstandigheden kan – zoals uit de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad volgt – van een verdachte worden gevergd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst kan weerleggen.
4.3.1.5. Concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
Contante geldbedragen
Verdachte heeft van begin af aan verklaard dat de contante geldbedragen – uit zijn voertuig en woning – afkomstig waren uit de verkoop van de bij zijn woning aangetroffen Mercedes GLS Brabus. Het geldbedrag van € 4.700,00 zou (een deel van) de aanbetaling voor de auto betreffen. De Mercedes zou te koop staan op de site mobile.de. Ondanks dat verdachte de koper in eerste instantie niet in het strafrechtelijk onderzoek wilde betrekken, heeft de koper zich na enige tijd bereid verklaard om alsnog een verklaring af te leggen. Reden hiervoor zou zijn gelegen in het feit dat de koper alsnog het eigendom van het voertuig wilde opeisen, dan wel zijn aankoopbedrag terug zou willen. Verdachte heeft de naam van de koper genoemd, waarna deze als getuige is gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de contante geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. Het ligt vervolgens op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de herkomst van deze geldbedragen. Uit nader onderzoek blijkt dat er inderdaad een advertentie op de site mobile.de stond, waarin de Mercedes GLS Brabus te koop werd aangeboden voor een bedrag van € 150.000,00. Verder onderzoek door het Openbaar Ministerie blijft uit totdat de naam van de koper, de heer [getuige] , door verdachte wordt genoemd. Deze getuige bevestigt min of meer het verhaal van verdachte. Op basis van het verrichte onderzoek kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de geldbedragen van € 145.000,00 en € 4.700,00 heeft witgewassen, zodat de rechtbank hem hiervan zal vrijspreken. De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaring van [getuige] en verdachte ongeloofwaardig zijn gelet op tegenstrijdigheden tussen die verklaringen. Zo heeft verdachte verklaard dat er geen schriftelijke koopovereenkomst was, terwijl [getuige] verklaart dat die er wel is en er zelfs een exemplaar van heeft overgelegd. Ook verklaart [getuige] over een tijdelijk kenteken dat nodig was, terwijl verdachte dat niet noemt in zijn verklaring. Ten slotte wijst de officier van justitie erop dat verdachte twee jaar heeft gewacht met het noemen van de naam van de koper. Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [getuige] en verdachte niet op alle punten overeenkomen. Van doorslaggevend belang is dat de verklaring van [getuige] op veel belangrijke punten wel het relaas van verdachte bevestigt. Zo verklaren zij gelijkluidend dat het contact is ontstaan na de advertentie op de website mobile.de, dat een koopsom van € 150.000 is afgesproken, dat er bij de eerste bezichtiging een contante aanbetaling van € 5.000 is gedaan en bij de tweede afspraak het restantbedrag van € 145.000 contant is betaald en ook dat de auto naar het buitenland zou gaan. De elementen die de officier van justitie noemt, zijn onvoldoende om de verklaringen van [getuige] en verdachte opzij te zetten als ongeloofwaardig. Naar aanleiding van de verklaringen van verdachte en [getuige] had het Openbaar Ministerie nader onderzoek kunnen doen, om die nader te verifiëren of te ontkrachten. Zo had de officier van justitie kunnen onderzoeken of [getuige] inderdaad zoals hij verklaart een autodealer is en zaken doet met een bedrijf in Bulgarije. Ook had zij onderzoek kunnen doen naar het bedrijf en de naam die verdachte in dit verband in zijn eerste verklaring al heeft genoemd (KTC Trading, [C] ). Van zulk onderzoek is de rechtbank echter niet gebleken. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank witwassen niet bewezen.
Tegoeden op de bankrekeningen, Mercedes Brabus en boot Primeur 700 Tender
Verdachte heeft – samengevat – het volgende verklaard over de herkomst van deze tegoeden en goederen. Verdachte heeft na zijn vertrek uit Nederland in 1998 achtereenvolgens in België, Spanje en Zuid-Afrika gewoond. In België en Spanje heeft hij vermogen opgebouwd door vastgoed te kopen, te verhuren en vervolgens met winst te verkopen. Bij vertrek uit Spanje, in 2016, had hij een vermogen van ongeveer € 600.000,-. Dit vermogen heeft hij volledig geïnvesteerd in zijn bedrijven in Zuid-Afrika: HP Cars en HP Car Rental, een bedrijf dat auto’s verhuurt en (ver)koopt, en Route 66 Cycles, een bedrijf dat motoren koopt en verkoopt. Vanaf 2016 was hij aandeelhouder van 90% van de aandelen van beide bedrijven. In Zuid-Afrika leefde hij van de opbrengsten van zijn (winstgevende) bedrijven (via de rekening-courantverhouding) en hebben hij en zijn bedrijven altijd belasting betaald. In december 2018 zijn verdachte en zijn echtgenote hals over kop teruggekeerd uit Zuid-Afrika naar Nederland, omdat zijn echtgenote een hersenbloeding had gehad en herstel daarvan in Nederland beter was. De tegoeden op de bankrekeningen in Nederland zijn afkomstig van verkopen van motoren vanuit zijn bedrijf in Zuid-Afrika. Van die bedragen heeft hij de Mercedes GLS Brabus en de boot gekocht en in zijn levensonderhoud voorzien. Ook heeft hij van deze bedragen een woning in Nederland gekocht en binnen het jaar met winst verkocht. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring heel veel stukken overgelegd: facturen van motorverkopen, bankafschriften van zijn bankrekeningen in Nederland, (gedeeltelijke) administratie van zijn bedrijven in Zuid-Afrika, stukken van de Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel, mails van de directeur van Route 66, stukken uit het Kadaster, etc.
De rechtbank constateert desalniettemin dat er nogal wat vraagtekens zijn te plaatsen bij deze verklaring.
- Verdachte heeft verklaard dat ontvangen bedragen afkomstig zijn uit de verkoop van motoren vanuit zijn bedrijf in Zuid-Afrika. Deze verkopen heeft hij weliswaar onderbouwd met facturen (“invoices”), maar de bijbehorende vrachtbrieven ontbreken. Dat is opmerkelijk, omdat van eerdere leveringen van motoren in Europa er wel vrachtbrieven zijn bijgevoegd. Dat roept de vraag op of deze verkopen en leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
- Daarnaast is opvallend dat verdachte de verkoopopbrengsten via derden (mevrouw [A] , zijn zoon [B] ) op zijn privé-bankrekening laat storten, terwijl zijn bedrijf in Zuid-Afrika de motoren verkocht heeft en dus rechthebbende is van de verkoopopbrengsten. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat de verkoopopbrengsten toekomen aan zijn bedrijf en dat het laten overboeken naar zijn eigen rekening niet is ‘zoals het hoort’. Hij verklaart geen andere uitweg te hebben gezien omdat zijn hele vermogen vastzat in zijn bedrijf en dat het heel ingewikkeld is om kapitaal uit Zuid-Afrika hierheen te verplaatsen.
- Die verklaring roept vervolgens weer de vraag op of verdachte in strijd met Zuid-Afrikaanse wetgeving heeft gehandeld en mogelijk zelfs in dat land een strafbaar feit heeft gepleegd, door kapitaal te onttrekken uit het land op een wijze die niet is toegestaan.
- Verdachte heeft verklaard dat hij van plan was om een en ander weer recht te trekken met zijn bedrijf en dat hij daarom geld apart zette op een vreemde valuta-rekening bij de ABN Amrobank (in Zuid-Afrikaanse Rand). Die verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het verplaatsen van kapitaal van Nederland naar Zuid-Afrika is immers niet ingewikkeld, zo heeft hij zelf verklaard, en verdachte heeft geen antwoord op de vraag waarom hij dat geld dan nog niet heeft overgemaakt naar zijn bedrijf. Bovendien heeft verdachte in zijn verhoor bij de politie op 8 februari 2022, een verhoor dat op verzoek van verdachte heeft plaatsgevonden en volledig was gericht op het in kaart brengen van de financiële stromen, verklaard dat hij dit geld apart heeft gezet om een huis in Zuid-Afrika te kopen. Die verklaring vindt bevestiging in de omschrijving die verdachte heeft gegeven bij de overboekingen van de betaalrekening naar de vreemde valuta-rekening: “aankoop huis” en “huis te kopen”.
- Ten slotte staat vast dat verdachte het aangetroffen vermogen (nog) niet heeft opgegeven bij de Nederlandse fiscus en evenmin bij de Zuid-Afrikaanse belastingdienst.
Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat verdachte een verklaring heeft gegeven die (in ieder geval op belangrijke onderdelen) concreet en min of meer verifieerbaar is, terwijl het Openbaar Ministerie daarnaar geen of nauwelijks onderzoek heeft gedaan. Het Openbaar Ministerie stelt dat de verklaring van verdachte geen aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek. Daarover heeft de rechtbank een ander oordeel. Verifieerbaar met betrekking tot Zuid-Afrika zijn in ieder geval de volgende gegevens:
- Bestaan de twee door verdachte genoemde bedrijven?
- Is verdachte inderdaad meerderheidsaandeelhouder van deze bedrijven?
- Heeft verdachte belasting betaald in de jaren dat hij in Zuid-Afrika woonde en zo ja, over welke inkomsten of welk vermogen?
- Hebben de bedrijven van verdachte belasting betaald in de jaren dat zij hebben bestaan?
- Hebben de leveringen van motoren, waarvan verdachte zegt dat hij de verkoopopbrengsten heeft ontvangen, daadwerkelijk plaatsgevonden?
Wat betreft het door verdachte gestelde vermogen dat vóór de periode in Zuid-Afrika is opgebouwd, zou bovendien onderzoek kunnen worden gedaan naar de aan- en verkoop van vastgoed door verdachte in Spanje en België in de opgegeven jaren (via bijvoorbeeld het kadaster in die landen).
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, ook zonder nader onderzoek, een legale herkomst van het vermogen met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het niet fiscaliseren van dat vermogen (in Nederland en Zuid-Afrika). De rechtbank voegt daaraan toe dat ook verduistering, fraude of het omzeilen van Zuid-Afrikaanse regels over kapitaalexport aan de orde kan zijn, gelet op de manier waarop verdachte geld heeft laten overboeken op zijn rekening. Ten slotte kan er sprake zijn van opbrengsten uit drugshandel, nu verdachte op dit moment een jarenlange gevangenisstraf uitzit in verband met een veroordeling door de Spaanse rechter voor betrokkenheid bij drugshandel. Daarmee zou dan sprake kunnen zijn van een concreet gronddelict waaruit (een deel van) het vermogen op de bankrekeningen afkomstig is.
De rechtbank beschikt echter over te weinig informatie om op een van de hiervoor vermelde gronden tot de conclusie te komen dat een legale herkomst van het vermogen van verdachte met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. Verdachte is in juni 2020 aangehouden, terwijl hij zijn vermogen in Nederland heeft opgebouwd in 2019. Sinds juni 2020 zit verdachte in detentie en ligt zijn vermogen onder beslag. Gelet op die omstandigheden kan, zonder nader onderzoek, niet worden vastgesteld dat hij zijn vermogen heeft onttrokken aan het oog van de Nederlandse fiscus. Belastinggegevens uit Zuid-Afrika ontbreken in dit dossier. Evenmin heeft de rechtbank voldoende zekerheid over de vraag of verdachte een misdrijf heeft gepleegd door de manier waarop hij geld heeft laten overmaken naar zijn Nederlandse bankrekening. Zo is voor de rechtbank onbekend of het Zuid-Afrikaanse bedrijf van verdachte instemt met de overboekingen of de wijze waarop verdachte een en ander wil ‘rechtzetten’. Ook heeft het Openbaar Ministerie geen onderzoek gedaan naar de regelgeving in Zuid-Afrika over de export van kapitaal. De rechtbank kan, zonder nader onderzoek en nadere informatie, dan ook niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat het vermogen van verdachte een legale herkomst heeft. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten nader onderzoek te doen, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn plaats was geweest. Dat een groot deel van dergelijk onderzoek in het buitenland moet plaatsvinden, maakt dat onderzoek lastiger, maar het maakt niet dat het Openbaar Ministerie daarvan af kan zien.
De rechtbank heeft overwogen om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie opdracht te geven alsnog onderzoek te laten verrichten, maar doet dat niet. Het onderzoek tegen verdachte in deze zaak loopt al sinds juni 2020 en alle in de tenlastelegging genoemde vermogensobjecten zijn toen in beslag genomen. Verdachte heeft van meet af aan verklaard over zijn vermogen en heeft veel stukken ter beschikking gesteld aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft, ondanks de mededeling van de officier van justitie tijdens de regiezitting dat zij van plan was onderzoek te doen in Zuid-Afrika, geen nader onderzoek verricht. In het licht van deze omstandigheden is een einduitspraak aangewezen.
Nu een legale herkomst van de tegoeden op de bankrekeningen, de Mercedes GLS Brabus en de sloep niet met voldoende zekerheid is uit te sluiten, spreekt de rechtbank verdachte ook van het witwassen van deze vermogensbestanddelen vrij.