In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte voordeel had genoten van de opbrengst van de hennepkwekerij. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 804.416,64 gevorderd, maar heeft haar standpunt ter terechtzitting gewijzigd en de vordering afgewezen. De verdediging heeft eveneens verzocht om afwijzing van de vordering, met de stelling dat er geen bewijs was dat de verdachte geld had verdiend aan de hennepkwekerij. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het genieten van voordeel door de verdachte, wat leidde tot de afwijzing van de vordering tot ontneming.