ECLI:NL:RBMNE:2022:4904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
9591295 / LC EXPL 21-3083
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over nalevingsprocedure CAO en collectieve vakantie in strijd met CAO Metalektro

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een rechtszaak aangespannen tegen [gedaagde] B.V. over de vaststelling van een collectieve vakantie in strijd met de CAO Metalektro. De procedure begon met een dagvaarding op 13 december 2022, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde] B.V. de collectieve vakantie voor week 15 van 2020 rechtmatig heeft vastgesteld zonder voorafgaande overeenstemming met de ondernemingsraad (OR). FNV stelt dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de artikelen 4.1.6 en 4.1.7 van de CAO, die vereisen dat er overeenstemming met de OR moet zijn voordat een collectieve vakantie kan worden vastgesteld.

De feiten tonen aan dat [gedaagde] B.V. op 16 maart 2020 een productiestop heeft ingesteld en een week als collectieve vakantie heeft aangewezen. FNV heeft [gedaagde] B.V. daarop aangesproken, maar de werkgever stelde dat er wel degelijk overeenstemming was bereikt met het dagelijks bestuur van de OR. De voorzitter van de OR heeft echter in een brief bevestigd dat er geen formele goedkeuring was voor het besluit van de directie. Dit heeft geleid tot een wisselend beeld over de instemming van de OR met de collectieve vakantie.

De kantonrechter heeft behoefte aan nadere inlichtingen en heeft een mondelinge behandeling bepaald om de stellingen van beide partijen verder te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor het bepalen van een datum voor deze behandeling. De kantonrechter heeft partijen verzocht om relevante stukken tijdig in te dienen en hen gewezen op de gevolgen van niet verschijnen op de zitting. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9591295 / LC EXPL 21-3083 van
de vereniging
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
(mede) h.o.d.n. FNV,
gevestigd te Utrecht,
eiseres, hierna ook te noemen: FNV,
gemachtigde: mr. J. van Overdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.H. van Daal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 december 2022
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is producent en leverancier van [.] .
2.2.
Vlak na de intrede van de coronacrisis in Nederland heeft [gedaagde] op 16 maart 2020 besloten tot een productiestop van vier weken. [gedaagde] heeft daarbij drie weken voor haar rekening genomen. De vierde week heeft [gedaagde] aangewezen als collectieve vakantie.
2.3.
[gedaagde] valt gelet op haar bedrijfsactiviteiten in de grootmetaal onder de CAO Metalektro (hierna: de CAO). De volgende relevante artikelen staan in de CAO vermeld:

4.1.6 Vaststellen van een vakantie
(…)
f. Collectieve aaneengesloten vakantieEen collectieve aaneengesloten vakantie stelt de werkgever vast nadat hij daar met de ondernemingsraad overeenstemming over heeft bereikt. Het raadplegen van de medewerkers is hier niet verplicht.
g. Tijdige vaststelling
De werkgever stelt een eventuele collectieve aaneengesloten vakantie of collectieve vakantiedagen zo mogelijk vast vóór 1 december voorafgaand aan het jaar waarin die vakantie wordt opgenomen.
(…)
4.1.7.
Aaneengesloten vakantiesa. Een aaneengesloten vakantie duurt in de regel 2 opeenvolgende weken en begint zo mogelijk tussen 30 april en 1 oktober.
b. Als de werkgever een collectieve aaneengesloten vakantie van minder dan 2 weken vaststelt, duurt deze ten minste 8 opeenvolgende kalenderdagen, zaterdag en zondagen meegerekend.(…)”
2.4.
Op 30 november 2020 heeft FNV [gedaagde] aangeschreven. Zij wijst er in haar brief op dat [gedaagde] in strijd met artikel 4.1.6 sub f en g een collectieve aaneengesloten vakantie heeft vastgesteld in week 15 van 2020, dat haar leden hier niet mee instemmen en dat zij rechtsmaatregelen zal treffen indien de vakantiedagen niet worden teruggeboekt op de vakantiesaldi van de werknemers van [gedaagde] .
2.5.
[gedaagde] laat per brief van 14 december 2020 aan FNV weten dat zij niet in strijd met de CAO heet gehandeld, omdat zij haar voornemen om een collectieve aaneengesloten vakantie in te stellen met het dagelijks bestuur van de Ondernemingsraad (hierna: OR) heeft besproken en daarover ook overeenstemming heeft bereikt.
2.6.
De voorzitter van de OR van [gedaagde] laat per brief van 21 januari 2021 onder meer het volgende aan FNV weten:
“(…) Voor alle duidelijkheid, het FNV is hier correct in de aanname dat er geen formele goedkeuring van de OR was op het besluit van de Directie om de Productie in maart 2020, drie weken te sluiten en de vierde week een collectieve week vrij te geven.
Zowel de CAO als de WOR regels zijn niet gevolgd die dag, 16 maart 2020, toen de OR op de hoogte werd gebracht van deze beslissing.
Zoals het FNV ons al eerder heeft gemeld, we hebben die dag niet volgens artikel 4.1.6. sub f en g van de CAO Metalektro geacteerd. En voor de OR belangrijker, de WOR is die dag ook niet gevolgd.
(…)
Het meest kenmerkend in deze situatie van 16 maart was echter dat er hier geen sprake was
van een voorgenomen besluit, maar het besluit was definitief al genomen door de Directie en de Directie was hier ook glashelder over, wij waren daar als OR voor de mededeling, meer niet.
In de korte bijeenkomst op 16 maart was er daarna echter wel ruimte voor ons om vragen te stellen en alternatieve oplossingen voor te stellen, maar de Directie toonde hier helder en sterk leiderschap en bleef achter haar eerder genomen besluit staan.
Op het eind van deze korte bijeenkomst heeft de Directie nogal verrassend en ook tegenstrijdig aan het mededeling karakter van de bijeenkomst toch aan OR gevraagd of zij akkoord konden gaan met deze actie.
Gezien het toch al genomen besluit van de Directie om de fabriek te sluiten, is de OR daar toen niet verder tegenin gegaan. De OR kon op dat moment niet anders beslissen dan om mee te gaan in de beslissing van de Directie, ook al was die niet op de formele wijze tot stand gekomen. (…)”
2.7.
[gedaagde] heeft bij brief van 17 juni 2021 aan de OR laten weten dat artikel 27 WOR toepassing mist en dat door haar in overeenstemming met artikel 4.1.6 van de CAO is gehandeld bij vaststellen van de collectieve vakantieweek.
2.8.
Op 23 juni 2021 heeft de voorzitter van de OR in reactie op de brief van [gedaagde] laten weten dat de OR na het overleg op 16 maart 2020 haar steun heeft gegeven aan de Covid-19 maatregelen en dat er in die zin overeenstemming is bereikt over een collectieve aaneengesloten vakantie.
2.9.
De heer [A] , lid van de OR, heeft op 14 november 2021 het volgende verklaard:
“ (...) Het besluit van de directie in samenwerking met de OR op 16 maart 2020 (15:30 uur) om 4 weken de productie te sluiten, waarvan 5 vakantiedagen voor ingeleverd moesten worden schetst mijn verbazing.
Ik en nog 2 OR leden waren zeer verrast, samen met mijn collega's van de constructie. Dit was een maatregel die werd genomen met beïnvloeding van onze Spaanse directeur, omdat destijds in Spanje de bestemmingen zeer erg toename.
In de regio [..] was er nog geen één bedrijf die dicht was, en de order intake was zeer laag. Dus dit kwam [gedaagde] wel goed uit.
De commissie dagelijks bestuur heeft mij niet geïnformeerd. De voorzitter [B] heeft er niet voor gekozen om drie andere OR leden te betrekken in het besluit.
De twee OR leden en ik zijn zowel vooraf als achteraf niet betrokken in de besluitvorming. De andere OR leden zijn bij mijn weten misschien wel geïnformeerd en betrokken. De OR is nooit samengekomen om een besluit te nemen over het voorgelegde plan.
Ik herken mij niet in de verklaring van de voorzitter, die op 21 januari meldde dat de OR unaniem heeft ingestemd met een aaneengesloten vakantie. De collectieve vakantie hield in dat er van 17 maart tot en met 3 april, 5 vakantiedagen werden ingehouden in de laatste week van deze periode. (…)”
2.10.
De heer [C] , lid van de OR, heeft op 15 november 2021 het volgende verklaard:
“(…)1. Er is overleg geweest tussen Directie en D.B-OR over de te nemen maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus. Bij dit overleg is er behalve het DB -OR geen andere OR-leden in betrokken.
2. Het D.B-OR heeft in deze geen volmacht van de OR. Ook hierin speelt de directie een rol n.a.v. de W.O.R.
3.Het besluit is genomen ter kennisgeving aan het D.B-OR is mede gedeeld.
4. Het D.B. werd voor het blok gezet. Konden volgens het D.B-OR niet anders dan ja en amen zeggen. Mede doordat de directie al had beslist. (…)”

3.Het geschil

3.1.
FNV vordert – na wijziging van eis:
voor recht te verklaren dat:
1. [gedaagde] de aaneengesloten collectieve vakantie over week 15-2020 heeft
vastgesteld in strijd met de artikelen 4.1.6 sub f en/of g en/of in strijd met artikel 4.1.7 sub b en c van de CAO Metalektro;
2. het besluit tot het vaststellen van de collectieve aaneengesloten vakantie nietig is;
3. het besluit tot het vaststellen van de collectieve aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020 onrechtmatig is;
4. de verlofdagen over week 15-2020 ten onrechte zijn afgeschreven van de vakantiesaldi van de betreffende (ex)-werknemers van [gedaagde] en hierbij te bepalen dat deze moeten worden bijgeschreven op de individuele vakantiesaldi en voor zover dat niet meer mogelijk is te bepalen dat deze dienen te worden uitbetaald aan de betreffende (ex)-werknemers van [gedaagde] ;
5. het vaststellen van een collectieve aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020 door [gedaagde] wegens een bedrijfssluiting in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW en in strijd is met artikel 7:611 BW;
6. [gedaagde] de aanbeveling bij artikel 4.1.6 cao en artikel 4.1..7 van de cao niet heeft nageleefd.
veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. tot het terugboeken van afgeschreven vakantieverlofdagen, in verband met de collectief vastgestelde aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020, naar de vakantiesaldi van werknemers, althans te bepalen dat de in verband met de vastgestelde aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020 afgeschreven vakantie verlofdagen moeten worden gerestitueerd aan de werknemers van [gedaagde] , en dat hierbij een ruime vervaltermijn dient te worden gehanteerd zodat werknemers ook daadwerkelijk de gelegenheid hebben om de vakantieverlofdagen te benutten naar eigen inzicht.
Tevens, voor zover het niet, of niet meer mogelijk is om de ten behoeve van de
collectief aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020 afgeschreven
vakantiedagen bij te schrijven op de vakantie saldi van de werknemers:
2. tot het uitbetalen aan haar (ex)-werknemers van voor week 15-2020 opgenomen vakantiedagen te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-- per dag per (ex)-werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex)-werknemer nog mocht nalaten.
3. het betalen aan haar van de buitengerechtelijke kosten van € 2.775,--;
4. het betalen aan haar van een schadevergoeding ex artikel 15 en 16 WCAO van
€ 10.000,-- dan wel een in goede justitie te bepalen schadevergoeding wegens schending van artikelen 15 en 16 WCAO;
5. tot het betalen aan haar van de wettelijke rente over de onder 3 en 4 genoemde bedragen/ gevraagde vergoedingen vanaf de datum waarop deze opeisbaar zijn tot aan de datum waarop deze geheel zijn voldaan door [gedaagde] ;
6. in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van FNV, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen vijftien dagen na dit vonnis zijn voldaan aan haar;
7. de nakosten c.q. het nasalaris welke wordt begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,-- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente indien het nasalaris niet binnen veertien dagen na dit vonnis is voldaan aan haar.
3.2.
Aan haar vorderingen legt FNV ten grondslag dat het besluit van [gedaagde] om een collectieve vakantieweek vast te stellen in week 15 van 2020 nietig dan wel onrechtmatig is omdat door [gedaagde] in strijd is gehandeld met artikel 4.1.6 sub f en g van de CAO. Daarnaast stelt FNV dat het opleggen van een collectieve aaneengesloten vakantie in week 15 van 2020 in strijd is met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW en in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, onder veroordeling van FNV in de proceskosten. [gedaagde] voert aan conform de artikelen 4.1.6 en 4.1.7 van de CAO te hebben gehandeld. Zij heeft overleg gevoerd en instemming van het dagelijks bestuur van de OR gekregen om een collectieve vakantieweek vast te stellen voor week 15 in 2020.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of [gedaagde] in strijd met de CAO heeft gehandeld door op 16 maart 2020 een collectieve vakantieweek vast te stellen voor week 15 van 2020.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat op grond van artikel 7:638 lid 2 BW de werkgever een collectieve vakantie kan vaststellen als daarover afspraken zijn gemaakt bij schriftelijke overeenkomst of in de CAO. Partijen zijn het erover eens dat op grond van het bepaalde in de CAO [gedaagde] in beginsel de mogelijkheid heeft een collectieve vakantie vast te stellen, maar partijen zijn verdeeld over de vraag of [gedaagde] wel conform het hierover bepaalde in de CAO heeft gehandeld (zie het geciteerde onder overweging 2.3).
Overeenstemming met OR ?
4.2.
FNV stelt dat [gedaagde] allereerst in strijd heeft gehandeld met de CAO, doordat [gedaagde] niet voorafgaand aan haar besluit om een collectieve vakantieweek vast te stellen overeenstemming heeft bereikt met de OR.
[gedaagde] voert aan dat FNV ten onrechte stelt dat zij met de voltallige OR overeenstemming moest bereiken over het vaststellen van de collectieve vakantieweek. [gedaagde] meent dat het voldoende is dat zij toestemming had van het dagelijks bestuur van de OR, omdat het dagelijks bestuur bevoegd was om de OR te vertegenwoordigen in het overleg met [gedaagde] op 16 maart 2020.
De verklaringen die door beide partijen worden overgelegd door de diverse OR-leden en de voorzitter van de OR schetsen een wisselend beeld van hoe het besluit tot stand is gekomen en of de OR dan wel een delegatie van de OR hier al dan niet mee heeft ingestemd.
Mondelinge behandeling
4.3.
De kantonrechter heeft behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Daartoe zal een mondelinge behandeling worden bepaald. De kantonrechter verzoekt beide partijen om de diverse OR-leden waarvan een verklaring is overgelegd, mee te nemen naar de zitting. De mondelinge behandeling kan ook worden benut om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken en, voor het geval een regeling niet haalbaar blijkt en partijen hun stellingen handhaven, de verdere instructie van de zaak te bespreken.
4.4.
De kantonrechter zal een rolzitting houden voor het bepalen van een dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling kan plaatsvinden. Op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen, maar kunnen zij schriftelijk verhinderdata doorgeven. Partijen zullen bericht van de griffier ontvangen over de datum en het tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
4.5.
De kantonrechter verzoekt partijen om alle stukken die van belang zijn en nog niet eerder zijn toegezonden, tenminste één week voor de zitting in kopie aan de kantonrechter en aan de wederpartij toe te zenden.
4.6.
Partijen worden erop gewezen dat in het nadeel kan worden beslist van de partij die zonder gegronde reden niet op deze zitting verschijnt.
4.7.
Voor de behandeling van de zaak worden 90 minuten uitgetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling wordt aan partijen geen gelegenheid gegeven voor het houden van een pleidooi (het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een uitgeschreven pleitnota).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
beveelt partijen, rechtsgeldig vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van een gemachtigde, om voor de kantonrechter te verschijnen in verband met het geven van inlichtingen op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen dag en tijdstip;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
29 juni 2022 te 11.00 uurvoor het bepalen van een dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsen; op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen en kunnen voor of uiterlijk op die zitting
schriftelijkaan de rechtbank Midden-Nederland, civiel recht, kamer voor kantonzaken, opgeven op welke dagen zij in de
vier maandennadien verhinderd zijn; daarvoor gelden de volgende regels:
  • bij de opgave dienen partijen ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop de mondelinge behandeling zou kunnen plaatsvinden;
  • indien partijen bij hun opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen vrij laten, zal de mondelinge behandeling kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel;
  • vervolgens zal een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling worden bepaald;
  • indien partijen geen gebruik maken van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven zal de kantonrechter een datum bepalen waarvan dan in beginsel geen uitstel meer mogelijk is;
  • voor het opgeven van verhinderdata zal geen uitstel worden verleend;
5.3.
bepaalt voorts dat de mondelinge behandeling in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.4.
bepaalt dat, indien partijen stukken in het geding willen brengen, zij deze tenminste één week voor de mondelinge behandeling in kopie aan de kantonrechter en aan de wederpartij dienen toe te zenden;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.