ECLI:NL:RBMNE:2022:4897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/16/528730 / HA ZA 21-665
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gefixeerde schadevergoeding uit samenwerkingsovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde [eiseres] B.V. van [gedaagde] een gefixeerde schadevergoeding van € 190.000, als gevolg van wanprestatie. De partijen hadden een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van nieuwbouwappartementen. [gedaagde] had de eigendom van het perceel verkregen, maar er ontstonden geschillen over de uitvoering van de overeenkomst. [eiseres] stelde dat [gedaagde] zijn verplichtingen niet nakwam, terwijl [gedaagde] betwistte dat [eiseres] aan haar inspanningsverplichting voldeed. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] voldaan had aan haar verplichtingen en dat [gedaagde] de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd was. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] toe en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/528730 / HA ZA 21-665
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. C.J. van Dijk te Ede Gld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
Op 27 september 2022 heeft [eiseres] een dagvaarding met 19 producties uitgebracht tegen [gedaagde] . Op 1 december 2021 heeft [gedaagde] geantwoord op de dagvaarding met een conclusie van antwoord. [gedaagde] heeft daarnaast een eis in reconventie ingediend. Op 12 januari 2022 heeft [eiseres] een conclusie van antwoord in reconventie genomen. Op 5 september 2022 heeft [eiseres] aanvullende producties, namelijk productie 21 a tot en met d, ingediend. Op 14 september 2022 heeft [eiseres] nog productie 22 ingediend.
1.2.
Op 16 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] was de heer [A] (Algemeen Directeur) aanwezig samen met
mr. Teke. [gedaagde] was aanwezig met de heer [B] (Belastingadviseur & Business consultant bij [onderneming 1] ), mevrouw [C] (Belastingadviseur & Compliance specialist bij [onderneming 1] ) en mr. [D] (collega van mr. Van Dijk). Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en zij hebben antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben verteld.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen twee weken de tijd zouden krijgen om nadere stukken over te leggen en op elkaars stukken te reageren. [eiseres] werd in de gelegenheid gesteld om stukken aan te leveren die er lagen op het moment dat de samenwerkingsovereenkomst werd gesloten. [gedaagde] mocht stukken overleggen waaruit blijkt dat hij een ingebrekestelling heeft gestuurd aan [eiseres] . Ook mocht [eiseres] bankafschriften inbrengen.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft [eiseres] op 5 oktober een akte ingediend, waarbij zij productie 23 heeft overgelegd en heeft gereageerd op de producties van de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft op 19 oktober 2022 een akte genomen, waarbij zij de producties 13a tot en met 15b heeft overgelegd en heeft gereageerd op de producties van [eiseres] .
1.5.
Daarna is de zaak abusievelijk verwezen naar de rol voor antwoordakte aan de zijde van [eiseres] . Na terecht daartegen gemaakt bezwaar is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Op 27 maart 2019 hebben [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten tot het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwbouwappartementen op het perceel gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats] . De heer [E] (hierna: [E] ), architect, was ook partij bij de overeenkomst.
2.2.
Partijen hebben, kort gezegd, afgesproken dat [gedaagde] het perceel in eigendom zou krijgen, [E] als architect zou optreden en [eiseres] de bouw van de appartementen zou uitvoeren op basis van de aan de overeenkomst gehechte stichtingskostenopzet, waarbij de winst onder partijen verdeeld zou worden.
2.3.
In de overeenkomst is, voor zover relevant het volgende bepaald:

1.1 Partijen komen bij deze een samenwerking overeen om op basis van de als bijlage I aan deze overeenkomst gehechte Stiko te komen tot een optimale ontwikkeling van het door [gedaagde] in eigendom te verwerven registergoed.
1.2
[eiseres] / [E] (toevoeging rechtbank: [eiseres] en [E]) verplichten zich dit project uit te voeren en zich maximaal in te spannen om op het door [gedaagde] aan te kopen registergoed zoveel mogelijk appartementen te kunnen realiseren.
1.3 […]
Partijen zullen zich inspannen om zoveel als mogelijk de in blauw gekleurde regel 206, genoemd “Totale kosten”, van de Stiko genoemde kosten te beperken om het financiële projectresultaat te optimaliseren. […]
1.5
De onder 1.1 genoemde samenwerking is exclusief, in die zin dat [eiseres]
B.V. en [E] gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het leveren
van hun respectieve bijdrage en dat het [gedaagde] niet vrijstaat gebruik te maken
van een andere aannemer van [eiseres] B.V. dan wel andere
architect dan [E] .
1.6
Indien [gedaagde] de eigendom van het Registergoed gedurende de samenwerking
overdraagt aan een andere ontwikkelaar/financier/belegger, zal hij daarbij trachten
te bedingen dat de overnemende partij de positie van [gedaagde] in deze
samenwerking via contractsoverneming van de onderhavige overeenkomst als
bedoeld in artikel 6:159 BW, overneemt. [eiseres] / [E] verlenen hierbij reeds bij voorbaat hun toestemming aan deze contractsoverneming.
1.7
Indien de overnemende partij niet tot een dergelijke contractsoverneming bereid is, zal deze samenwerkingsovereenkomst eindigen en zal [eiseres] / [E] gerechtigd zijn tot een door [gedaagde] te betalen gefixeerde schadevergoeding van € 190.000 (zegge: honderdnegentigduizend euro). Dit tegen finale kwijting over en weer.”
2.4.
Op 17 april 2022 heeft [gedaagde] de eigendom gekregen van het perceel.
[eiseres] heeft vervolgens bouwmateriaal naar het bouwterrein laten vervoeren.
2.5.
Op 18 april 2019 en op 9 juli 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.050 en
een bedrag van € 18.150 betaald aan [E] .
2.6.
Bij e-mail van 6 december 2019 heeft [B] namens [gedaagde]
aan [eiseres] bericht dat er ondanks toezeggingen geen informatie is verstrekt over de
gesprekken met de gemeente en er geen voorlopig ontwerp is aangeleverd. [gedaagde] geeft
in de e-mail een termijn voor het aanleveren van gespreksverslagen, planning en ontwerp
en geeft aan dat hij andere keuzes gaat maken als de gevraagde stukken niet aangeleverd
zullen worden.
2.7.
Bij brief van 5 februari 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij heeft
vernomen dat [gedaagde] het afgelopen half jaar parallel heeft gesproken met een andere
ontwikkelaar, de heer [F] , en over hetzelfde project afspraken heeft gemaakt. [eiseres]
stelt in de brief dat het haar beter lijkt om af te rekenen als er onvoldoende
vertrouwen naar de toekomst is.
2.8.
Op 26 februari 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiseres] en
[gedaagde] . Namens [gedaagde] is toen een voorstel gaan tot beëindiging van de
overeenkomst, zonder betaling aan [eiseres] .
2.9.
Vervolgens heeft [eiseres] bij e-mail van 1 maart 2020 het voorstel gedaan om
afscheid van elkaar te nemen waarbij [gedaagde] een bedrag van € 116.315,50 zou
vergoeden aan [eiseres] als [eiseres] nog bij het project betrokken zou blijven en
€ 164.193,50 als [gedaagde] niet bij het project betrokken zou blijven. [gedaagde] heeft het
voorstel niet geaccepteerd. [eiseres] en [gedaagde] hebben daarna nog diverse malen
gecorrespondeerd, waaronder over de containers, hekken en andere zaken die van het
bouwterrein verwijderd moesten worden.
2.10.
Op 21 april 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] in gebreke gesteld en bij brief van
16 juni 2020 heeft [eiseres] dat nogmaals gedaan. [gedaagde] heeft bij brief van 6 juli
2020 aan [eiseres] laten weten niet bereid te zijn om enige verplichting uit de
overeenkomst na te komen, omdat de overeenkomst door wanprestatie aan de zijde van [eiseres]
is beëindigd.
2.11.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 18 augustus 2020 in de gelegenheid
gesteld om uiterlijk op 26 augustus 2020 een bedrag van € 164.193,50 te betalen, om een
procedure te voorkomen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] heeft laten weten aan
[eiseres] dat hij, voor zover nodig, de overeenkomst met [eiseres] ontbindt en [eiseres]
aansprakelijk houdt voor alle schade die [gedaagde] daardoor heeft geleden en nog
zal lijden.
2.12.
Vervolgens is [eiseres] deze procedure gestart.

3.Wat vorderen [eiseres] en [gedaagde] en waarom?

in conventie
De vordering van [eiseres] en de onderbouwing
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – betaling van een bedrag van € 190.000 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en betaling van buitengerechtelijke kosten van € 2.675 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat er sprake is van wanprestatie. Gebleken is dat [gedaagde] met een andere projectontwikkelaar afspraken had gemaakt. Daarom heeft [eiseres] een voorstel gedaan tot beëindiging van de overeenkomst. In artikel 1.7 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] een gefixeerde schadevergoeding van € 190.000 moet betalen als de overeenkomst beëindigd wordt omdat de eigendom wordt overgedragen aan een andere ontwikkelaar die niet bereid is om het contract met [eiseres] over te nemen. Die situatie doet zich hier voor en daarom moet [gedaagde] € 190.000 betalen aan [eiseres] . [eiseres] betwist verder dat haar prestatie en die van [E] ondeelbaar is. Daarnaast betwist [eiseres] dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, en dat [gedaagde] op grond daarvan de overeenkomst mocht ontbinden.
Het verweer van [gedaagde]
3.3.
[gedaagde] voert als verweer dat met name [E] zich niet heeft ingespannen en dat dit [eiseres] ook aan te rekenen is, omdat [eiseres] en [E] een gezamenlijke verantwoordelijkheid hadden. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de prestatie ondeelbaar is. Er is volgens [gedaagde] sprake van wanprestatie aan de zijde van [eiseres] . Volgens [gedaagde] heeft hij rechtsgeldig de overeenkomst ontbonden. Er was geen ingebrekestelling meer nodig omdat nakoming blijvend onmogelijk was. Als de vordering toch toegewezen zou worden dan is [gedaagde] van mening dat maximaal de helft van de gefixeerde schadevergoeding toegewezen zou kunnen worden, vanwege de aanspraak van [E] op de helft daarvan.
in reconventie
De vordering van [gedaagde] en de onderbouwing
3.4.
[gedaagde] vordert betaling van een bedrag van € 67.794 van [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] stelt dat zij schade heeft geleden doordat het project 8 maanden vertraging heeft opgelopen. Die vertraging komt doordat [E] niet gepresteerd heeft, hetgeen [eiseres] is aan te rekenen. Gedurende die 8 maanden heeft [E] rente moeten betalen over zijn lening. De schade bedraagt de rente over de lening van
€ 3.197.000. Dat komt neer op € 135.588 in totaal. Omdat [eiseres] en [E] gezamenlijk aansprakelijk zijn, vordert [gedaagde] de helft van dat bedrag namelijk
€ 67.794.
Het verweer van [eiseres]
3.6.
Het meest verstrekkende verweer van [eiseres] is dat [gedaagde] zelf als eerste is tekortgeschoten en in verzuim verkeert. [eiseres] betwist dat hij met [gedaagde] een tijdslijn heeft afgesproken. Dat was ook niet mogelijk, omdat de ontwikkeling van een dergelijk bouwproject van te veel onzekere toekomstige factoren afhankelijk is. [eiseres] stelt verder dat zij geen resultaatverbintenis had, maar een inspanningsverbintenis, waardoor er pas sprake is van wanprestatie als [eiseres] tekortgeschoten zou zijn in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden van haar kon worden verlangd. [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar en [E] niet in gebreke gesteld. [eiseres] betwist verder dat er sprake is van schade en van een causaal verband tussen de schade en de gestelde tekortkoming.

4.De beoordeling

in conventie
De vorderingen van [eiseres] worden toegewezen
4.1.
De vraag die centraal staat in deze zaak is of [gedaagde] een gefixeerde schadevergoeding moet betalen aan [eiseres] . Dat is het geval als [gedaagde] de eigendom van het registergoed gedurende de samenwerking overdraagt aan een andere ontwikkelaar/financier/belegger en het daarbij niet lukt te bedingen dat de overnemende partij de positie van [gedaagde] in de samenwerking van de overeenkomst via contractsoverneming overneemt (zie artikel 1.6 en 1.7 van de overeenkomst). Die situatie doet zich voor. De vorderingen van [eiseres] worden daarom toegewezen. Omdat de overeenkomst heeft voorzien in deze situatie, kan in het midden blijven of er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde] . De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot het oordeel is gekomen dat [gedaagde] de gefixeerde schadevergoeding moet betalen. Daarnaast zal de rechtbank uitleggen waarom het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] tekortgeschoten is in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, en daarom de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd, niet slaagt.
De situatie uit artikel 1.7 van de samenwerkingsovereenkomst doet zich voor en [eiseres] heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting
4.2.
Het is allereerst van belang om vast te stellen wat de achtergrond is van de samenwerkingsovereenkomst en te weten waarom de overeenkomst tot stand is gekomen. Daarnaast is het van belang dat, anders dan [gedaagde] lijkt te stellen, [eiseres] (en [E] ) op grond van de samenwerkingsovereenkomst een inspanningsverplichting had. Dat volgt uit artikel 1.3 van de overeenkomst. Dat betekent dat er pas sprake is van een tekortkoming wanneer de schuldenaar ( [eiseres] ) is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van haar kon worden verlangd.
4.3.
De aanleiding voor het aangaan van de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde] was het volgende. [gedaagde] was in de problemen gekomen door de heer [G] (hierna: [G] ). [gedaagde] had namelijk ten behoeve van [G] zekerheid gesteld in de vorm van een hypotheekrecht op zijn eigen woning. [G] kon in 2019 zijn verplichtingen tegenover de hypotheekhouder niet meer nakomen, met als gevolg dat de woning van [gedaagde] geveild moest worden. [gedaagde] zag een mogelijkheid om de veiling van zijn woning te voorkomen door de locatie [straat] in [plaats] , waar [G] eigenaar van was, te kopen en daarmee in feite de schuld van [G] tegenover de hypotheekhouder over te nemen. Om het perceel aan de [straat] te kopen moest [gedaagde] een lening afsluiten van € 3.197.000 tegen 6% rente. Het kantoorpand dat op het perceel stond was maar
€ 1.200.000 waard. Het was dan ook noodzaak voor [gedaagde] om zo snel mogelijk tot ontwikkeling van de locatie over te gaan.
4.4.
[gedaagde] heeft daarom contact gezocht met [E] . [E] was eerder als architect verbonden aan het project, toen nog in samenwerking met [G] . [gedaagde] heeft samen met [E] gekeken of hij snel tot ontwikkeling van het project kon komen en daaruit een opbrengst kon genereren van € 3.197.000. Via [E] is [gedaagde] vervolgens in contact gekomen met [eiseres] . [eiseres] en [gedaagde] gingen er vanuit dat [E] goede contacten had met de gemeente. Dat is een van de redenen waarom hij bij het project is betrokken door [gedaagde] . [eiseres] heeft op basis van de tekening van [E] een stichtingskostenoverzicht gemaakt, op basis waarvan partijen de samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. [eiseres] heeft ook contact gelegd met [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). [onderneming 2] was al eerder betrokken geweest bij het project toen [G] nog de eigenaar was, maar die samenwerking was beëindigd. Uit de stukken die door [eiseres] zijn overgelegd na de zitting blijkt verder dat zij mede namens [gedaagde] opdracht heeft gegeven om fiscaal advies over het project uit te laten brengen door [onderneming 3] . De contacten van [eiseres] en [E] met [onderneming 2] hebben er uiteindelijk toe geleid dat er een akkoord is bereikt om tegen een bepaalde prijs het project te gaan realiseren. Het akkoord is vastgelegd in een concept intentieovereenkomst begin december 2019. De definitieve overeenkomst die door partijen ondertekend kon worden is begin 2020 opgesteld.
4.5.
In de loop van 2019 is er meer duidelijkheid ontstaan over de stichtingskosten en de mogelijkheden tot realisatie van de plannen om appartementen te realiseren aan de [straat] . Daarover is [gedaagde] bij brief van 2 december 2019 geïnformeerd. In die brief heeft [eiseres] uitgebreid de stand van zaken beschreven en heeft [gedaagde] het voorstel gedaan om met elkaar in gesprek te gaan. Daarna is gebleken dat [gedaagde] de samenwerking niet meer voort wilde zetten. Zo heeft [B] namens [gedaagde] op 18 december 2019 laten weten aan [eiseres] dat [gedaagde] het aan [eiseres] niet meer toestaat om namens [gedaagde] te communiceren met de gemeente [gemeente] , [onderneming 2] , of enige andere derde. Uiteindelijk laat [B] op 10 januari 2020 weten aan [eiseres] dat hij op korte termijn een afspraak wil maken over de beëindiging van de relatie. De exacte aanleiding voor de beëindiging wordt uit de overgelegde e-mail correspondentie niet duidelijk. Wat uit het e-mailverkeer en uit de stelling van [gedaagde] is af te leiden is dat [gedaagde] van mening is dat [eiseres] hem te weinig heeft geïnformeerd over de stand van zaken en hij (en [E] ) te weinig voor elkaar hebben gekregen bij de gemeente. Maar die stelling staat in contrast met de email van 2 december 2019, waarin [eiseres] [gedaagde] juist uitgebreid heeft geïnformeerd. Daar komt bij dat het opvallend is dat [gedaagde] in december 2019 de lening die hij had afgesloten voor de aankoop van het project, in één keer heeft afgelost. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] ook verteld dat hij niet meer in de benarde financiële positie zit als waarin hij zich in 2019 bevond. Het lijkt er dus op dat [gedaagde] het project in december 2019 heeft doorverkocht aan [F] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk ook erkend dat [F] inmiddels bij het project betrokken is. Tijdens de zitting is ook duidelijk geworden dat [F] nog steeds niet aan het bouwen is op het perceel aan de [straat] . De samenwerking met [F] is dus niet zonder meer effectiever gebleken dan de samenwerking met [eiseres] zou zijn geweest. Dat onderstreept bepaald niet de stelling dat [eiseres] in haar inspanningsverplichtingen tekort is geschoten.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende onderbouwd heeft dat zij zich conform de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst heeft ingespannen en dat dit zelfs concrete resultaten heeft opgeleverd. Namelijk de driepartijenovereenkomst met [onderneming 2] . Het is niet duidelijk of de inspanningen voldoende aansloten bij de garantie betreffende de stichtingskosten, maar [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat [eiseres] daarin tekort geschoten zou zijn. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] , anders dan hij stelt, geen duidelijke ingebrekestelling heeft verstuurd aan [eiseres] met een concreet omschreven tekortkoming. In de brief die [gedaagde] aan [eiseres] heeft gestuurd staat namelijk alleen: “
Uiterlijk donderdag 14 december ontvangen wij gespreksverslagen, planning en ontwerp. Bij het uitblijven van die informatie voelen wij ons vrij andere keuzes te maken. Graag ontvang ik per omgaande contactgegevens van de ambtenaren van de gemeente [gemeente] waarmee er afgelopen maand gesprekken zouden zijn geweest.” Dat [eiseres] de contactgegevens van de ambtenaren van de gemeente niet heeft verstrekt, zodat kan worden nagegaan of er daadwerkelijk contact is geweest tussen [E] en de gemeente, is in het licht van de omstandigheden van dit geval niet voldoende om te kunnen concluderen dat [eiseres] tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De discussie van partijen over of de verplichting van [E] en [eiseres] ondeelbaar is of niet, behoeft daarom ook geen bespreking meer. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] voldaan heeft aan haar inspanningsverplichting en dat zij niet tekort geschoten is in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde] heeft de overeenkomst dus niet rechtsgeldig ontbonden.
Conclusie
4.7.
Het staat vast dat het project inmiddels is overgedragen aan [F] en dat de samenwerkingsovereenkomst met [eiseres] niet is nagekomen. Daarom is [gedaagde] de contractueel overeengekomen schadevergoeding verschuldigd. De afkoopsom komt zowel aan [eiseres] als aan [E] toe. Dat wil zeggen dat zowel [eiseres] als [E] betaling van de gefixeerde schadevergoeding kunnen vorderen van [gedaagde] . Zij kunnen onderling regres op elkaar nemen. Of en hoe [eiseres] de betalingen die al zijn gedaan aan [E] verrekend in hun onderlinge rechtsverhouding, is voor de beoordeling niet relevant. Ook is het niet relevant dat [eiseres] stelt dat [E] zijn vordering aan haar heeft gecedeerd. De vordering tot betaling van de (volledige) schadevergoeding van
€ 190.000 door [gedaagde] wordt toegewezen. Ook de wettelijke rente wordt toegewezen.
4.8.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog gesteld dat de bepaling over de gefixeerde schadevergoeding alleen expliciet was opgenomen voor het geval [gedaagde] zou verkopen met een plan. Dat is volgens [gedaagde] de uitleg die gegeven moet worden aan artikel 1.7 van de samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde] heeft die stelling verder niet onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet dat dit de juiste uitleg van de bepaling is. Het verweer van [gedaagde] slaagt dan ook niet.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.9.
[eiseres] vordert € 2.675 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat zij heeft geprobeerd haar schade vergoed te krijgen van [gedaagde] . Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten in reconventie betalen
4.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Die worden begroot op € 89,44 voor de dagvaarding, € 4.200 aan griffierecht en € 4.425 aan salaris advocaat (2,5 punten × tarief van € 1.770). In totaal is dat € 8.714,44.
in reconventie
4.11.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiseres] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] verwijt [eiseres] concreet dat het project vertraging heeft opgelopen, waarbij hij er vanuit gaat dat het project al binnen een paar maanden gerealiseerd kon worden. De veronderstelling dat het project zo snel van de grond kon komen, dat was niet reëel. Uit de overgelegde stukken blijft ook niet dat [eiseres] [gedaagde] heeft voorgehouden dat het project snel te realiseren was. [eiseres] heeft in de brief van 2 december 2019 ook duidelijk uitgelegd wat de stand van zaken was en over welke punten partijen nog moesten praten. Vervolgens heeft [gedaagde] vrij snel de stekker uit het project getrokken, waarna hij het project aan [F] heeft verkocht waardoor hij de opbrengst heeft ontvangen die hij nodig had. Dat de houding van [eiseres] heeft geleid tot vertraging, heeft [gedaagde] dan ook niet onderbouwd. De vordering tot betaling van de rente over de geldsom, ad € 67.794, wordt dus afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten in reconventie betalen
4.12.
[gedaagde] krijgt geen gelijk in reconventie en moet daarom ook de proceskosten van [eiseres] in reconventie betalen. Die proceskosten worden begroot op 2,50 punten × 0,5 x tarief van € 1.770. Dat is een bedrag van € 2.212,50.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 192.675, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 juni 2020, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.714,44;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.212,50;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
MG 4846