ECLI:NL:RBMNE:2022:4895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
10037239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake verschuldigdheid van loon bij overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure waarbij [gepposeerde] B.V. (hierna: [gepposeerde]) in eerste instantie een verstekvonnis heeft verkregen tegen [opposante] B.V. (hierna: [opposante]) voor een openstaand bedrag van € 3.267,00, dat voortvloeit uit een overeenkomst van opdracht. [gepposeerde] heeft administratieve werkzaamheden verricht voor [opposante] en vordert betaling van het resterende bedrag van een factuur van € 7.865,00, waarvan een deel al door [opposante] is betaald. [opposante] heeft echter betwist dat [gepposeerde] werkzaamheden heeft verricht voor de jaren 2019 en 2020 en heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gepposeerde] niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de werkzaamheden die zij in die jaren heeft verricht. Hierdoor is de vordering tot betaling van het vaste loon over die jaren afgewezen. Tevens is de vordering tot betaling van de 'kosten administratief systeem' afgewezen, omdat [gepposeerde] niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn overeengekomen. Het verstekvonnis is vernietigd, de oorspronkelijke vorderingen van [gepposeerde] zijn afgewezen en het gelegde executoriale beslag is opgeheven. [gepposeerde] is veroordeeld in de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10037239 \ LC EXPL 22-1690 / 45353
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[gepposeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
hierna te noemen: [gepposeerde]
gemachtigde: Van Schendel & Partners / Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders
tegen
[opposante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [opposante]
gemachtigde: mr. P. Lettinga,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 18 mei 2022;
- de verzetdagvaarding, met producties, van 2 augustus 2022;
- de conclusie van antwoord in oppositie met een productie;
- de conclusie van repliek in oppositie met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gepposeerde] drijft een administratie- en advieskantoor. [gepposeerde] heeft in opdracht van [opposante] diverse administratieve werkzaamheden verricht.
2.2.
Bij factuur van 2 december 2020 heeft [gepposeerde] ter zake de door haar verrichte werkzaamheden een bedrag van € 7.865,00 bij [opposante] in rekening gebracht. In deze factuur zijn de volgende posten opgenomen:
2.3.
Op 15 januari 2021 heeft [opposante] met betrekking tot voornoemde factuur een bedrag van € 4.598,00 aan [gepposeerde] betaald.
2.4.
[opposante] heeft het restant van de factuur, ondanks sommaties, onbetaald gelaten.
2.5.
[gepposeerde] heeft bij inleidende dagvaarding van 19 april 2022 een procedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Daarin heeft zij betaling van een hoofdsom van € 3.267,00 gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Op 18 mei 2022 heeft de kantonrechter in deze zaak een verstekvonnis gewezen met kenmerk 9839365 LC EXPL 22-863 (hierna: het verstekvonnis), waarbij de vordering volledig is toegewezen.
2.6.
Op 14 juli 2022 is op verzoek van [gepposeerde] uit kracht van het verstekvonnis ten laste van [opposante] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ontvanger van de Belastingdienst Utrecht-Gooi.

3.Het geschil

3.1.
[gepposeerde] heeft bij de inleidende dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [opposante] gevorderd om aan [gepposeerde] te voldoen € 4.096,06 (bestaande uit € 3.267,00 aan hoofdsom, € 377,36 aan rente tot de dagvaarding en € 451,70 aan buitengerechtelijke incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.267,00 vanaf de dagvaarding tot de voldoening en met veroordeling van [opposante] in de proceskosten.
3.2.
[gepposeerde] heeft aan deze vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij in de jaren 2015 tot en met 2020 in opdracht en voor rekening van [opposante] diverse administratieve werkzaamheden heeft verricht. [opposante] heeft van de hierop betrekking hebbende factuur van 2 december 2020 ad € 7.865,00 slechts een bedrag van € 4.598,00 betaald, zodat daarvan een gedeelte van
€ 3.267,00 resteert. [gepposeerde] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten nu [opposante] niet tot tijdige betaling is overgegaan, respectievelijk [gepposeerde] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
Bij het verstekvonnis is de vordering van [gepposeerde] toegewezen. [opposante] is tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen en vordert ontheffing van de veroordeling en niet-ontvankelijkverklaring van [gepposeerde] , althans afwijzing van haar vorderingen. Ook vordert [opposante] opheffing van het executoriale beslag gelegd onder de Belastingdienst, dan wel veroordeling van [gepposeerde] om dit beslag op straffe van een dwangsom binnen 48 uur na betekening van het onderhavige vonnis op te heffen, een en ander met veroordeling van [gepposeerde] in de kosten van de procedure en het verzet.
3.4.
[opposante] voert – kort gezegd – aan dat zij de vaste overeengekomen vergoeding voor de werkzaamheden van [gepposeerde] over de boekjaren 2015 tot en met 2018 heeft betaald. De in rekening gebrachte vergoeding over de jaren 2019 en 2020 is zij niet verschuldigd, omdat [gepposeerde] ten aanzien van die boekjaren geen werkzaamheden heeft verricht. Ten aanzien van de in rekening gebrachte ‘kosten administratief systeem’ geldt dat partijen die kosten niet zijn overeengekomen, zodat [opposante] die niet verschuldigd is.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet wordt geacht tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, omdat het tegendeel niet gesteld of gebleken is. Dit betekent dat [opposante] in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[gepposeerde] heeft in opdracht van [opposante] verschillende administratieve werkzaamheden verricht. Daarmee is tussen partijen een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW tot stand gekomen. [opposante] is voor de verrichte werkzaamheden loon verschuldigd.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat zij over de jaren 2015/2016 een vast loon van
€ 1.400,00 zijn overeengekomen en voor de daaropvolgende jaren een vast loon van
€ 1.200,00 per boekjaar. Over de boekjaren 2015 tot en met 2018 is dit loon door [opposante] aan [gepposeerde] betaald. Ter zake de boekjaren 2019 en 2020 heeft [opposante] gemotiveerd betwist dat [gepposeerde] werkzaamheden heeft verricht en weigert zij het vaste loon te betalen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat er pas een recht op betaling van loon bestaat, nadat de prestaties door de opdrachtnemer zijn verricht. Dit kan anders zijn in het geval partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt, bijvoorbeeld door een voorschot af te spreken. [gepposeerde] heeft niet gesteld dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
4.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [opposante] lag het op de weg van [gepposeerde] om te onderbouwen welke werkzaamheden zij ter zake de boekjaren 2019 en 2020 heeft verricht. Zij vordert immers betaling daarvan. Overigens had [gepposeerde] dit ook al in inleidende dagvaarding kunnen en moeten onderbouwen, nu uit de overgelegde correspondentie blijkt dat partijen als sinds eind 2020 discussiëren over de vraag of er over deze jaren werkzaamheden zijn verricht. [opposante] verwijst bijvoorbeeld naar een e-mail van 4 december 2020, waarin zij bij [gepposeerde] aangeeft dat zij ter zake het boekjaar 2019 akkoord kan gaan met het bedrag van € 1.200,00, nádat het werk voor het jaar 2019 is uitgevoerd en dat het daarvoor benodigde cijfermateriaal reeds door haar bij [gepposeerde] is aangeleverd. In de conclusie van antwoord in oppositie heeft [gepposeerde] slechts aangevoerd dat er ‘door het jaar heen administratieve handelingen ten behoeve van [opposante] worden verricht’ en dat zij ‘ieder kwartaal werkzaamheden ten behoeve van de administratie verricht teneinde een btw-aangifte te kunnen doen’. Van [gepposeerde] mag echter verwacht worden dat zij specificeert met betrekking tot welk boekjaar zij op welk moment welke specifieke werkzaamheden heeft verricht. Dit heeft zij nagelaten. Zij heeft ook geen stukken overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. [gepposeerde] heeft hiermee niet aan haar (nadere) stelplicht voldaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat er ter zake de jaren 2019 en 2020 geen werkzaamheden zijn verricht. De vordering tot betaling van het vaste loon over die jaren wordt alsnog afgewezen.
4.6.
Onderdeel van de factuur van 2 december 2020 zijn – naast het vaste loon – de ‘kosten administratief systeem’ ad € 60,00 per jaar over de jaren 2015 tot en met 2020. [opposante] heeft deze kosten onbetaald gelaten en aangevoerd dat partijen die kosten niet zijn overeengekomen. Bij antwoord in oppositie heeft [gepposeerde] erkend dat deze kosten in de door haar in 2015 uitgebrachte offerte op € 0,00 zijn vastgesteld, omdat [opposante] aanvankelijk geen gebruik wilde maken van de onlinefaciliteit. Later is [opposante] daarop teruggekomen, aldus [gepposeerde] , en heeft zij daarvan ook gebruikgemaakt. [gepposeerde] heeft echter niet onderbouwd op welke wijze [opposante] hier dan op terug is gekomen en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Gelet op de betwisting van [opposante] had dit wel op haar weg gelegen. [gepposeerde] heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat partijen, in afwijking van de offerte, het gebruik van het administratief systeem en de daarbij behorende kosten zijn overeengekomen. De vordering tot betaling van deze kosten wordt daarom alsnog afgewezen.
4.7.
[gepposeerde] heeft nog een beroep gedaan op artikel 7:411 BW. In het eerste lid is bepaald dat in het geval de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. In het tweede lid is bepaald dat de opdrachtnemer recht heeft op het volle loon indien dit, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is en het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen. Voor zover dit artikel in de onderhavige situatie al van toepassing zou zijn, dan kan een beroep daarop [gepposeerde] niet baten. Op [gepposeerde] rusten de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van wat een redelijk loon als bedoeld in het eerste artikellid is. Hiervoor is reeds geconcludeerd dat ten aanzien van de boekjaren 2019 en 2020 niet is vast komen te staan welke werkzaamheden [gepposeerde] heeft verricht. Dit maakt het niet mogelijk om een redelijk loon vast te stellen. Ten aanzien van het tweede artikellid geldt dat niet kan worden vastgesteld of betaling van het volle loon redelijk is.
4.8.
De conclusie is dat [opposante] de door [gepposeerde] gevorderde hoofdsom niet verschuldigd is. Hetzelfde geldt voor de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het verstekvonnis wordt vernietigd en de vorderingen van [gepposeerde] worden alsnog afgewezen.
4.9.
Omdat het verstekvonnis wordt vernietigd is het door [gepposeerde] op grond van het verstekvonnis gelegde executoriaal beslag achteraf bezien zonder rechtsgrond gelegd. De vordering tot opheffing van het beslag zal daarom worden toegewezen.
4.10.
[gepposeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. Wat betreft het salaris gemachtigde worden deze kosten begroot op € 498,00 (2 punten x tarief € 249,00). De kosten van de betekening van het verstekvonnis en de verzetdagvaarding komen op grond van artikel 141 Rv voor rekening van [opposante] , omdat deze kosten het gevolg zijn van het feit dat zij in eerste instantie niet in de procedure is verschenen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het verstekvonnis van 18 mei 2022 met kenmerk 9839365 LC EXPL 22-863;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
wijst de oorspronkelijke vorderingen van [gepposeerde] af;
5.3.
heft op het op 14 juli 2022 ten laste van [opposante] gelegde executoriale derdenbeslag onder de ontvanger van de Belastingdienst Utrecht-Gooi;
5.4.
veroordeelt [gepposeerde] in de kosten van de verstek- en verzetprocedure, aan de zijde van [opposante] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.