ECLI:NL:RBMNE:2022:4863

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/1105 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en deskundigenrapport

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 november 2022, staat de arbeidsongeschiktheid van eiseres centraal. Eiseres, die sinds 7 december 2015 arbeidsongeschikt is, had een WIA-uitkering aangevraagd die aanvankelijk was toegekend. Echter, na een herbeoordeling door het UWV op 4 augustus 2020, werd vastgesteld dat eiseres voor 0% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het intrekken van haar uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, die haar arbeidsongeschiktheid op 46,82% vaststelde. Dit leidde tot een hernieuwde toekenning van de WIA-uitkering.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV. Tijdens de zitting op 2 februari 2022, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het UWV niet vertegenwoordigd. De rechtbank besloot op 8 maart 2022 het onderzoek te heropenen en benoemde een deskundige, mevrouw A. van Nijen, om de situatie van eiseres verder te onderzoeken. In haar rapport concludeerde Van Nijen dat eiseres lijdt aan verschillende psychische stoornissen die haar ernstig beperken in haar dagelijks leven en dat de kans op herstel en deelname aan het arbeidsproces klein is.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de bevindingen van de deskundige en dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. De rechtbank gaf het UWV de gelegenheid om het gebrek te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1105 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Cakal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgauw).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is per 7 december 2015 uitgevallen voor haar werk als medewerker bediening voor 37 uur per week. Op 26 augustus 2017 heeft eisers een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd (4 december 2017). Aan eiseres is een WIA-uitkering toegekend. Haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,98 %. Op 15 oktober 2019 heeft eiseres aan het UWV doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd sinds augustus 2018.
Vervolgens hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Bij besluit van 4 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres voor 0 % arbeidsongeschikt is en heeft het Uwv besloten dat eiseres met ingang van 5 oktober 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om eiseres meer beperkt te achten en heeft daarom een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de nieuwe FML drie voor eiseres geschikte functies geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 46,82 %. Het UWV heeft daarom het bezwaar gegrond verklaard en besloten dat eiseres met ingang van 5 oktober 2020 recht heeft op een WIA-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 januari 2022 heeft eiseres een rapport overgelegd van drs. [A] , GZ psycholoog van 14 december 2021 (het rapport [A] ). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapportage van 27 januari 2022 gereageerd op het rapport [A] .
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Op 8 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de rechtbank een deskundige wil benoemen. De vraagstelling en de beoogde deskundige heeft de rechtbank aan partijen voorgelegd. Nadat partijen hebben aangegeven akkoord te zijn heeft de rechtbank mevrouw A. van Nijen van PrioCura als deskundige benoemd.
Op 13 juni 2022 heeft mevrouw A. van Nijen een rapport uitgebracht (het deskundigenrapport). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 22 juli 2022 op het deskundigenrapport gereageerd. Eiseres heeft op 29 augustus 2022 op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2022 en het deskundigenrapport gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 13 september 2022 laten weten dat de reactie van eiseres geen aanleiding geeft om het standpunt van het Uwv te herzien.
De rechtbank heeft vervolgens op 24 oktober 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld op 46,82 %.
Beoordelingskader
2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
  • zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
  • bevatten geen tegenstrijdigheden; en
  • zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Standpunten partijen
3. Eiseres voert aan dat uit het deskundigenrapport kan worden afgeleid dat eiseres meer beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat deze beperkingen er voor zorgen dat eiseres ernstig wordt beperkt in haar dagelijks leven. Verder acht de deskundige de kans klein dat een behandeling zou leiden tot het sociaal-maatschappelijk kunnen deelnemen aan het arbeidsproces.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport overwogen dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank heeft mevrouw A. van Nijen van PrioCura als deskundige benoemd. In het deskundigenrapport heeft zij vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van een borderline-persoonlijkheidsstoornis, een somatische-symptoomstoornis, een posttraumatische-stressstoornis en een acculturatieprobleem. Deze stoornissen hebben ook inwerking op elkaar wat maakt dat eiseres in haar dagelijkse leven ernstig wordt beperkt. Van Nijen stelt vast dat eiseres geen adequate behandeling heeft gehad voor haar beperkingen en dat dit komt omdat enerzijds niet de juiste diagnose is gesteld en anderzijds omdat door de beperkte vaardigheid van de Nederlandse taal verschillende behandelmogelijkheden zeer waarschijnlijk niet toegankelijk zijn voor eiseres. Van Nijen komt tot de conclusie dat de kans vrij klein is dat een behandeling leidt tot het sociaal-maatschappelijk deelnemen zoals bijvoorbeeld in het arbeidsproces.
6. In beginsel wordt de beoordeling van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige gevolgd. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bijzondere situatie waarin van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Zij stelt vast dat het rapport van Van Nijen begrijpelijk en concludent is. De rechtbank volgt dan ook deze beoordeling. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2022 biedt geen aanknopingspunten om af te wijken van het rapport van Van Nijen .
7. De rechtbank is van oordeel dat uit het deskundigenrapport volgt dat het voor eiseres niet mogelijk is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Zelfs met de juiste adequate behandeling acht Van Nijen immers de mogelijkheid tot het kunnen deelnemen aan het arbeidsproces vrij klein. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres op dit moment volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Herstel is mogelijk door middel van een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, of zo nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hierbij is de keuze aan het Uwv om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.