ECLI:NL:RBMNE:2022:4858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1707
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Almere, beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,20 die op 28 augustus 2021 door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere was opgelegd. Eiseres was het niet eens met deze aanslag en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 29 maart 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die de zaak op 2 november 2022 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op het moment van de naheffingsaanslag in de rij stond bij de parkeermeter om te betalen. Eiseres heeft verklaard dat zij niet op tijd kon betalen omdat zij in de rij stond te wachten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres niet op tijd de parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak die stelt dat een parkeerder een redelijke termijn moet krijgen om de parkeerbelasting te voldoen, en dat de bewijslast hiervoor bij de heffingsambtenaar ligt.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen redelijke termijn heeft gekregen om de parkeerbelasting te voldoen, omdat zij aan het wachten was bij de parkeerautomaat toen de controleur de naheffingsaanslag oplegde. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022 en herroept de naheffingsaanslag. Eiseres hoeft de naheffingsaanslag niet te betalen en de heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden dat eiseres heeft betaald.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Inleiding

De heffingsambtenaar heeft op 28 augustus 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,20 aan eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens.
In de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Niet in geschil is dat eiseres op 28 augustus 2021 rond 16:35 uur heeft geparkeerd aan de Montrealstraat in Almere en dat op die parkeerplaats en dat tijdstip en dat sprake was van betaald parkeren.
2. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd, omdat een parkeercontroleur heeft vastgesteld dat de auto stond geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat zij onvoldoende tijd heeft gehad om aan haar betalingsverplichting te kunnen voldoen. De rechtbank is het met eiseres eens. Zij legt hierna uit waarom.
3. Parkeerbelasting is direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd [1] , maar uit vaste rechtspraak volgt dat een parkeerder wel een redelijke termijn moeten worden gegund die nodig is om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. [2] De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen (het zogenoemde onverwijld en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen). De bewijslast dat eiseres niet op tijd de parkeerbelasting heeft voldaan rust op de heffingsambtenaar.
4. De heffingsambtenaar heeft in dit geval niet aan die bewijslast voldaan. Eiseres heeft in bezwaar en beroep aangevoerd, en op de zitting verklaard, dat zij in de rij stond te wachten bij de parkeermeter. Er stond een aantal mensen voor haar in de rij. Haar partner en dochter stonden dicht bij de auto op haar te wachten. Terwijl eiseres nog in de rij stond hoorde zij haar partner tegen de parkeercontroleur zeggen dat zijn vriendin in de rij stond voor een parkeerkaartje. Eiseres heeft er vervolgens voor gekozen om uit de rij te stappen en via de Parkmobile app een betaling te doen. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij niet meteen met de Parkmobile app heeft betaald, omdat zij vaak vergeet om die uit te zetten.
5. De heffingsambtenaar heeft als bewijs dat eiseres niet op tijd de parkeerbelasting heeft voldaan alleen een e-mail van de controleur overgelegd. Daarin schrijft de controleur over de verklaring van eiseres: “
Ik heb het bezwaar gelezen maar deze casus heeft nooit plaatsgevonden.
6. Deze verklaring, die bovendien niet is vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, is onvoldoende. Eiseres haar verklaring is namelijk niet op voorhand onaannemelijk. Aan de hand van de foto’s in het dossier van de geparkeerde auto van eiseres en (openbare) foto’s op Google maps kan worden vastgesteld dat eiseres haar auto dichtbij de parkeerautomaat heeft geparkeerd. Het staat verder vast dat de naheffingsaanslag is opgelegd om 16:35 uur, en dat eiseres om 16:36 uur met de Parkmobile app heeft betaald. Dat past bij de verklaring van eiseres dat zij uit de rij is gestapt en via de app heeft betaald op het moment dat de controleur bij haar auto stond.
Onder deze omstandigheden had de heffingsambtenaar concreet moeten maken waarom de verklaring van eiseres niet kan kloppen. Volgens de heffingsambtenaar volgt dat uit de werkwijze van de controleurs en de tijd die het controleren met zich meebrengt, maar uit de verklaring van de controleur volgt niet dat hij deze werkwijze heeft toegepast en ook niet waarom dat meebrengt dat het anders is gegaan dan eiseres heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het is voldoende aannemelijk geworden dat eiseres geen redelijke termijn heeft gekregen om de parkeerbelasting te voldoen, omdat zij aan het wachten was bij de parkeerautomaat toen de controleur de naheffingsaanslag oplegde. De naheffingsaanslag is dus ten onrechte opgelegd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022. Omdat de enige juiste uitkomst is dat de naheffingsaanslag van tafel gaat, neemt de rechtbank zelf een beslissing en herroept de naheffingsaanslag. Deze beslissing komt in de plaats van de uitspraak op bezwaar. Eiseres hoeft de naheffingsaanslag niet te betalen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht dat eiseres heeft betaald aan haar vergoeden. Het is niet gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022;
- herroept de naheffingsaanslag van 28 augustus 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2021;
- draagt de heffingsambtenaar op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2, onderdeel a in samenhang met artikel 5, eerste lid, van
2.Zie voor een voorbeeld van deze vaste rechtspraak de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016 (