In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Almere, beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,20 die op 28 augustus 2021 door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere was opgelegd. Eiseres was het niet eens met deze aanslag en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 29 maart 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die de zaak op 2 november 2022 heeft behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op het moment van de naheffingsaanslag in de rij stond bij de parkeermeter om te betalen. Eiseres heeft verklaard dat zij niet op tijd kon betalen omdat zij in de rij stond te wachten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres niet op tijd de parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak die stelt dat een parkeerder een redelijke termijn moet krijgen om de parkeerbelasting te voldoen, en dat de bewijslast hiervoor bij de heffingsambtenaar ligt.
De rechtbank concludeert dat eiseres geen redelijke termijn heeft gekregen om de parkeerbelasting te voldoen, omdat zij aan het wachten was bij de parkeerautomaat toen de controleur de naheffingsaanslag oplegde. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022 en herroept de naheffingsaanslag. Eiseres hoeft de naheffingsaanslag niet te betalen en de heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden dat eiseres heeft betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.