ECLI:NL:RBMNE:2022:4813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
10166538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling van werknemer na non-actiefstelling door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 1 mei 2018 in dienst was als verkoper, was op non-actief gesteld door de werkgever vanwege een aanhoudend verschil van inzicht over de invulling van zijn functie. De werknemer vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling, omdat hij meende dat er geen zwaarwegende redenen waren voor de non-actiefstelling. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke grond was voor de non-actiefstelling. De kantonrechter benadrukte dat een goed werkgever een werknemer slechts de mogelijkheid mag onthouden om arbeid te verrichten wanneer er een redelijke grond voor is. In dit geval was de werknemer de hoogste verkoopomzet binnen het bedrijf en was er onvoldoende bewijs dat zijn non-actiefstelling gerechtvaardigd was. De vordering tot wedertewerkstelling werd toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld om de werknemer binnen twee dagen na betekening van het vonnis weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werknemer. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van een voorschot op misgelopen inkomsten af, omdat de bonusregeling vereiste dat de verkoop pas verschuldigd was na ondertekening door de klant. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10166538 UV EXPL 22-237 SV/40160
Kort geding vonnis van 17 november 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.G. Hof,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.F. Inden-van Dijck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 15 producties
  • de brief van de gedaagde partij van 1 november 2022 met 9 producties
  • de mondelinge behandeling op 3 november 2022
  • de pleitnota’s van de gemachtigden van beide partijen.
1.2.
Het kort geding is mondeling behandeld op 3 november 2022. [eiser] was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Hof. [gedaagde] werd vertegenwoordigd door [A] , directeur/eigenaar, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Inden-Van Dijck. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] bouwt en verkoopt [..] . Bij [gedaagde] werken ongeveer 26 medewerkers.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1961, is sinds 1 mei 2018 in dienst bij [gedaagde] in de functie van verkoper. Vanaf 1 mei 2019 is [eiser] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in een omvang van 40 uur per week. Naast een vast salaris is in artikel 9 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst een bonus-regeling overeengekomen, op grond waarvan [eiser] per - door zijn toedoen verkochte en volledig betaalde - [.] recht heeft op een bonus van 2% netto van de verkoopprijs.
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] op 24 augustus 2022 erop aangesproken dat hij zich onvoldoende houdt aan het verkoopprotocol van [gedaagde] omdat hij een klant te vaak heeft bezocht. [gedaagde] heeft [eiser] daarna in een brief van 24 augustus 2022 schriftelijk bevestigd wat in het gesprek is besproken en heeft daarbij vermeld in welke fase van het (verkoop) natraject bezoeken aan de klant, met een maximum van 5 bezoeken, behoren plaats te vinden.
2.4.
[eiser] heeft hierop bij brief van 31 augustus 2022 gereageerd. [eiser] heeft daarbij uitgelegd waarom hij bij de specifieke klant vaker op bezoek is geweest en dat hij zich wel aan het verkoopprotocol houdt, maar dat dit volgens hem onvolledig is.
2.5.
Naar aanleiding van deze brief hebben [gedaagde] en [eiser] op 16 september 2022 een gesprek gevoerd over het verkoopprotocol. Op 7 oktober 2022 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden, waarin [gedaagde] aan [eiser] een bedenktermijn tot en met 14 oktober 2022 heeft gegeven om zich alsnog akkoord te verklaren met het verkoopprotocol. [A] wilde [eiser] op vrijdag 14 oktober 2022 spreken, maar [eiser] was op die dag vrij, tot dinsdag 18 oktober 2022. [gedaagde] heeft [eiser] daarop laten weten dat dit niet akkoord is.
2.6.
Per e-mail van 18 oktober 2022 om 7:29 uur heeft [gedaagde] [eiser] meegedeeld dat hij wordt vrijgesteld van werk en uiterlijk 19 oktober 2022 zijn auto en telefoon moet inleveren. In de brief die als bijlage bij de e-mail is meegestuurd deelt [gedaagde] aan [eiser] mee dat zij het voornemen heeft het dienstverband te beëindigen vanwege een aanhoudend verschil van inzicht over invulling van de functie. Daarbij heeft [gedaagde] een concept vaststellingsovereenkomst meegestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om hem binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] niet of niet geheel voldoet aan deze verplichting. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] om hem een voorschot te betalen op misgelopen inkomsten vanwege de non-actiefstelling van
€ 20.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de reële kosten van deze procedure van € 4.895,05 inclusief btw en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het is de kantonrechter voldoende gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot wedertewerkstelling, nu hij hieraan ten grondslag heeft gelegd dat hij door [gedaagde] niet in staat wordt gesteld zijn werkzaamheden als verkoper te verrichten, zonder een redelijke grond, volgens [eiser] . Daarbij komt dat [eiser] door de non-actiefstelling het variabele deel van zijn inkomen, op grond van de bonusregeling, misloopt.
4.2.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat het vooruitlopen daarop door toewijzing nu al gerechtvaardigd is. In het bijzonder zal beoordeeld moeten worden of [eiser] op goede gronden niet wordt toegelaten tot het verrichten van zijn eigen werkzaamheden bij [gedaagde] .
4.3.
Vooropgesteld wordt dat een algemeen recht op feitelijke tewerkstelling niet rechtstreeks uit de wet volgt, maar dat dit recht voortvloeit uit de verplichting van de werkgever om zich bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als een goed werkgever te gedragen. Als uitgangspunt geldt dat een goed werkgever een werknemer slechts de mogelijkheid mag onthouden om (de overeengekomen) arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft. De werkgever moet dus een redelijk belang hebben dat zwaarder weegt dan het in beginsel zwaarwegende belang van de werknemer om de bedongen werkzaamheden te blijven verrichten.
4.4.
[gedaagde] heeft aan de op non-actiefstelling ten grondslag gelegd dat er met [eiser] een aanhoudend verschil van inzicht is over de invulling van zijn functie. [eiser] zou hebben uitgesproken dat hij niet van plan is zich te houden aan het verkoopprotocol. Verder is volgens [gedaagde] door zijn opstelling de positie van [eiser] binnen het team van verkopers onhoudbaar geworden.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] – in het licht van de door [gedaagde] aangedragen omstandigheden - voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de op non-actiefstelling door [gedaagde] een redelijke en voldoende zwaarwegende grond ontbreekt.
4.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] binnen het bedrijf de hoogste verkoopomzet heeft. Tijdens de mondelinge behandeling is weliswaar duidelijk geworden dat [eiser] zich niet (steeds) aan het verkoopprotocol houdt, maar de kantonrechter is voorshands onvoldoende gebleken waarom dit voor [gedaagde] – ondanks de verkoopomzet door [eiser] - een zwaarwegende reden is om [eiser] op non-actief te stellen. [gedaagde] heeft tijdens de zitting gesteld dat zij vreest voor ongewenste situaties als [eiser] zijn werkzaamheden voortzet. De kantonrechter is niet gebleken van aanknopingspunten om aan te nemen dat deze vrees van [gedaagde] gerechtvaardigd is. Het brand-incident bij een klant in december 2020, waarop [gedaagde] tijdens de zitting heeft gewezen, heeft al langer geleden plaatsgevonden en het is onduidelijk wat de rol van [eiser] hierbij is geweest. [gedaagde] heeft geen andere (zwaarwegende) redenen genoemd waarom zij [eiser] op non-actief heeft gesteld. Daarbij komt dat er kort voor de zitting een ontbindingsverzoek door [gedaagde] is ingediend, zodat er in het kader van die verzoekschriftprocedure nog een grondige inhoudelijke beoordeling van de belangen kan plaatsvinden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter leggen de door [gedaagde] in deze kort geding procedure naar voren gebrachte belangen onvoldoende gewicht in de schaal, geplaatst tegenover het zwaarwegende belang van [eiser] om zijn functie te kunnen verrichten.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal het verweer van [gedaagde] worden verworpen en zal de vordering tot wedertewerkstelling op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde dwangsom ziet de kantonrechter geen aanleiding. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] een toewijzend vonnis niet gaat uitvoeren, temeer er nog een verzoekschriftprocedure aanhangig is.
4.8.
[eiser] heeft ook gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op misgelopen inkomsten vanwege de non-actiefstelling voor een bedrag van
€ 20.000,-. [eiser] wijst daarbij op klanten die op het punt staan te tekenen of van wie het te verwachten is dat zij nog dit jaar gaan tekenen, bij wie hij het volledige traject heeft begeleid. Zoals [gedaagde] hierover heeft opgemerkt, volgt uit de bonusregeling dat een bonus pas is verschuldigd als de [.] is verkocht en volledig is betaald. Nu er door de betreffende klanten nog niet is getekend, is de bonus voor deze trajecten reeds daarom nog niet opeisbaar. De kantonrechter ziet daarom in deze procedure geen grond voor toewijzing van het gevorderde voorschot op misgelopen inkomsten
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] in de reële proceskosten omdat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zonder gegronde reden de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen en door hem op non-actief te stellen. De kantonrechter overweegt hierover dat een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter blijkt niet dat daarvan bij de non-actiefstelling sprake is. De kosten aan de zijde van [eiser] worden - volgens de gebruikelijke tarieven voor kort gedingen - begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
498,00(vast tarief eenvoudig kort geding)
Totaal € 709,03
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.11.
De gevorderde nakosten worden op de hierna te vermelden wijze toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 709,08, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2022.