ECLI:NL:RBMNE:2022:4792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
16-282318-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met meerdere medeverdachten

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die samen met drie medeverdachten werd beschuldigd van brandstichting en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten aanwezig waren in een pand op het moment dat daar brand ontstond. Ondanks het feit dat de rechtbank aannemelijk achtte dat de brand door een handeling van een of meer van de jongens was veroorzaakt, kon niet worden vastgesteld hoe de brand precies was ontstaan of of er sprake was van opzet of schuld van de verdachte. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van opzettelijke brandstichting en schuld aan de brand.

De zaak werd behandeld achter gesloten deuren, waarbij de verdachte, zijn advocaat mr. V.P.J. Tuma, en de officier van justitie mr. T. Tanghe aanwezig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de inhoud van het dossier zorgvuldig gewogen. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te ondersteunen. De rechtbank heeft ook de betrokkenheid van de verdachte bij andere feiten, zoals diefstal en openlijk geweld, beoordeeld, maar ook hier was onvoldoende bewijs om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen zoals brandstichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-282318-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 4 november 2022. De zaak is op deze datum inhoudelijk behandeld. Het onderzoek is op de zitting van 8 november 2022 gesloten. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. V.P.J. Tuma en de officier van justitie mr. T. Tanghe. Daarnaast is gesproken met de vertegenwoordigers van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] B.V.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
feit 1
op 7 november 2020 in Utrecht samen met anderen in een pand aan het [adres] opzettelijk brand heeft gesticht (
primair),
of dat deze brand aan zijn schuld te wijten is geweest (
subsidiair),
of dat hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen dit pand (
meer subsidiair),
of dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk (
meest subsidiair).
feit 2
op 7 november 2020 in Utrecht samen met anderen flessen drank en etenswaren heeft gestolen door middel van braak;
feit 3
op 7 november 2020 in Utrecht samen met anderen in een parkeergarage aan de [straat] opzettelijk brand heeft gesticht (
primair),
of dat deze brand aan zijn schuld te wijten is geweest (
subsidiair),
of dat hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen goederen van deze parkeergarage (
meer subsidiair),
of dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk (
meest subsidiair).
feit 4
op 7 november 2020 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen een kraanmachine.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet vermelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 wettig en overtuigend te bewijzen.
Wat betreft feit 1 vindt de officier van justitie dat [verdachte] opzettelijk brand heeft gesticht samen met anderen. De officier van justitie vindt daarbij van belang dat de vier jongens aan het begin van de avond hadden afgesproken en vervolgens de hele avond samen zijn geweest. Ze zijn samen een hijskraan ingeklommen, hebben samen brand gesticht in een parkeergarage en zijn samen het buurthuis binnen gegaan. Bij de brand in de parkeergarage had [verdachte] een actief aandeel, want uit de filmpjes blijkt dat [verdachte] een bus op het vuur gooide. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij in het pand (het buurthuis) [verdachte] zag lopen met een fles met brand versnellende vloeistof. Dit is dezelfde fles die eerder bij de brand in de parkeergarage werd gebruikt. In het afgeluisterde gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het arrestatiebusje wordt er gesproken over dat “ [medeverdachte 3] het heeft gedaan”. In de ruimte in het buurthuis waar [verdachte] en [medeverdachte 3] zich bevinden, ontstaat een brand. Door de andere twee verdachten is gezien dat [medeverdachte 3] en [verdachte] rond de brand stonden. [medeverdachte 3] probeerde het vuur te doven en [verdachte] probeerde brandbare spullen weg te halen. Dit wijst erop dat [verdachte] bezig was met het vuur. Naar uiterlijke verschijningsvormen is hier sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] , waardoor sprake is van medeplegen. Mocht de rechtbank anders oordelen, dan vindt de officier van justitie dat de brand aan de schuld van [verdachte] te wijten is. Hij heeft onvoldoende gedaan om een grotere brand te voorkomen. Als direct de brandweer was ingeschakeld, had mogelijk het verder afbranden van het pand voorkomen kunnen worden. Dit levert schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht op. De officier van justitie vordert ten slotte partiële vrijspraak voor het onderdeel ‘levensgevaar voor anderen’.
Wat betreft feit 3 vindt de officier van justitie dat [verdachte] opzettelijk brand heeft gesticht. Uit de filmpjes blijkt dat [verdachte] aanwezig was en actief betrokken was bij de brandstichting, door een bus op het vuur te gooien.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van verdachte vindt dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken voor het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde. De advocaat refereert met betrekking tot feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft feit 1 voert de advocaat aan dat de oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld. Voor het medeplegen en voor de opzet op de brandstichting door ‘vuur in aanraking te brengen met brandversnellers of interieur’ is onvoldoende bewijs aanwezig. De advocaat geeft aan dat de belastende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volstrekt ongeloofwaardig zijn. Zij verklaren anderhalf jaar na het voorval over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 3] bij de brand, maar konden zich direct na het voorval niets herinneren.
Wat betreft feit 2 en feit 4 voert de advocaat aan dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op maandag 7 november 2020 rond 2:15 uur ’s nachts komt een melding binnen van een uitslaande brand aan het [adres] in Utrecht. De brandweer en de politie komen ter plaatse. Zij zien grote rookwolken en er komen vlammen uit het dak en de ramen van het gebouw. De brandweer gaat over tot blussen van de brand en de politie start een onderzoek naar de brandstichting. Door meerdere melders is gezien dat een groep jongens vermoedelijk iets te maken heeft met de brand. Er worden die nacht vier verdachten aangehouden die vlakbij het brandende gebouw worden aangetroffen: te weten [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ..
[benadeelde 2] is eigenaar van het pand aan het [adres] . Zij verhuurt haar ruimtes aan verschillende stichtingen, waaronder het [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en de [benadeelde 5] .
Tijdens het onderzoek blijkt dat er die nacht nog een brand heeft plaatsgevonden in een nabij gelegen parkeergarage van een appartementencomplex in aanbouw. Daarnaast komt een aangifte binnen van openlijk geweld tegen een hijskraan, die op hetzelfde terrein staat.
Vrijspraken
feit 1 - brandstichting [benadeelde 5]
De rechtbank stelt allereerst vast dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig waren in het pand op het moment dat daar brand uitbrak. Uit het dossier blijkt dat zij rond kwart voor een ’s nachts het pand binnen zijn gegaan, naar eigen zeggen om daar te chillen. Ze verklaren zelf dat ze het pand binnen zijn gekomen door een deur die niet was afgesloten.
Vervolgens is rond 2.11 uur op camerabeelden een fel schijnsel te zien langs het gordijn van de ruimte waarin de jongens zich bevinden, waaronder iets flikkert. Vermoedelijk brandt er op dat moment iets. Minder dan een minuut later komt er een felle flits van achter het gordijn vandaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de brand in het pand op dat moment is ontstaan. Alle vier de jongens waren toen in het pand aanwezig. Uit de camerabeelden blijkt dat het vuur zich uitbreidt, terwijl te zien is dat er in het pand personen rond lopen. Rond 2.25 uur is te zien dat de jongens het pand verlaten.
Het dossier bevat geen (technisch) bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe de brand precies is ontstaan. Vanwege het vernietigende karakter van de brand was een onderzoek naar de oorzaak van de brand maar beperkt mogelijk en kon er geen onderzoek meer worden ingesteld naar een mogelijke technische oorzaak. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden voor het gebruik van brandbare vloeistoffen. En ook geen van de jongens verklaart iets over de oorzaak van de brand. Zij geven elk - kort gezegd - aan dat er opeens een stoel in brand stond, waarbij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar eigen zeggen op het moment dat de stoel in brand vloog in de keuken zouden zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat er geen enkele redelijke oorzaak is te bedenken waardoor een stoel uit zichzelf in de brand zou kunnen vliegen. Ook bevat het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de stoel ten gevolge van een andere technische oorzaak (bijvoorbeeld kortsluiting) in brand zou kunnen zijn gevlogen. Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht de rechtbank dan ook zonder meer aannemelijk dat de brand is veroorzaakt door een handeling van één of meer van de vier jongens. Dat is op zichzelf echter onvoldoende voor een veroordeling. Daarvoor is voor ieder van de vier verdachten vereist dat kan worden bewezen dat zij (opzettelijk dan wel door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam handelen):
de brand persoonlijk hebben veroorzaakt; of
samen met een ander of anderen de brand hebben veroorzaakt, waarbij er voor een veroordeling sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen degene die de brand feitelijk heeft aangestoken en (een van) de andere jongens.
Van geen van de verdachten kan worden vastgesteld dat zij persoonlijk de brand hebben aangestoken. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wie zich in de ruimte bevonden op het moment dat de stoel in brand vloog. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zeggen dat zij op dat moment in de keuken waren, en uit de heimelijk door de politie in het politiebusje opgenomen gesprekken zou kunnen worden afgeleid dat dat inderdaad het geval is geweest en dat zij ook niet weten hoe de brand is ontstaan. Of dat ook echt zo is, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen. Of één van hen de stoel in brand heeft gestoken, blijkt in ieder geval niet uit het dossier.
Het heeft er alle schijn van dat in ieder geval [medeverdachte 3] en [verdachte] zich in de ruimte met de stoel bevonden op het moment dat die in brand vloog. [medeverdachte 3] heeft in zijn eigen zaak op zitting verklaard dat hij op de bank lag te slapen toen hij wakker werd door de rook, maar of dat werkelijk zo is, kan de rechtbank niet vaststellen. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij met [verdachte] op de bank zat, dat hij toen links van hem keek en opeens een stoel in de fik zag. [verdachte] zegt dat hij zich nauwelijks iets meer van die avond kan herinneren, en in ieder geval niets van het ontstaan van de brand. Hoewel de rechtbank dat onwaarschijnlijk acht, levert dat geen bewijs op dat hij de brand heeft aangestoken.
Uit het dossier blijkt dus niet of de brand opzettelijk is aangestoken (het primair ten laste gelegde feit), dan wel of de brand is ontstaan door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam handelen van een van de vier jongens (het subsidiair ten laste gelegde feit).
Kortom: de rechtbank kan niet vaststellen of alle jongens, dan wel slechts een deel van de jongensgroep, of maar één van de jongens, verantwoordelijk is voor het ontstaan van de brand, terwijl een of meer andere jongen(s) een toeschouwende rol had(den). Evenmin kan de rechtbank vaststellen of er sprake was brandstichting (waarbij opzettelijk iets is aangestoken) of van een ongeluk (waarbij sprake zou kunnen zijn van schuld). Hoewel uit het dossier blijkt dat de vier jongens de hele avond samen hebben opgetrokken en op de een of andere manier betrokken of aanwezig zijn geweest bij de brand in het theater, is dat onvoldoende om ook tot de vaststelling te komen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking op het moment van de brand zelf, temeer omdat over de oorzaak van die brand evenmin iets gezegd kan worden. De in het politiebusje gevoerde (en heimelijk opgenomen) gesprekken geven ook geen duidelijkheid over de vraag hoe en door wie de brand is ontstaan.
Anders dan de officier van justitie stelt, kan wat er eerder in de avond in de parkeergarage is gebeurd, niet als schakelbewijs worden gebruikt voor het oordeel dat alle vier de jongens schuldig zijn aan de brandstichting. Omdat de oorzaak van de brand in het theater en ieders betrokkenheid daarbij niet duidelijk is, kan een gelijke modus operandi niet worden vastgesteld.
De officier van justitie heeft nog gesteld dat de jongens in ieder geval kan worden verweten dat zij niets hebben gedaan om de brand te blussen en niet meteen de brandweer hebben gebeld, waardoor een mogelijke kleine brand kon uitgroeien tot een grote uitslaande brand. Dit verwijt valt echter buiten het bereik van de strafbare brandstichting in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht. Dit verwijt gaat namelijk over de situatie ná het ontstaan van de brand en draagt in dit geval niet bij aan het verwijtbaar stichten (ontstaan van) van de brand. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij nog op, dat er – gezien de lege brandblusser en de sporen van bluspoeder op de kleding van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – er aanwijzingen zijn dat er na het ontstaan van de brand wel is geprobeerd deze te blussen.
De verdachten beroepen zich erop dat zij door (fors) middelengebruik weinig herinnering hebben aan de gebeurtenissen van de avond, terwijl ten aanzien van punten die in het voordeel van verdachten zouden kunnen werken, zij zich ineens wel zaken weten te herinneren. Dat geen van de verdachten uitsluitsel heeft willen geven over het ontstaan van de brand is, met name voor de benadeelde partijen, zeer onbevredigend. Uiteindelijk is het hele gebouw afgebrand waardoor de benadeelde partijen enorme schade hebben geleden. De impact van de brand is heel groot geweest en de gevolgen hiervan zijn voor de benadeelde partijen onomkeerbaar. De rechtbank heeft echter te weinig wettige bewijsmiddelen om tot een veroordeling te komen nu zowel de oorzaak van de brand onbekend is, als degene(n) die de daarvoor vereiste strafbare handeling(en) heeft uitgevoerd.
Concluderend vindt de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] (mede) pleger is geweest van de brand in het theater. De rechtbank spreek [verdachte] daarom vrij van het opzettelijk brandstichten (
primair), dat de brand aan zijn schuld te wijten is (
subsidiair)en van het openlijk geweld tegen het pand (
meer subsidiair).
Feit 2 - diefstal van flessen alcohol
De rechtbank moet beoordelen of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van de flessen alcohol. Voor ‘in vereniging’ is juridisch gezien vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de drie andere jongens ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) bekennen de alcohol te hebben gedronken en zij testten ook positief op alcoholgebruik. [verdachte] ontkent dat hij heeft gedronken en testte negatief op alcoholgebruik. Hoewel de jongens wel met zijn vieren waren, kan de rechtbank niet vaststellen dat zij het pand aan het [benadeelde 5] naar binnen zijn gegaan met de bedoeling om daar (flessen drank) te stelen. Dat de andere drie jongens uit de ter plekke aangetroffen flessen drank hebben gedronken, levert nog geen diefstal in vereniging op ten aanzien van [verdachte] nu hij daar niet aan heeft meegedaan. De rechtbank spreekt hem vrij van feit 2.
feit 4 - openlijk geweld hijskraan
De rechtbank moet beoordelen of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen de hijskraan. Openlijk geweld tegen goederen is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Voor een bewezenverklaring van het onderdeel ‘geweld’ is vereist dat er zodanige kracht moet zijn aangewend, dat het rechtsgoed daardoor in gevaar is gebracht. De rechtbank dient dit te beoordelen aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de aangifte door de hoofduitvoerder van het bedrijf Heijmans Woningbouw Oost volgt dat op 9 november 2020 een werknemer de torenkraanmachine op het bouwterrein wilde beklimmen en toen merkte dat hij geen stroom had. Een collega is in de kelder gaan kijken (de parkeergarage waar ook brand is gesticht) en zag dat de hoofdschakelaar was omgezet en dat de kraanlampen scheef waren getrapt. De camerabeelden van het bouwterrein zijn door agenten bekeken en zij beschrijven dat ze vier personen over het hek van het bouwterrein zien klimmen. De vier verdachten verklaren allemaal dat ze samen in de hijskraan zijn geklommen. De officier van justitie verwijt [verdachte] (samen met de andere drie verdachten) dat hij de hijskraan in is geklommen, dat hij de hoofdschakelaar heeft omgezet en dat hij de kraanlampen scheef heeft getrapt. De rechtbank oordeelt dat het klimmen in de hijskraan en het omzetten van de schakelaar niet valt onder geweld (met zodanige kracht), in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht waardoor [medeverdachte 3] voor dit handelen wordt vrijgesproken. Dan blijft het scheef trappen van de kraanlampen over.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de stukken in het dossier slechts kan worden vastgesteld dat de lampen scheef stonden, maar niet dat hier tegenaan is getrapt. De schade is niet beschreven in de aangifte en er zijn geen foto’s bijgevoegd. Er kan niet worden vastgesteld hoe scheef de lampen stonden, hoe makkelijk het is om deze lampen te bewegen en in hoeverre het scheefhangen ook betekent dat deze lampen kapot zijn gegaan of beschadigd zijn geraakt. De rechtbank kan daarom niet beoordelen wat de kracht is geweest waarmee het geweld zou zijn gepleegd.
De rechtbank komt daarom niet tot de vaststelling dat er sprake is van openlijk geweld en spreekt [verdachte] hiervan vrij.
Bewezenverklaringen
Feit 1 – lokaalvredebreuk
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsmiddelen in het dossier te vinden zijn.
De gebruikte bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 4 november 2022 [1] ;
2. een proces-verbaal met bijlagen over de camerabeelden van het [benadeelde 5] [2] ;
3. een proces-verbaal over onderzoek naar de filmpjes op de telefoon van [verdachte] [3] ;
Feit 3 - brandstichting parkeergarage
Primair: Bewijsmiddelen [4]
1.
[verdachte] heeft op de zitting van 4 november 2022 onder meer het volgende -samengevat en zakelijk weergegeven- verklaard:
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en ik waren die avond allemaal samen in de parkeergarage van een appartementencomplex in aanbouw aan de [straat] . Daar is vuur geweest en ik heb daar filmpjes van gemaakt. Ik weet nog dat er een filmpje was van een purschuim fles in het vuur en op mijn huid zaten ook van die vlekken. Ik kan me nog vuurspetters herinneren. [5]
2.
Aangever [aangever] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op maandag 9 november 2020 ging een collega van mij ging beneden in de kelder kijken of alle kabels in goede orde waren. Toen hij beneden kwam, zag hij dat er brand was gesticht in de kelder. Hij zag namelijk dat er meerdere pur bussen leeggespoten waren en in brand waren gestoken. [6]
3.
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] is onder meer het volgende gerelateerd:
Op vrijdag 7 november 2020 omstreeks 02:25 uur, werden wij door de centralist van het Operationeel Centrum gezonden naar het [benadeelde 5] .
Nadat de verdachten waren ingesloten hoorde ik dat collega [verbalisant 2] videobeelden van de brandstichting had aangetroffen op de telefoon van één van de verdachten. Ik zag op deze beelden dat dit was opgenomen in een in aanbouw zijnd pand. Ik zag dat het leek op een kelderruimte of garage. Ik zag op de beelden dat er iets op de vloer in brand stond. Ik zag dat er vervolgens een vloeistof op het vuur werd gegooid waardoor het vuur vele malen groter werd.
Ik zag dat naast het afgebrand gebouw een appartementencomplex in aanbouw was.
Ik zag dat de parkeerkelder van dit pand nog niet was voorzien van toegangsdeuren en om die reden vrij te betreden was. Ik zag dat de parkeerkelder er hetzelfde uitzag als de locatie op de beelden die waren aangetroffen op de telefoon van een verdachte. Hierop ben ik de parkeerkelder ingelopen en trof ik, vanaf de ingang gezien, helemaal achterin de kelder de vermoedelijke plek aan die op de filmbeelden was te zien. Ik zag dat er brandplekken op de betonnen vloer zichtbaar waren. Ik zag dat er overal blauwkleurig pur schuim over de vloer lag. Ik zag dat er enkele spuitbussen en een kleine jerrycan op de grond stonden. [7]
4.
Uit het proces-verbaal met bijlagen van brandonderzoek door de forensische opsporing blijkt onder meer het volgende:
Over de [adres] : Ik, [verbalisant 3] , forensisch technisch onderzoeker, gecertificeerd brandonderzoeker, zag dat gezien vanuit de richting van het open atrium in zuidelijke richting gezien achteraan rechts (foto 13-15) kennelijk met brandende PUR lijm/schuim was gespoten in diverse richtingen. Ook zag ik een plasje vloeistof met hierin kennelijk uit de bouw afkomstige verpakkingen/ blik/ kleine plastic can die daar uitgegoten waren en vermoedelijk gepoogd waren in brand te steken (foto 16). Gelet op het feit dat het groene schuim op diverse plaatsen had gebrand tot en met vele kleine flodders , is het zeer waarschijnlijk aangestoken bij de mond van de bus en zijn de stralen en flodders brandend her en der terechtgekomen (foto 17-19). Bij de pallet (foto 18) was het mogelijk geweest dat de verpakking en het hout vlam hadden gevat. Hier was dan ook sprake van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. [8]
5.
Uit het onderzoek naar de inhoud van de telefoon van verdachte [verdachte] blijkt onder meer het volgende:
Onderzoek naar filmpjes
In een nader te noemen filmpje van 00:06:02(UTC+1) is te zien dat de filmpjes worden gemaakt in een parkeergarage. Het filmpje heeft voornamelijk groen beeld, met tussendoor af en toe een heel kort fragment met vlammen. Ik hoor dat iemand zegt: “Hee stop er zo’n buis in., ka stop, [medeverdachte 1] stop.
Filmpje 7-11-2020 00:03:00(UTC+1) duur: 11 seconden. Er is een betonnen vloer te zien.
Ik zie dat er iets brand op de grond. Ik hoor iemand zeggen: “Boys, boys, aan de kant, aan de kant ja?!” Ik zie en hoor vervolgens dat er vloeistof op de grond wordt gegooid richting het vuur. [9]
Nadat het vloeistof op het vuur wordt gegooid, ontstaat er direct een steekvlam. Rechts in beeld is een deel, van vermoedelijk een fles/bus te zien. Ik hoor dat degene, die eerst zei “boys boys aan de kant” het volgende roept: “Hee nee stoppen, zo een bui.. =ntv= is in. Stop stop stop”
Filmpje 7-11-2020 00:06:02(UTC+1) duur: 28 seconden. Dit filmpje is opgenomen in een parkeergarage.
Ongeveer 3 minuten later, zie ik dat [verdachte] zichzelf filmt. Hij houdt een fles in zijn hand. Het witte gedeelte van zijn jas, veranderd steeds van kleur: donker, licht, donker, licht. Ik zie dat het beeld van de camera wordt gedraaid. [10]
Op de grond ligt een brandend voorwerp, wat vermoedelijk het verkleuren van de jas verklaard. Ik zie 2 rollen of flessen liggen. Ik zie dat er rechts van de camera een vloeistof op het brandend voorwerp wordt gegooid. Ik zie dat hierna direct een steekvlam volgt. [11]
Het lijkt of er een vlam overslaat op de rechterschoen (onderin beeld.) Te zien is dat hij snel naar achteren beweegt.
Opmerking verbalisant
Op zondag 15-11-2020 heb ik de schoenen bekeken van verdachte [verdachte] . Ik zie dat er aan de voorzijde van de rechterschoen twee afwijkingen zitten ten opzichte van de linkerschoen. Het zijn 2 bruine vlekken.
Ik hoor iemand zeggen: “kanker vet”. Op de grond ligt een purschuim-gelijkende substantie.
Opmerking verbalisant: In de foto-map van de Forensisch Opsporing, opgesteld door [verbalisant 3] , zag ik dat de parkeergarage op foto 15 overeen kwam met deze parkeergarage. [12]
6.
Uit het onderzoek naar de inhoud van de telefoon van verdachte [verdachte] blijkt onder meer het volgende:
Brandstichting parkeergarage op vrijdag 6 november 2020, omstreeks 23.08 uur.
Op de beelden is te zien dat er 1 persoon aan het filmen is op afstand en dat er 3 personen voor hem lopen, waarbij er 1 persoon bij de aanwezig brand staat. Aan de hand van de kleding betreft dit de verdachte [verdachte] . Te zien is dat [verdachte] iets van een vloeistof op de brand spuit, waardoor het groter wordt. Kort daarna is er een harde knal te zien en te horen, waardoor [verdachte] iets ineen duikt. Ik hoorde het volgende zeggen tijdens de film: Gooi die bus gewoon in het midden, Niet normaal pik, Zieke shit, Wow yo, Die tweede gaat nog ontploffen, die tweede gaat nog ontploffen, film. [13]
7.
Uit het onderzoek naar de kleding van [medeverdachte 3] blijkt onder meer het volgende:
Detailfoto onderzijde linkerschoen. Te zien is groenkleurig materiaal op het oranjekleurig logo. [14]
8.
Uit het onderzoek naar de kleding van [verdachte] blijkt onder meer het volgende:
Detailfoto voorzijde trainingsbroek ter hoogte van rechterbroekzak. Te zien zijn vegen en groenkleurige vlekjes. [15]
Detailfoto sportschoenen voorzijde zijkanten. Te zien zijn diverse vegen. Opvallend is dat op de rechterschoen (de bovenste op de foto) op de linker voorzijde donkerbruine plekken te zien zijn. Deze is niet te zien op de linkerschoen linkerzijde voor. [16]
Uit het onderzoek naar de kleding van [medeverdachte 2] blijkt onder meer het volgende:
Detailfoto rechter broekspijp. Te zien zijn diverse rood/bruinkleurige vegen/vlekken en een
groenkleurige stof. [17]
Detailfoto rechterschoen. Te zien is een groenkleurige stof op de zijkant van de zool. [18]
9.
Uit het onderzoek naar de kleding van [medeverdachte 1] blijkt onder meer het volgende:
Detailfotolinkermouw jas/vest. Te zien is een groenkleurig vlekje net boven het manchet. [19] Foto van rechterzijde rechterschoen. Te zien is een rood/bruinkleurige vlek/veeg en groenkleurige stof op diverse plekken. [20]
10.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard:
A: We waren daar aan het lopen. [verdachte] vindt een purschuimfles. Hij zag dat het brandbaar was en toen wilde hij het in de fik steken. Dat heeft hij ook gedaan. Hij had zo’n fles open gemaakt en de vloeistof en op de grond gelegd. Hij heeft toen dat aangestoken. Hij ging nog zo’n fles gevonden en erop gegooid. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren aan het kijken en ik stond op een afstandje te filmen.
V: Hoe heeft hij dat aangestoken dan?
A: Volgens mij had hij een aansteker van [medeverdachte 3] . [21]
Bewijsoverwegingen
Feit 1 – lokaalvredebreuk
De rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van het onderdeel ‘braak/inklimming’, omdat niet is komen vast te staan dat de jongens het pand binnen zijn gekomen door een deur te forceren of een raam in te slaan.
Feit 3 - brandstichting parkeergarage
De rechtbank moet beoordelen of [verdachte] opzettelijk samen met anderen de brand in de parkeergarage heeft gesticht (
primair).
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van vol opzet (expres). Alle vier de jongens waren samen in de parkeergarage. Op de filmpjes is te zien dat iets in brand staat en dat er vervolgens vloeistof op de grond richting het vuur wordt gegooid. Direct hierna ontstaat er een steekvlam. Ook is op de filmpjes te zien dat [verdachte] een buis vast heeft. Een agent hoort dat er in een filmpje wordt gezegd: “Gooi die bus gewoon in het midden Niet normaal pik Zieke shit Wow yo Die tweede gaat nog ontploffen, die tweede gaat nog ontploffen, film.” Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de jongens bezig waren met het stichten van een brand(je), en daarbij gebruik maakten van brandversnellende vloeistof.
De vier verdachten hadden allemaal min of meer dezelfde groene vlekken op hun kleding en schoenen. In het bijzonder blijkt de betrokkenheid van elke verdachte uit het volgende. [verdachte] is op de filmpjes te zien als de persoon die de brand aansteekt en bezig is met purschuimflessen en brandbare vloeistoffen. De andere verdachten wijzen hem ook aan als de persoon die de brand heeft aangemaakt met vuur. Volgens de verklaring van [medeverdachte 2] heeft [verdachte] de aansteker van [medeverdachte 3] gebruikt om het vuur aan te steken en was hijzelf ( [medeverdachte 2] ) de persoon die alles filmde. De agenten beschrijven dat ze op de filmpjes van de brand stemmen horen en geroep. De rechtbank leidt hieruit af dat de jongens met elkaar contact hadden op het moment van de brandstichting. Voor het aandeel van [medeverdachte 1] acht de rechtbank van belang dat een agent hoort op een van de filmpjes: “Hee stop er zo’n buis in.. ja stop, [medeverdachte 1] stop.”. Voornoemde gedragingen geven – in onderling verband en in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm blijk van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het stichten van brand..
Levensgevaar
De rechtbank zal ten slotte [verdachte] partieel vrijspreken voor het onderdeel ‘levensgevaar’, omdat uit het forensisch onderzoek enkel gevaar voor goederen is gebleken en niet is gebleken dat andere panden in de nabijheid waren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 1, meest subsidiair
op 7 november 2020 te Utrecht, , tezamen en
in vereniging met anderen, , wederrechtelijk het terrein
van het pand gelegen aan het [adres] en dat pand,
- zijnde een besloten lokaal bij een ander in gebruik
is binnengedrongen, door dat
terrein en dat pand (zonder toestemming van de rechthebbende) (in de
nachtelijke uren) te betreden
feit 3, primair
op 7 november 2020 te Utrecht, , in een
parkeergarage van een appartementencomplex gelegen aan de [straat] ,
tezamen en in vereniging met
anderen, , opzettelijk, brand heeft gesticht door (in dat pand) open
vuur in aanraking te brengen met brandversnellers en purschuim, en een goed, ten gevolge waarvan brand in
die parkeergarage is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was;
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
feit 1 meest subsidiair: medeplegen van in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
feit 3 primair: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert [verdachte] te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast vindt de officier van justitie dat [verdachte] deze straf zo snel mogelijk moet uitzitten. Daarom vordert hij dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat een straf dient te worden opgelegd aan [verdachte] die gelijk is aan het voorarrest en dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf kan worden opgelegd. Het terugsturen van [verdachte] naar de jeugdgevangenis is niet in zijn belang, omdat hij zijn leven helemaal op orde heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij minderjarigen voor een opzettelijke brandstichting met aanzienlijke schade aan goederen uit van een taakstraf vanaf 60 uur. Voor diefstal in vereniging kan vanaf 20 uur taakstraf worden opgelegd. De rechtbank heeft met deze oriëntatiepunten rekening gehouden bij het opleggen van haar straf.
8.3.1.
De ernst van de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Alle vier de verdachten zijn samen op 7 november 2020 op pad gegaan en hebben daarbij verschillende strafbare feiten gepleegd. Ze zijn een parkeergarage ingegaan en hebben daar opzettelijk een brand gesticht, waardoor gevaar voor goederen ontstond. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Door het stichten van brand hebben de verdachte risico’s genomen en is gevaar voor goederen ontstaan.
Vervolgens zijn ze het pand aan het [benadeelde 5] binnen gegaan en hebben daar enkele uren met elkaar gezeten. Ze hebben flessen alcohol gevonden waar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit hebben gedronken. De feiten hebben voor veel overlast gezorgd.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
Uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij niet eerder bij de strafrechter is geweest.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geeft in haar rapport van 3 november 2022 aan dat [verdachte] studeert en sport. Hij is in zijn schorsing niet meer door de politie gezien bij overlast gevende jongeren. De begeleiding door de reclassering is goed verlopen en [verdachte] zet zich in om zijn toekomst op een positieve wijze vorm te geven. Voor de Raad zijn er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om een leerstraf of reclasseringsbegeleiding zinvol in te vullen. De Raad adviseert om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zodat [verdachte] de positieve ontwikkeling kan vasthouden. Daarnaast kan een taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd.
Meneer [A] onderschrijft op de zitting van 4 november 2022 het uitgebrachte advies.
Samen Veilig (SAVE) Jeugdbescherming
Mevrouw K. Leenders, medewerker van SAVE Jeugdbescherming, geeft in haar rapport van 24 oktober 2022 aan dat [verdachte] de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij houdt zich aan zijn schorsingsvoorwaarden, is geslaagd voor school, heeft een nieuwe opleiding gevonden die bij hem past en hij heeft meegewerkt aan hulpverlening. Er zijn veel beschermende factoren die een rol spelen ter voorkoming van het recidiverisico. Naar aanleiding van contact met de Jellinek Kliniek blijkt dat bij [verdachte] geen sprake is van problematisch middelengebruik. Bij De Waag is een risicotaxatie verricht in een kortdurend traject van 6 weken. De Waag heeft aangegeven dat zij het recidiverisico inschatten op laag tot matig en dat hulpverlening niet noodzakelijk is. De reclassering ziet op dit moment dan ook geen meerwaarde in begeleiding door de reclassering en adviseert aan de rechtbank om een werkstraf aan [verdachte] op te leggen.
Mevrouw Leenders onderschrijft op de zitting van 4 november 2022 het uitgebrachte rapport.
8.3.3.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Als uitgangspunt in deze jeugdstrafzaak geldt dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. [verdachte] is op 7 november 2020 in verzekering gesteld, terwijl het vonnis op 22 november 2022 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, gerekend vanaf 7 november 2020, met meer dan 8 maanden overschreden. De rechtbank zal met deze overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
8.3.4.
Conclusie
De rechtbank wijkt bij het opleggen van de straf af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. Normaal zou de bij deze bewezenverklaring een werkstraf opleggen van 80 uren, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn legt de rechtbank aan [verdachte] op een werkstraf van 60 uren, met aftrek van het voorarrest.

9.BENADEELDE PARTIJ

Vordering [benadeelde 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en vordert een bedrag van € 101.473 aan materiële schade voor de kosten die de Stichting heeft gemaakt ten gevolge van
feit 1. Het bedrag bestaat uit de volgende kosten:
  • eigen inventaris € 37.578
  • inventaris derden € 3.251
  • inventaris derden € 989
  • investering in gehuurd pand € 16.610
  • gederfde inkomsten € 19.269
  • reconstructie € 7.050
  • toekomstige kosten € 26.026
  • opruimingskosten € 750
De totale materiële schade komt neer op € 111.523. De verzekering heeft reeds € 10.050 vergoed, waardoor het gevorderde bedrag van € 101.473 aan schade overblijft.
[benadeelde 1] heeft daarnaast vergoeding van de proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 1.705.
Vordering [benadeelde 2]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en vordert een bedrag van € 95.270,51, waarvan € 92.690,10 aan materiële schade en € 2.580 aan immateriële schade voor de kosten die de Stichting heeft gemaakt ten gevolge van
feit 1. Het bedrag aan materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Eneco elektra bouwaansluiting: € 4.401,74
  • vervangende huisvesting huurders: € 86.038,36
  • opmaak en overleggen schadedossier: € 2.250
Vordering [benadeelde 3]
B.V. heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend en vordert een bedrag van € 72.186 aan materiële schade voor de kosten die [benadeelde 3] heeft gemaakt ten gevolge van
feit 1. Het bedrag bestaat uit de volgende kosten:
  • eigen inventaris: € 14.181
  • investering in pand: materialen € 14.061
  • investering in pand: arbeid € 43.945
[benadeelde 3] B.V. heeft daarnaast een vergoeding van de proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 2.940.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en waarbij geen vervangende gijzeling wordt opgesteld.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt primair dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat de advocaat vrijspraak voor dit feit heeft bepleit. Subsidiair dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat zij een te grote complexiteit vormen, waardoor de behandeling een onevenredige belasting vormt voor deze strafzaak. De advocaat geeft aan dat in een andere zaak bij de rechtbank Rotterdam de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen werden afgesplitst en verzoekt aan de rechtbank om deze mogelijkheid te onderzoeken.
Meer subsidiair dienen de vorderingen te worden afgewezen omdat zij onvoldoende zijn onderbouwd. Meest subsidiair dienen de vorderingen te worden gematigd, omdat het hier gaat om minderjarigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken voor het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen de vorderingen wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77gg, 77m, 77n, 138, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, feit 2 en feit 4 niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 meest subsidiair, feit 3 primair bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf
Voorlopige hechtenis
- heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart de benadeelde partij
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • verklaart de benadeelde partij
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 3] B.V.
  • verklaart de benadeelde partij
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Jadib, voorzitter,
en mr. L.M.G. de Weerd en mr. N.M.H. van Ek, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 november 2022.
Mr. Jadib is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, in een pand
gelegen aan het [adres] , althans in een pand (in welk pand meerdere
bedrijven zijn/waren gevestigd), tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk, brand heeft gesticht door (in dat pand) open
vuur in aanraking te brengen met brandversnellers en/of (een of meer onderdelen
van) het interieur, althans met een brandbare (vloei)stof en/of een goed, ten gevolge
waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
en/of gemeen gevaar voor omliggende panden en/of woningen en/of voertuigen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, in een pand
gelegen aan het [adres] , althans in een pand (in welk pand meerdere
bedrijven zijn/waren gevestigd), tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam, heeft gehandeld door open vuur in aanraking te
(laten) brengen met brandversnellers en/of (een of meer onderdelen van) het
interieur, althans met een brandbare (vloei)stof en/of een goed, dan wel door terwijl
hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat door een of
meerdere van die anderen (die onder invloed van alcoholhoudende drank
verkeerde(n)) open vuur in aanraking werd, althans ging worden, gebracht met
brandversnellers en/of (een of meer onderdelen van) het interieur, althans met een
brandbare (vloeistof)stof en/of een goed, dat handelen te laten
gebeuren/plaatsvinden, althans zich niet (in voldoende mate) in te spannen dit
handelen te (doen) voorkomen en/of door gedurende/tijdens dat handelen in dat
pand aanwezig te blijven en/of niet in te grijpen en/of zich niet (van dat handelen)
te distantiëren, ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in
elk geval brand is ontstaan, en daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander en/of gemeen gevaar voor omliggende panden
en/of woningen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was;
( art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, op of aan de
openbare weg, te weten in een pand gelegen aan het [adres] , althans in een
pand (in welk pand meerdere bedrijven zijn/waren gevestigd), in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen dat pand
en/of een of meer goederen van/in dat pand, althans tegen een pand en/of een of
meer goederen, welk geweld bestond uit het vernielen van de/een (ruit van de)
toegangsdeur van dat/een pand en/of (in dat pand) open vuur in aanraking (laten)
brengen met brandversnellers en/of (een of meer onderdelen van) het interieur,
althans met een brandbare (vloei)stof en/of een goed, en/of het vernielen van een
of meer goed(eren) in dat pand;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk het terrein
bij/van het pand gelegen aan het [adres] en/of dat pand, althans een pand
- zijnde een woning en/of een besloten lokaal en/of een erf, bij een ander in gebruik
- al dan niet door middel van braak of inklimming, is binnengedrongen, door dat
terrein en/of dat pand (zonder toestemming van de rechthebbende) (in de
nachtelijke uren) te betreden en/of (daarbij) een bouwhek over te klimmen en/of
(daarbij) de (ruit van de) toegangsdeur te vernielen, althans te forceren;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, in een pand
gelegen aan het [adres] , althans in een pand, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, meerdere, althans een, fles(sen)
(alcoholhoudende) drank en/of een of meer etenswaren, althans levensgoederen,
welk(e) goed(eren) aan een ander(en) toebehoorde(n) dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), met het oogmerk om deze/dit zich wederrechtelijk toe te eigenen
(door deze/dit al dan niet geheel te nuttigen) heeft weggenomen, waarbij zich
toegang tot de plaats van het misdrijf werd verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik werden gebracht door middel van braak,
verbreking of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
feit 3hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, in een
parkeergarage van een appartementencomplex gelegen aan de [straat] ,
althans in een pand/parkeergarage, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk, brand heeft gesticht door (in dat pand) open
vuur in aanraking te brengen met brandversnellers en/of purschuim, althans met
een brandbare (vloei)stof en/of een goed, ten gevolge waarvan brand in dat pand /
die parkeergarage is ontstaan, en daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander en/of gemeen gevaar voor omliggende panden
en/of woningen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, in een
parkeergarage van een appartementencomplex gelegen aan de [straat] ,
althans in een pand/parkeergarage, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam, heeft gehandeld door open vuur in aanraking te
(laten) brengen met brandversnellers en/of purschuim, althans met een brandbare
(vloei)stof en/of een goed, dan wel door terwijl hij, verdachte, wist, althans
redelijkerwijs moest vermoeden, dat door een of meerdere van die anderen (die
onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde(n)) open vuur in aanraking
werd, althans ging worden, gebracht met brandversnellers en/of purschuim,
althans met een brandbare (vloeistof)stof en/of een goed, dat handelen te laten
gebeuren/plaatsvinden, althans zich niet (in voldoende mate) in te spannen dit
handelen te (doen) voorkomen en/of door gedurende/tijdens dat handelen in dat
pand / die parkeergarage aanwezig te blijven en/of niet in te grijpen en/of zich niet
(van dat handelen) te distantiëren, ten gevolge waarvan brand in dat pand / die
parkeergarage is ontstaan, en daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander en/of gemeen gevaar voor omliggende panden en/of
woningen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten
was;
( art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, op of aan de
openbare weg, te weten in een parkeergarage van een appartementencomplex
gelegen aan de [straat] , althans in een pand/parkeergarage, in elk geval op of
aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de vloer
en/of goederen uit/van dat pand / die parkeergarage, welk geweld bestond uit het
open vuur in aanraking (laten) brengen met brandversnellers en/of purschuim,
althans met een brandbare (vloei)stof en/of een goed;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk een
parkeergarage van een appartementencomplex gelegen aan de [straat] ,
althans een pand/parkeergarage, - zijnde een besloten lokaal en/of een erf, bij een
ander in gebruik - al dan niet door middel van braak of inklimming, is
binnengedrongen, door het terrein van dat pand en/of dat pand en/of die
parkeergarage (zonder toestemming van de rechthebbende) (in de nachtelijke uren)
te betreden;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 4hij op of omstreeks 7 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, op of aan de
openbare weg, te weten de [straat] , in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (toren)kraanmachine, welk
geweld bestond uit het beklimmen van die (toren)kraanmachine en/of het trappen,
althans geweld dan wel kracht uitoefenen, tegen de kraanlamp(en) van die
(toren)kraanmachine en/of het onklaar dan wel spanningsloos maken van die
(toren)kraanmachine (door de hoofdschakelaar om te zetten);
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 november 2022.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 28 november 2020, opgesteld door [verbalisant 4] , verbalisant bij Eenheid Midden-Nederland, uit het procesdossier genummerd PL0900-2020368673, pagina 297-308.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2020, opgesteld door [verbalisant 5] , verbalisant bij Eenheid Midden-Nederland, van het proces-verbaal genummerd PL0900-2020362302-46, pagina 288-289.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 februari 2021 en de aanvullende processen-verbaal van 26 maart 2021 en 28 maart 2022, allen genummerd PL0900-2020368673, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 467. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 november 2022.
6.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , pagina 309-310.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 43.
8.Een proces-verbaal van brandonderzoek door forensische opsporing van 26 november 2020, pagina 196.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 160
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 161.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 162.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 163.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 179.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 109.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 120.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 122.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 127.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 128.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 138.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 141.
21.Een proces-verbaal van bevindingen van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 17 november 2020, pagina 401.