ECLI:NL:RBMNE:2022:4790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1394
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning voor parkeren op binnenterrein hotel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiseres, een hotel-restaurant in [plaats], een vergunning aangevraagd voor het parkeren van voertuigen op het binnenterrein van haar hotel, dat de bestemming 'tuin' heeft. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren heeft deze vergunning geweigerd, omdat het parkeren in strijd is met het bestemmingsplan en niet aanvaardbaar is vanuit ruimtelijk oogpunt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geoordeeld dat het parkeren op het binnenterrein in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestemming 'Tuin-1' en de dubbelbestemming 'Archeologie' op het binnenterrein rusten, en dat parkeren daar niet als normaal gebruik van een tuin kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van een goede ruimtelijke ordening zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiseres om te parkeren. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat in de omgeving door anderen zonder vergunning wordt geparkeerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de bestemmingen verschillen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en haar geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. van den Kommer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder (gemachtigden: mr. H. Schuits en C.H. van der Knokke).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiseres exploiteert een hotel-restaurant (hotel) in [plaats] .
Op 23 december 2020 heeft zij een vergunning aangevraagd voor het uitbreiden van het terras van haar hotel. Omdat de voorgenomen uitbreiding ten koste gaat van een aantal parkeerplaatsen, heeft zij tevens om toestemming verzocht voor het parkeren van voertuigen op het binnenterrein van het hotel.
2. Bij besluit van 26 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunning voor het verruimen van het terras verleend. De aanvraag voor het parkeren van voertuigen op het binnenterrein is afgewezen. Tegen die afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft gesteld dat het parkeren op het binnenterrein in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zelf biedt volgens hem geen mogelijkheid om daarvan af te wijken. Verweerder heeft besloten geen medewerking te verlenen aan het parkeren op het binnenterrein door toch een omgevingsvergunning te verlenen, omdat het parkeren op die locatie ook uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is.
4. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij stelt dat het parkeren op het binnenterrein niet in strijd is met het bestemmingsplan. Door het gebruik van het binnenterrein niet toe te staan, handelt verweerder volgens haar bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Is het parkeren in strijd met het bestemmingsplan?
6.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het parkeren op het binnenterrein in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Als dat het geval is, is namelijk voor het parkeren een omgevingsvergunning vereist.
Het wettelijke kader
6.2.
De rechtbank stelt vast dat op het hotel het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ van toepassing is. Niet in geschil is dat op het binnenterrein van het hotel de bestemming ‘Tuin-1’ en de dubbelbestemming ‘Archeologie’ rust.
Uit artikel 15.1.1. van de planregels volgt dat de voor de ‘Tuin-1’aangewezen gronden bestemd zijn voor tuinen en carports met bijbehorende gebouwen.
In artikel 15.1.2. van de planregels is voor de gronden met bestemming ‘Tuin-1’ opgenomen dat het gebruik van voortuinen voor het parkeren in ieder geval als strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 25 wordt aangemerkt, tenzij er op een bestaande oprit voor een bestaande garage of carport wordt geparkeerd.
In artikel 25 van de planregels is opgenomen welk gebruik in ieder geval als met het bestemmingsplan strijdig gebruik moet worden aangemerkt.
De beoordeling
6.3.
De rechtbank constateert dat het begrip ‘tuin’ in het bestemmingsplan niet nader is omschreven. Ook in de toelichting bij dat bestemmingsplan is geen nadere invulling van dat begrip gegeven. De rechtbank heeft daarom voor de uitleg van het begrip ‘tuin’ aansluiting gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven.
In het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal [1] , wordt het begrip ‘tuin’ omschreven als ‘een omheind of afgeperkt stuk grond dat hoort bij een huis en dat daaraan sluit of het omgeeft, waar bloemen gekweekt of groenten enz. geteeld worden’.
De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop het parkeren van auto’s niet als een normaal gebruik van een tuin kan worden aangemerkt en dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het parkeren op het binnenterrein strijdig is met het bestemmingsplan.
Of het binnenterrein als een voortuin kan worden aangemerkt en de in artikel 15.1.2., onder b, van de planregels genoemde uitzonderingsgevallen zich voordoen, behoeft geen bespreking, omdat niet in geschil is dat zich op het binnenterrein geen garage of carport bevindt.
6.4.
De rechtbank is het niet met eiseres eens dat uit artikel 15.1.2. van de planregels volgt dat alleen het parkeren in de voortuin niet is toegestaan. Zoals in overweging 6.2. al is overwogen, is het binnenterrein in zijn geheel bestemd voor tuinen. Het parkeren van voertuigen valt, zo blijkt uit overweging 6.3., niet als normaal gebruik van een tuin aan te merken.
Het feit dat in artikel 15.1.2., onder b, een specifieke gebruiksregel voor de voortuin is opgenomen kan daarom niet tot de conclusie leiden dat het parkeren op andere plekken binnen de bestemming ‘Tuin-1’ wel is toegestaan. Daar komt bij dat uit de systematiek van de planregels en de woorden ‘in ieder geval’ van artikel 25 van die planregels, kan worden afgeleid dat niet beoogd is een limitatieve opsomming te geven van de activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de omgevingsvergunning terecht geweigerd?
7.1.
Artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.2.
Verweerder heeft besloten om aan het parkeren op het binnenterrein geen medewerking te verlenen door een omgevingsvergunning te verstrekken omdat het parkeren op die plek in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Door het parkeren op het binnenterrein toe te laten, worden de gronden niet in de gebruikelijke betekenis van het woord ‘tuin’ gebruikt. Hij vindt dat het afbreuk doet aan de ruimtelijke opzet en de structuur omdat de gronden met bestemming tuin particulieren, niet openbare gronden zijn waar nauwelijks of geen bebouwing en verharding vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en/of civieltechnisch oogpunt gewenst is. In de huidige situatie is er volgens verweerder sprake van een heldere afbakening tussen de openbare ruimte met de parkeerplaatsen en het binnenterrein. Hoewel het binnenterrein deels verhard is, zorgt het parkeren aldaar volgens verweerder voor verrommeling. Hij stelt dat de gronden met bestemming ‘Tuin-1’ niet bedoeld zijn om parkeerproblemen op te lossen.
De beoordeling
7.3.
De beslissing om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen behoort tot de bevoegdheid van verweerder. Hij heeft daarbij beleidsruimte. De rechtbank moet het gebruik van die bevoegdheid daarom terughoudend toetsen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. De toetsing beperkt zich tot de vraag of verweerder bij een afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Verweerder heeft toereikend gemotiveerd dat het parkeren op het binnenterrein uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid het belang van een goede ruimtelijke ordening in dit geval zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eiseres om op het binnenterrein van haar hotel te parkeren. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres het niet eens is met de uitkomst van die belangafweging, heeft verweerder deze afweging wel op deze wijze mogen maken.
De beroepsgrond slaag niet.
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
8.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat op andere plekken met de bestemming ‘Tuin-1’door anderen wordt geparkeerd en dat verweerder vanuit het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ het gebruik van het binnenterrein om te parkeren zou moeten toestaan.
8.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Hij heeft op zitting toegelicht dat op het perceel van de buren de bestemming ‘Wonen’ rust en dat de grond ook als zodanig wordt gebruikt.
De beoordeling
9. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat van gelijke gevallen slechts sprake kan zijn als hetzelfde bestemmingsplan en dezelfde bestemming aan de orde is. Dat is in onderhavige zaak niet het geval. Door eiseres is niet betwist dat op het perceel van de buren een andere bestemming rust. Van gelijke gevallen kan om die reden geen sprake zijn.
Ook de omstandigheid dat er in de (nabije) omgeving vaak in de voortuin wordt geparkeerd, kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Door eiseres is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gelijke gevallen betreffen.
Daar komt bij dat het enkele feit dat door anderen geparkeerd wordt op plekken waar het niet is toegestaan
,niet tot conclusie kan leiden dat verweerder tot legalisatie van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik moet overgaan. Vooral ook omdat niet gebleken is dat verweerder in die gevallen wel een omgevingsvergunning heeft verstrekt.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder op zitting heeft verklaard dat in gelijke situaties de omgevingsvergunning wordt geweigerd.
Conclusie
10. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
11. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zestiende uitgave 2022.