ECLI:NL:RBMNE:2022:4785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/16/529467 / HA ZA 21-709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verkrijgende verjaring van een strook grond tussen twee percelen

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, gaat het om een geschil over de eigendom van een strook grond die zich tussen hun percelen bevindt. [Eiser sub 1] c.s. stelt dat de erfafscheiding, die door [gedaagde sub 1] c.s. is geplaatst, zich niet op de kadastrale grens bevindt en vordert dat deze wordt verwijderd. [Gedaagde sub 1] c.s. betwist dit en stelt dat hij de erfafscheiding op dezelfde plek heeft geplaatst als de oude erfafscheiding, en dat hij op grond van verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond. De rechtbank heeft op 23 november 2022 vonnis gewezen, waarin zij oordeelt dat [gedaagde sub 1] c.s. inderdaad eigenaar is geworden van de strook grond door verkrijgende verjaring, omdat hij deze meer dan tien jaar onafgebroken in bezit heeft gehad en als bezitter te goeder trouw kan worden aangemerkt. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat de erfafscheiding niet is verplaatst en dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. niet kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/529467 / HA ZA 21-709
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. B.P.C. Bijl en mr. R.C.A. Raspoort,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. L.F. Herben,
procesadvocaat mr. J. Backx.
Partijen zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 oktober 2021 met 4 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 9 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis met 2 producties;
  • de akte nadere producties van [eiser sub 1] c.s. met 2 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2022. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat het in deze zaak over?
2.1.
[eiser sub 1] c.s. is sinds 18 maart 2021 eigenaar van het perceel met onroerende zaak te ( [postcode] ) [plaats] aan de [straat] nummer [nummeraanduiding 1] . Hij heeft dit gekocht van de erven van mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [gedaagde sub 1] c.s. is sinds 3 november 2000 eigenaar van het perceel met onroerende zaak te ( [postcode] ) [plaats] aan de [straat] nummer [nummeraanduiding 2] . Hij heeft dit gekocht van de familie [naam 2] (zoals partijen de verkopers in hun processtukken noemen). Partijen zijn dus buren van elkaar.
2.2.
In het voorjaar van 2002 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de huidige erfafscheiding, namelijk een heg begroeid met hederaplanten, tussen de twee percelen geplaatst. Uit privacyoverwegingen bestaat een gedeelte van de erfafscheiding uit een muur van ongeveer 6 meter lang. Op een later moment heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan zijn kant van de erfafscheiding een plat dak op deze muur geplaatst, waardoor er tussen zijn woning en de erfafscheiding een overkapping is ontstaan.
2.3.
Op 5 juni 2002 heeft [naam 1] de volgende brief geschreven:

5 Juni 02
Beste [gedaagde sub 1 (voornaam)] ,
Het valt me erg moeilijk dit mede te delen;maar ik kan me niet veroorloven die 272 € te betalen en ik vind niet,dat ik hiertoe verplicht ben. Ik heb het weliswaar beloofd,maar nu ik Erover nadenk vind ik,dat het eigenlijk zo raar is gegaan. Toen de Fam. [naam 2] hier woonde hebben ze een bruine schutting gemaakt,van planken,die voor mij helemaal voldeed en waar ze mij nooit om een bijdrage hebben gevraagd. Vorige zomer toen die ontzettend luidruchtige bouwvakker kwamen was opeens die schutting weg;stond hun zeker in de weg. Je zegt dat je met mij overlegd hebt over dit hekwerk en dat is waar; maar met mij is nooit overlegd over het weghalen van die oorspronkelijke schutting. (N.B. niet die schutting die omgewaaid was,want die gaf totaal geen privacy) Ik heb me die maanden totdat dit hek er stond erg ongelukkig gevoeld,ik zat zo te kijk. Je vroeg mij of ik dat stuk rotan mooi vond;voor mij is het alleen belangrijk dat niet mensen die in de tuin lopen mij zien zitten..het duurt nog 2 jaar voordat dit begroeid is. Aan dat stuk rotan heb ik al 125 € uitgegeven;dat vind ik al meer dan genoeg. Ik ben heus geen wanbetaler… Ik zie,dat jullie dat hek naar allebei de kanten (voor- en achtertuin) helemaal tot het einde doorgetrokken hebben,voor mij hoefde dat helemaal niet. Het is waar,dat je dat besproken hebt met mij,maar je hebt ook een veel lagere prijs genoemd. Het is een zwak van mij,dat ik aan die afmeting toen niet genoeg aandacht aan besteed aan heb. En als ik gezegd had,dat het voor mij niet hoeft (zo’n afstand zowel in de voor- als achtertuin) had je het dan gelaten? Jullie hebben heel veel struiken weggehaald; allemaal prima;als ik me dan maar niet met dat hek hoef te bemoeien. Als ik al 272 € uitgeef;dan heb ik heel andere prioriteiten wat daarmee te doen (in huis n.l.) Je zei dat ik wel tig meer had moeten betalen als het arbeidsloon was meegerekend;en dat geloof ik meteen;maar als de Fam. [naam 2] hier nog woonde,had ik niets betaald. Ik blijf hierbij: Om 272€ te betalen voor iets wat mij hoegenaamd niets oplevert (die bruine schutting was voor mij prima;de tuinman kan ook getuigen dat die er stond voor het geval dat jij je die niet herinnert) dat kan ik gewoon niet opbrengen. Ik weet dus niet wat ik hiermee aanmoet… Ik wil de buren-relatie niet bederven; maar 272€ heb ik daar niet voor over. Ik zit hier erg over in; ik vind het gewoon onrechtvaardig en ik kan het niet ophoesten. [naam 3]
2.4.
[eiser sub 1] c.s. voert aan dat uit een kadastrale kaart en een rapport van inmeting blijkt dat de erfafscheiding zich op zijn perceel bevindt, en wel op één meter afstand van de kadastrale erfgrens. Volgens hem heeft [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 over de gehele lengte met één meter opgeschoven. Hiermee heeft [gedaagde sub 1] c.s. de kadastrale erfgrens niet in acht genomen en maakt hij inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] c.s.. Het gaat daarbij dus om het gedeelte dat is gelegen tussen de erfafscheiding en de kadastrale grens (hierna: de strook grond). [eiser sub 1] c.s. vordert daarom om [gedaagde sub 1] c.s. te bevelen om de erfafscheiding, beplanting en bebouwing op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. binnen dertig dagen na dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom. Voor het geval [gedaagde sub 1] c.s. op grond van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) eigenaar is geworden van de strook grond, vordert [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van artikel 6:103 jo. 6:162 BW wordt veroordeeld om de strook grond aan hem over te dragen na verwijdering van alle beplantingen en bebouwing binnen veertien dagen na dit vonnis. Ook vordert [eiser sub 1] c.s. veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
2.5.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist niet dat de erfafscheiding zich niet op de kadastrale grens bevindt. Volgens hem is dit echter al heel lang het geval; toen hij in 2000 eigenaar werd van zijn perceel stond op precies dezelfde plek een verouderde heg. Hij heeft deze heg in 2002 slechts vervangen door een nieuwe heg. De erfafscheiding heeft hij daarbij niet verplaatst. Dat de oude heg zich niet op de kadastrale grens bevond, wist hij toen niet. Volgens hem is hij als gevolg van verkrijgende verjaring (artikel 3:99 lid 1 BW) eigenaar geworden van de strook grond. In reconventie vordert hij daarom een verklaring voor recht dat dit zo is. Daarnaast vordert [gedaagde sub 1] c.s. veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
Het gaat in deze zaak dus om de vraag wie eigenaar is van de strook grond. Volgens [eiser sub 1] c.s. is hij dat en moet [gedaagde sub 1] c.s. de strook grond daarom (kort gezegd) ontruimen. [gedaagde sub 1] c.s. meent echter dat híj eigenaar is van de strook grond, en wel op grond van verjaring. De rechtbank is dat met [gedaagde sub 1] c.s. eens. Dat zal hierna worden uitgelegd. Eerst zal echter kort worden stilgestaan bij de vraag of moet worden vastgesteld wat de exacte afmetingen zijn van de strook grond. Partijen verschillen ook over deze afmetingen namelijk van mening.
De afmetingen van de strook grond
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de erfafscheiding, waarin zich deels een muur bevindt (zie 2.2.), ongeveer veertig meter lang is. Volgens [eiser sub 1] c.s. vormt de strook grond een langgerekte rechthoek, waarbij de breedte van de strook grond over de gehele lengte van de heg gelijk is en overal een meter bedraagt. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. loopt de strook grond naar de achterzijde van het perceel echter taps toe en gaat het dus om een stuk minder dan veertig vierkante meter. Hiervoor heeft hij gewezen op de door hem overgelegde productie A, waarop te zien is hoe de erfafscheiding volgens hem loopt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] c.s. dit nog verder toegelicht. Partijen zijn het er over eens dat de muur die onderdeel is van de erfafscheiding scheef staat, in die zin dat de muur richting de achterzijde van het perceel steeds dichter naar de kadastrale erfgrens toe loopt. Dit duidt erop dat de strook grond niet rechthoekig is. Omdat echter voldoende duidelijk is waar het geschil om gaat, namelijk om de grond gelegen tussen de erfafscheiding en de kadastrale grens, is het niet nodig om vast te stellen wat de exacte afmetingen zijn van de strook grond.
Het wettelijk kader
3.3.
Op grond van artikel 3:99 lid 1 BW worden rechten op onroerende zaken (zoals het recht van eigendom) door een bezitter te goeder trouw verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaar. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). De vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar de verkeersopvattingen (hoe in de maatschappij over een begrip wordt gedacht), met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Het bezit moet daarbij “ondubbelzinnig” en “openbaar” zijn. ‘Ondubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC0826, NJ 1993/178 (rov. 3.2)). Dit moet worden beoordeeld naar objectieve maatstaven. Met “openbaar” wordt bedoeld: voor anderen kenbaar.
Artikel 3:118 BW bepaalt dat een bezitter te goeder trouw is wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
[gedaagde sub 1] c.s. is bezitter
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] c.s. bezitter is van de strook grond. Dat is hij in ieder geval sinds 2002 (toen hij de huidige erfafscheiding plaatste) en mogelijk al langer, namelijk als het zo is dat hij de erfafscheiding op dezelfde plek heeft geplaatst als die van de oude erfafscheiding. Door deze erfafscheiding behoort de strook grond optisch gezien tot zijn perceel en hij maakt van de strook grond sinds in ieder geval 2002 gebruik, met uitsluiting van eerst [naam 1] en nu [eiser sub 1] c.s.. Dat het bezit ondubbelzinnig en openbaar is, staat daarom ook niet ter discussie.
[gedaagde sub 1] c.s. is bezitter te goeder trouw
3.5.
Zoals hiervoor vermeld, heeft [eiser sub 1] c.s. aangevoerd dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding bij het vervangen van de oude erfafscheiding in 2002 heeft verplaatst. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat betwist en gesteld dat hij de nieuwe erfafscheiding precies op de plek van de oude heeft geplaatst. Of [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 heeft verplaatst, is van belang voor de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. kan worden beschouwd als bezitter te goeder trouw. Als dat laatste zo is, moeten de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. namelijk worden afgewezen.
3.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 heeft verplaatst, gewezen op een brief van [naam 1] en een schriftelijk verklaring van haar dochter, mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Zoals hierna zal worden uitgelegd, kan hieruit echter niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding heeft verplaatst. Het volgt ook niet uit de foto’s die partijen over en weer hebben overgelegd. Daarnaast geldt dat uit een brief van een advocaat van [naam 3] juist het tegenovergestelde kan worden afgeleid. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde sub 1] c.s. de nieuwe erfafscheiding op de plek van de oude erfafscheiding heeft geplaatst en dat hij de erfafscheiding in 2002 dus niet heeft verplaatst. [eiser sub 1] c.s. heeft ook aangevoerd dat als het zo is dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 niet heeft verplaatst, hij bij de koop van zijn woning twee jaar eerder had moeten begrijpen dat de oude erfafscheiding zich niet op de kadastrale grens bevond. [gedaagde sub 1] c.s. kan volgens [eiser sub 1] c.s. daarom niet worden aangemerkt als bezitter te goeder trouw. Ook dat is de rechtbank echter niet met hem eens.
Nadere toelichting
De brief van [naam 1]
3.7.
Ter onderbouwing van de stelling dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 één meter heeft opgeschoven op het perceel van [eiser sub 1] c.s., heeft [eiser sub 1] c.s. zoals vermeld gewezen op de brief van [naam 1] van 5 juni 2002 (zie 2.3). Uit deze brief, die [gedaagde sub 1] c.s. volgens hem overigens nooit heeft ontvangen, kan dat echter niet worden afgeleid. Hieruit kan slechts worden opgemaakt dat [naam 1] ontevreden was over de kosten van de nieuwe erfafscheiding en dat zij het er niet mee eens was dat de nieuwe erfafscheiding was doorgetrokken naar de achterzijde van de percelen. Uit de brief blijkt bovendien dat er overleg is geweest over de vervanging van de erfafscheiding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] c.s. inderdaad verklaard dat hij de oude erfafscheiding in overleg met [naam 1] heeft vervangen. [naam 1] heeft zich er daarna nooit tegen hem over beklaagd dat de erfafscheiding volgens haar was verplaatst. Wel is zij in die tijd bij hem aan de deur geweest om te praten over de kosten van de nieuwe erfafscheiding, zo heeft [gedaagde sub 1] c.s. ook verklaard. De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met wat [naam 1] zelf in haar brief heeft geschreven. [eiser sub 1] c.s. heeft daarop aangevoerd dat [naam 1] niet assertief genoeg was om het te hebben over de plek waarop de nieuwe erfafscheiding was geplaatst. De rechtbank vindt dat niet waarschijnlijk. Dat [naam 1] niet assertief was, blijkt namelijk niet uit haar brief en dat wat [gedaagde sub 1] c.s. over haar heeft verklaard, namelijk dat zij hem heeft aangesproken over de kosten van de nieuwe erfafscheiding.
De schriftelijke verklaring van [naam 3]
3.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft ook gewezen op de schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 3] , zoals vermeld is dat de dochter van [naam 1] . [naam 3] schrijft, voor zover hier relevant, dat [gedaagde sub 1] c.s. beplantingen en een carport op het perceel van haar moeder heeft aangebracht en dat haar moeder hiertegen nooit iets heeft durven ondernemen. Ook schrijft zij dat de bewoners van een woning verderop in de zomer van 2019 geïnteresseerd waren in de koop van de woning van (toen nog) (de erven van) [naam 1] . Deze buren, de heer en mevrouw [naam 4] , hebben haar verteld dat toen zij [gedaagde sub 1] c.s. vroegen waarom het perceel aan de zijkant van de woning van [naam 1] zoveel kleiner was, [gedaagde sub 1] daarop heeft geantwoord dat hij er destijds een “metertje had bijgesnoept”.
3.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft betwist dat hij tegen de heer en mevrouw [naam 4] heeft gezegd dat hij (over de gehele lengte) een meter van het perceel van [naam 1] heeft ingenomen. Omdat [eiser sub 1] c.s. heeft laten weten dat deze buren hierover geen schriftelijke verklaring willen opstellen, gaat de rechtbank aan deze enkele opmerking in de brief van [naam 3] voorbij. Dat [gedaagde sub 1] c.s. beplantingen en een carport heeft aangebracht op het perceel van [naam 1] (de strook grond), is daarnaast niet relevant. Dat hij de strook grond in bezit heeft, staat immers niet ter discussie. Van belang is of [gedaagde sub 1] c.s. dit heeft gedaan terwijl hij wist dat de strook grond kadastraal tot het perceel van (toen nog) [naam 1] behoorde. Uit wat hierna volgt, blijkt dat de rechtbank dit niet kan vaststellen.
Overgelegde foto’s van de percelen
3.10.
Zoals vermeld, heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat hij de nieuwe erfafscheiding in 2002 op dezelfde plek heeft geplaatst als de oude. Hij heeft hiervoor gewezen op een aantal foto’s waaruit dit volgens hem blijkt. Als productie C en D heeft hij twee luchtfoto’s overgelegd die volgens hem dateren van april of mei 2002. Hierop is de nieuwe erfafscheiding te zien (namelijk een heg die bestaat uit palen met gaas), iets wat [eiser sub 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend. Naast deze heg bevindt zich een struik, die al aanwezig was toen de nieuwe erfafscheiding werd geplaatst. [eiser sub 1] c.s. heeft naar voren gebracht dat op de foto niet te zien is dat de struik in dezelfde lijn ligt als de nieuwe heg, zoals [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld. Met zekerheid is dit inderdaad niet vast te stellen. Maar belangrijk is dat uit deze foto in ieder geval niet blijkt dat de nieuwe erfafscheiding een meter van deze struik af is verplaatst. Dat zou op de foto duidelijk te zien moeten zijn en dat is het niet. Als productie E heeft [gedaagde sub 1] c.s. een foto overgelegd die volgens hem in december 2000 is gemaakt van de achterkant van zijn perceel. Hierop is een oude schuur te zien en op de achtergrond de woning van de achterburen en een schuur van deze achterburen die tegen de oude schuur aan ligt. Aan de linkerkant van de foto is een hoge struik te zien, waarmee het erf van [gedaagde sub 1] c.s. volgens hem werd afgescheiden van dat van [naam 1] . Als productie B heeft [gedaagde sub 1] c.s. een recente foto overgelegd van de achterkant van zijn perceel. De oude schuur is er niet meer; daar is andere bebouwing voor in de plaats gekomen. Links op deze foto is de erfafscheiding te zien die [gedaagde sub 1] c.s. in 2002 heeft geplaatst. Als deze twee foto’s met elkaar worden vergeleken, kan volgens [gedaagde sub 1] c.s. worden vastgesteld dat de nieuwe erfafscheiding is geplaatst op de plek van de oude. Hij heeft erop gewezen dat het aantal dakpannen van de schuur van de achterburen geteld vanaf de oude erfafscheiding tot aan de hoek van die schuur gelijk is aan het aantal dakpannen geteld vanaf de nieuwe erfafscheiding. De rechtbank kan dit niet precies vaststellen. Wat echter ook hier weer duidelijk is, is dat deze foto’s meer steun bieden voor de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat de erfafscheiding niet is verplaatst dan voor de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding met een meter richting het perceel van [naam 1] heeft verschoven. Dat laatste kan de rechtbank uit deze foto’s niet opmaken.
3.11.
Zij kan dat ook niet vaststellen aan de hand van de foto die [eiser sub 1] c.s. als productie 6 heeft overgelegd. Dat is ook weer een foto van de schuur van de achterbuurman, bezien vanaf het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.. Hierop is te zien dat de dakgoot van deze schuur kapot is: twee delen ervan sluiten niet goed op elkaar aan. [eiser sub 1] c.s. heeft erop gewezen dat precies op de plek van deze gebrekkige aansluiting de (kadastrale) erfgrens loopt. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee ook bedoelt te zeggen dat de oorspronkelijke erfafscheiding op die plek aansloot. Op de foto is te zien dat de huidige erfafscheiding zich links van deze plek bevindt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er in 2004 of in 2006 een boom op het dak van deze schuur is gevallen. Omdat er toen reparaties zijn uitgevoerd aan het dak, is de dakgoot op die manier aangebracht. Deze dakgoot was volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet aanwezig toen hij de nieuwe heg in 2002 plaatste, en zeker niet met deze gebrekkige aansluiting. Volgens [gedaagde sub 1] c.s., en hier gaat het om, bevond de oude erfafscheiding zich ook niet ter hoogte van deze plek. Hiertegen heeft [eiser sub 1] c.s. vervolgens niets meer ingebracht. Uit deze foto kan de rechtbank daarom niet afleiden dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 heeft verplaatst.
Brief advocaat [naam 3]
3.12.
Uit een brief van de voormalige advocaat van [naam 3] van 20 mei 2020, kan juist het tegendeel worden afgeleid. In deze brief heeft deze advocaat aan [gedaagde sub 1] c.s. geschreven dat [gedaagde sub 1] c.s. en zijn rechtsvoorgangers (de eerder genoemde familie [naam 2] ) de strook grond op grond van een afspraak met [naam 1] in gebruik heeft c.q. hadden. Deze brief heeft [gedaagde sub 1] c.s. overgelegd als productie G. Hieruit moet worden afgeleid dat de erfafscheiding al voor 2000, toen [gedaagde sub 1] c.s. de eigendom van zijn perceel verkreeg, niet overeenkwam met de kadastrale grens en dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfafscheiding in 2002 dus niet heeft verplaatst.
Conclusie: [gedaagde sub 1] c.s. heeft de erfafscheiding niet verplaatst
3.13.
Al met al is de stelling dat de erfafscheiding in 2002 door [gedaagde sub 1] c.s. is verplaatst, dus onvoldoende door [eiser sub 1] c.s. onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde sub 1] c.s. de nieuwe erfafscheiding heeft geplaatst op dezelfde plek als de oude.
Moest [gedaagde sub 1] c.s. twijfelen over de strook grond?
3.14.
In beginsel mag je er als eigenaar van een perceel van uitgaan dat de erfafscheiding overeenkomt met de kadastrale grens. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 1] c.s. dit niet mocht, omdat het daadwerkelijke aantal vierkante meters van zijn perceel (volgens [eiser sub 1] c.s. zijn dat er 420) afwijkt van het aantal dat in de leveringsakte staat vermeld (380 vierkante meters). [gedaagde sub 1] c.s. heeft betwist dat het verschil veertig vierkante meters bedraagt. Zoals in 3.2 vermeld, loopt de strook grond naar de achterzijde van zijn perceel volgens hem taps toe. De rechtbank is van oordeel dat ook als het verschil veertig vierkante meters bedraagt, dit niet betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. had moeten twijfelen aan de juistheid van de vermelding in de leveringsakte. Het gaat immers om een relatief gering verschil; het zou anders zijn geweest als het perceel (veel) kleiner zou zijn geweest. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de tuin, toen hij het perceel in 2002 kocht, overwoekerd was. [eiser sub 1] c.s. heeft dit niet weersproken. Ook dit maakt dat het verschil in vierkante meters voor [gedaagde sub 1] c.s. niet goed waarneembaar zal zijn geweest.
Wat betekent dit alles voor de vorderingen?
3.15.
Omdat [gedaagde sub 1] c.s. de strook grond meer dan tien jaar onafgebroken in bezit heeft en hij moet worden aangemerkt als bezitter te goeder trouw, is hij op grond van artikel 3:99 lid 1 BW eigenaar geworden van de strook grond. Dit betekent dat de vordering in reconventie zal worden toegewezen. De vordering van [eiser sub 1] c.s. om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om de strook grond (kort gezegd) te ontruimen, zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor zijn voorwaardelijke eis, omdat van verjaring in de zin van artikel 3:105 BW geen sprake is.
De proceskosten
3.16.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00
3.17.
Ook in reconventie zal [eiser sub 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 563,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot vandaag begroot op € 1.435,00,
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. eigenaar is van de strook grond op grond van artikel 3:99 lid 1 BW,
4.5.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot vandaag begroot op € 563,00,
4.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken door mr. S.H. Gaertman op 23 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: WM (5442)