ECLI:NL:RBMNE:2022:476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
16.233953.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met een scherp voorwerp

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 16 september 2020 in Lelystad een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, na het gebruik van 2 liter lachgas, heeft met een stuk glas een zwaaiende beweging gemaakt naar het gezicht van het slachtoffer, waardoor deze is geraakt. Toen de politie arriveerde, had de verdachte een scherp voorwerp in zijn handen en reageerde hij niet op de aanroepen om dit voorwerp te laten vallen. Na een waarschuwingsschot is de verdachte in de richting van een verbalisant gerend, waarop de politie gericht op hem heeft geschoten en hem in de knie heeft geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychotische toestand door het gebruik van lachgas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte 390 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat er geen mogelijkheid was om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.233953.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 en 23 december 2020, 12 maart 2021, 21 mei 2021, 27 juli 2021, 8 oktober 2021, 3 november 2021 en 26 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Beumer-Gonggrijp en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 16 september 2020 in Lelystad geprobeerd heeft aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 1 subsidiair:
op 16 september 2020 in Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2
op 16 september 2020 in Lelystad ambtenaren gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel dan wel op de mishandeling. Het handelen van verdachte werd ten tijde van de feiten volledig bepaald door het psychotisch toestandsbeeld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat niet goed is vast te stellen of verdachte een scherp voorwerp in zijn handen heeft gehad. Verdachte heeft dit ontkend en op de camerabeelden en foto’s van het plaats delict is geen mes te zien. Er is geen verklaring gegeven over hoe het mes op het politiebureau terecht is gekomen. Ook hebben de getuigen niet over een mes verklaard. Alleen de verbalisanten hebben verklaard dat verdachte een mes had. De raadsvrouw heeft haar twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de verklaringen van verbalisanten rondom het mes, omdat er ook andere tegenstrijdigheden over het handelen van verdachte in de verklaringen staan. De camerabeelden komen niet overeen met de verklaringen van de verbalisanten.
Er is geen sprake van opzet van verdachte op de bedreiging, omdat hij geen bedreigende teksten heeft geuit, geen maaiende bewegingen heeft gemaakt en in paniek is weggerend na het waarschuwingsschot. Ook gelet op zijn psychotische toestandsbeeld was er geen sprake van opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft op 16 september 2020 tegenover de politie verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 september 2020 in Lelystad zag ik dat [verdachte] een lange zwaai maakte met zijn arm en ik zag dat zijn hand met het onbekende voorwerp in de richting van mijn gezicht bewoog. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn rechterwang. Ik voelde pijn aan mijn wang. Ik voelde bloed langs mijn gezicht in mijn hals lopen. Even later ben ik bij de huisartsenpost geweest waar ik ben behandeld aan de snee in mijn gezicht. De snee is ongeveer zes centimeter lang. Naast deze snee zijn er nog kleine, ondiepe krassen te zien. [2]
Uit de door de huisarts opgemaakte letselbeschrijving blijkt dat er bij aangever op 16 september 2020 sprake was van een matig diepe snijwond op de rechterwang van 5 centimeter in de lengterichting. [3]
Op 16 september 2020 heeft de getuige [getuige 1] bij de politie een verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
De verdachte is mijn zwager genaamd [verdachte] . Ik zag dat mijn
zwager met een stuk glas uit een ruit op mijn vriend [slachtoffer] af kwam. Ik zag dat hij een zwaaiende beweging maakte met het stuk glas in zijn hand. Ik zag dat mijn zwager opzettelijk en met kracht het stuk glas langs de wang van mijn vriend haalde. Ik zag dat door het stuk glas een snee in de wang van mijn vriend kwam. Ik zag dat er bloed uit de snee liep. [4]
Ter terechtzitting op 26 januari 2022 heeft verdachte verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb de verwonding bij [slachtoffer] toegebracht, maar ik weet niet meer of ik dat met een mes of een stuk glas heb gedaan. [5]
Feit 2
Op 20 september 2020 heeft [verbalisant 1] aangifte gedaan bij de politie, zakelijk weergegeven:
Ik ben als politieambtenaar werkzaam bij de politie Midden Nederland. Op het moment dat dit feit gepleegd werd, was ik daadwerkelijk in de uitoefening van mijn
politietaak. Op 16 september 2020 kwam de melding dat de bewoner van de [adres] te [woonplaats] met een scherp voorwerp zou lopen en mensen zou verwonden met een mes of een stuk glas. Er zou een persoon gewond zijn. Ik zag dat verdachte een mes in zijn handen had, ik zag dat aan het glinsteren. Ik riep tegen hem: "Laat dat mes vallen!". Ik zag dat de verdachte recht op mij af kwam rennen. Ik zag dat de verdachte langs mij rende en de weg over stak. Ik ben op een afstand van ongeveer 4 à 5 meter van de verdachte gaan staan. Op dat moment werd een waarschuwingsschot gelost. Ik heb zelf toen ook een waarschuwingsschot gelost. Ik zag dat de verdachte geen reactie gaf op het waarschuwingsschot. Ik zag dat de verdachte nog steeds zijn mes vast hield. Het leek alsof de verdachte telkens schijnbewegingen maakte op welke collega hij zou af stappen, het leek alsof hij één van ons aan het uitkiezen was. Op dat moment zag ik dat de verdachte ineens op mij af kwam. Hij rende ineens op mij af. Ik weet niet meer op welke afstand ik van de verdachte stond. Ik gok op 2 meter. Toen hij op mij afrende had hij het mes vast. Op dat moment heb ik een gericht schot met mijn vuurwapen afgeschoten op de benen van de verdachte. [6]
Getuige [getuige 2] heeft op 17 september een verklaring afgelegd bij de politie, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde de politieagenten roepen dat hij iets moest laten vallen. Dit herhaalden ze vaak. Ik heb niet gezien of de buurman iets in zijn hand vast hield. Ik hoorde later van de bovenbuurman dat het een stuk glas betrof. De bovenbuurman had beter zicht op de situatie. Ik hoorde dat de politieagenten nogmaals riepen dat hij iets moest laten vallen. Ik zag vervolgens dat de buurman dreigend over kwam op de politieagenten. Het leek op een aanval of zo. Het leek dat de buurman nergens naar luisterde. Ik hoorde en zag vervolgens dat de politieagenten in de lucht schoten en vervolgens in het been van de buurman. [7]
Door verbalisant [verbalisant 2] is in een proces-verbaal van bevindingen opgeschreven wat op camerabeelden van het incident van 16 september 2020 te zien is, zakelijk weergegeven:
Videobestand VID- [videobestand] .mp4
Ik zag dat de man, een paar meter vooruit dan weer achteruit liep. Ik hoorde dat de collega's van politie riepen dat hij iets moest laten vallen. Ik hoorde de collega's roepen dat de man op zijn knieën moest gaan zitten. Ik zag dat de man zijn armen boven zijn hoofd uitstak en een kniebuiging maakt maar niet op zijn knieën ging zitten. Ik hoor nogmaals roepen dat de man iets moet laten vallen. Ik zag dat de man een paar stappen vooruit deed. Hierop hoor ik een (1) schot. Ik zag dat de man nog een aantal stappen naar voren deed en hierna hoorde ik drie (3) schoten kort achter elkaar. [8]
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft met een stuk glas in zijn hand een zwaaiende beweging gemaakt naar het gezicht van [slachtoffer] . Door deze gedraging heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Immers had de snijwond een blijvend litteken kunnen opleveren in het gelaat, terwijl door de beweging ook bijvoorbeeld de halsslagader van [slachtoffer] geraakt had kunnen worden. Dat de psychotische toestand waarin verdachte verkeerde aan enige vorm van opzet in de weg zou staan, is niet aannemelijk geworden.
Feit 2
De politie is afgekomen op een melding van het onder feit 1 omschreven steekincident. Zij hebben vervolgens verdachte omsingeld. Of verdachte op dat moment een mes of het stuk glas wat voor feit 1 is gebruikt in zijn handen had, is voor de rechtbank niet duidelijk geworden. Wel is voor de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een scherp en/of puntig voorwerp in zijn handen had. Na het waarschuwingsschot is verdachte hiermee op verbalisant [verbalisant 1] afgerend die op korte afstand van verdachte stond. De verklaring van verbalisant [verbalisant 1] vindt steun in hetgeen door verbalisant [verbalisant 2] is waargenomen op de camerabeelden, die weliswaar niet ziet wat verdachte in zijn handen heeft, maar wel hoort dat verdachte iets moest laten vallen, zodat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank kon als gevolg van het handelen van verdachte, onder die omstandigheden en ook zonder dat daarbij dreigende woorden zijn geuit, bij [verbalisant 1] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem met dat scherpe en/of puntige voorwerp iets zou aandoen. Door aldus te handelen heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vrees hierop bij [verbalisant 1] zou ontstaan. Dat de psychotische toestand waarin verdachte verkeerde aan enige vorm van opzet in de weg zou staan, is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verklaart het onder feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] .
Ten aanzien van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ziet de rechtbank dat anders.
De verklaringen van de verbalisanten, die op dat moment als aangever zijn gehoord, worden niet verder ondersteund door de inhoud van het dossier. Daarmee is niet gezegd dat het onjuist is wat de verbalisanten hebben verklaard, maar wel dat er voor een veroordeling van verdachte voor bedreiging van deze verbalisanten onvoldoende bewijs aanwezig is. De verdachte zal daarom van het deel van de tenlastelegging ten aanzien van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair
op 16 september 2020 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] met een stuk glas, heeft gesneden in de wang, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 16 september 2020 te Lelystad, één ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een scherp en/of puntig voorwerp, vanaf een korte afstand, op voornoemde [verbalisant 1] af te rennen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling.
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 5 januari 2021, opgemaakt door S.E. Zijp, psychiater;
  • een rapport van 14 januari 2021, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, psycholoog;
  • een rapport van 18 oktober 2021, opgemaakt door G.M. Jansen, GZ-psycholoog en M.M.C. van der Hoorn, psychiater in opleiding onder supervisie van P.K.J. Ronhaar, psychiater bij het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Psycholoog Van Willigenburg heeft verdachte gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van een ander middel (lachgas) ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Psychiater Zijp heeft gesteld dat verdachte ten tijde van de feiten psychotisch was. De psychotische stoornis is (mede) ontstaan door het gebruik van lachgas. Ook was er sprake van een stoornis in het gebruik van lachgas. Ten tijde van het onderzoek was verdachte psychiatrisch stabiel, waarbij wel een licht verstandelijke beperking is overwogen.
Omdat beide deskundigen tijdens het onderzoek beperkt beschikbare informatie hadden, was de doorwerking van de stoornis niet goed vast te stellen en kon er geen onderbouwd advies worden gegeven. Er heeft daarom een observatie bij het PBC plaatsgevonden.
Het rapport, opgemaakt door de deskundigen van het PBC, houdt onder meer het volgende in:
Bij verdachte is primair sprake van een verslaving aan lachgas, te classificeren als een stoornis in het gebruik van een inhalantium, in ernst ten minste matig. Ook is er sprake van een psychotische stoornis door een inhalantium (lachgas), die onder de huidige omstandigheden in remissie is. Zonder voorafgaand lachgasgebruik komen psychotische ontregelingen niet voor bij verdachte, ook niet bij oplopende spanningen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat de psychoses zouden kunnen worden toegeschreven aan andere psychotische stoornissen, zoals schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis.
De genoemde stoornissen waren ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig en zijn van bepalende invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Het handelen van verdachte werd volledig bepaald door het psychotisch toestandsbeeld. De deskundigen hebben daarom geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. Ondanks dat verdachte weet of zou moeten weten dat het gebruik van lachgas kan resulteren in (psychische) problemen is zijn verslaving sterker en kan hij daartegen geen weerstand bieden.
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en niet geheel ontoerekeningsvatbaar, omdat verdachte zichzelf door zijn lachgasgebruik in de positie heeft gebracht dat hij zijn handelen niet meer kon sturen.
De raadsvrouw heeft gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging gelet op de conclusies van de deskundigen en het beeld dat van verdachte geschetst wordt in het dossier.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid lachgas heeft genuttigd, waarvan hij wist of in elk geval had moeten weten dat dit middel een ontremmende werking op hem heeft. Immers is hij naar aanleiding van een verdenking van verlaten plaats na ongeval en poging doodslag in mei 2020 door P.N. Harten onderzocht, die op 26 juli 2020 heeft geconcludeerd dat er sprake was van een eenmalige en kortdurende, lachgasgerelateerde psychose en een paniekreactie na een aanrijding. Harten heeft destijds overwogen dat verdachte weliswaar in vrijheid de keuze heeft gemaakt om lachgas te nemen, maar niet kon weten dat dit een psychose van een aantal dagen zou veroorzaken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte dit in september 2020 wel wist. De rechtbank gaat ervan uit dat het verdachte in de maanden tussen mei en september 2020 kennelijk is gelukt om geen lachgas te gebruiken, zodat de keuze om dit in september 2020 wel te doen, wederom in vrijheid is genomen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee zichzelf door het gebruik van lachgas in de psychotische toestand gebracht, hetgeen in de weg staat aan volledige schulduitsluiting wegens een stoornis op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (culpa in causa).
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank zal verdachte daarom niet ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd om de zaak te schorsen voor het aanvragen van een zorgmachtiging bij een andere geneesheer-directeur. Verdachte heeft behandeling nodig. Een zorgmachtiging heeft de voorkeur boven bijzondere voorwaarden met reclasseringscontact omdat bij een zorgmachtiging sneller ingegrepen kan worden op het moment dat het misgaat.
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 389 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen aan verdachte gelet op het lage recidiverisico, de ‘geringe’ ernst van de delicten, het advies van de deskundigen dat er geen hoog beveiligingsniveau nodig is en de disproportionaliteit.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de rechtbank tot een sterk verminderde toerekenbaarheid komt, te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Meer subsidiair heeft zij bepleit dat een deels voorwaardelijke straf kan worden opgelegd indien de rechtbank het noodzakelijk vindt dat er meer voorwaarden dan tot nu gelden opgelegd moeten worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 16 september 2020 vanuit het niets [slachtoffer] aangevallen en hem met een stuk glas in zijn wang gesneden. Toen de politie op de melding van de mishandeling afkwam, heeft verdachte een dreigende houding tegenover de politie aangenomen. Hij had een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand en reageerde niet op aanroepen van de politie om dit voorwerp te laten vallen. Omdat de politie de situatie dermate bedreigend vond is er een waarschuwingsschot gelost. Hierop is verdachte vanaf een korte afstand met het voorwerp in zijn hand op een verbalisant afgerend. Deze verbalisant voelde zich daardoor zo ernstig bedreigd dat hij drie schoten heeft gelost en daarbij verdachte in zijn knie heeft geraakt.
Verdachte verkeerde ten tijde van deze feiten weliswaar in een psychotische toestand, maar die is ontstaan doordat hij maar liefst 2 liter lachgas had gebruikt, terwijl hij wist of kon weten waar het gebruik van lachgas in het algemeen en bij hem in het bijzonder toe kan leiden. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 oktober 2021, waaruit is gebleken dat verdachte kort voor deze feiten, op 1 september 2020, is veroordeeld voor onder meer een poging tot zware mishandeling;
- de hierboven onder punt 7 genoemde rapporten van de psycholoog, psychiater en het PBC;
- de bevindingen van de Geneesheer-directeur H.H. Tamsma van 17 december 2021;
- de beantwoording van de aanvullende vraagstelling na het uitbrengen van het PBC-rapport door G.M. Jansen, GZ psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater van 13 januari 2022;
- een update van het verloop toezicht van 13 december 2021 en 25 januari 2022 gegeven door S. Nooi, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland Midden-Noord;
- de verklaringen van de voornoemde deskundigen H.H. Tamsma, G.M. Jansen en P.K.J. Ronhaar tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2022.
Het PBC heeft volgende over verdachte gerapporteerd.
Zoals hiervoor onder punt 7 is aangegeven is er bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van een inhalatium (lachgas) en van een psychotische stoornis door lachgas. Zonder het gebruik van lachgas komen de psychotische ontregelingen niet bij verdachte voor.
De stoornis was ook aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en beïnvloedde zijn handelen. Verdachte heeft nauwelijks ziektebesef en -inzicht. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat als verdachte opnieuw lachgas gaat gebruiken. Zonder lachgasgebruik is er geen sprake van een pathologisch verhoogd recidiverisico. Stressfactoren verhogen het recidiverisico op lachgasgebruik, omdat verdachte de neiging heeft om lachgas te gebruiken om problemen te vergeten. De deskundigen van het PBC achten een gedwongen kader voor behandeling nodig om het recidivegevaar te beperken. Zij concluderen dat een op verslaving gerichte behandeling noodzakelijk is, waarbij een transculturele benadering en het betrekken van zijn eigen netwerk als belangrijk wordt ingeschat. Daarna is hulp bij resocialisatie nodig. De behandeling zal klinisch moeten beginnen omdat een ambulante start een te hoog risico op vroegtijdige terugval geeft. Voor de behandeling is geen hoog beveiligingsniveau nodig. De deskundigen hebben geadviseerd om de afdoening te laten plaatsvinden binnen het kader van een zorgmachtiging (artikel 2.3 Wfz) binnen de Wvggz. De deskundigen adviseren geen tbs-maatregel op te leggen.
De geneesheer-directeur H.H. Tamsma is vervolgens aangewezen om de mogelijkheid van een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wfz te onderzoeken.
De geneesheer-directeur heeft aangegeven dat een zorgmachtiging een civielrechtelijke maatregel is en er geen grond is voor een forensische setting. Er is geen sprake van een gesloten plaatsing. Bovendien geldt dat voor een zorgmachtiging er een psychische stoornis aanwezig moet zijn die ernstig nadeel veroorzaakt. . Verdachte heeft al lange tijd geen lachgas gebruikt en is daarmee niet meer in de greep van zijn verslaving. Hij kan zelf kiezen voor een behandeling en voor abstinentie. Er is bij verdachte dus geen sprake meer van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Daarom wordt er niet voldaan aan de gronden voor een zorgmachtiging.
Naar aanleiding van dit antwoord van de geneesheer-directeur zijn nadere vragen aan de deskundigen van het PBC gesteld en zijn de deskundigen van het PBC en de geneesheer-directeur op de zitting van 26 januari 2022 gehoord.
De deskundigen van het PBC blijven bij hun advies dat een zorgmachtiging de beste optie is voor verdachte en dat het opleggen van de zorgmachtiging mogelijk is, omdat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De lachgasverslaving is niet dagelijks bij verdachte aanwezig, maar is wel een terugkomend probleem. Verdachte ziet de ernst van zijn verslaving nog niet in en geeft geen blijk van inzicht in het verslavingspatroon.
De geneesheer-directeur is bij haar standpunt gebleven dat het opleggen van een zorgmachtiging niet aangewezen en niet uitvoerbaar is. Bij verdachte is primair sprake van een verslaving aan lachgas. Een verslaving
an sichis geen stoornis in de zin van de Wvggz. Er is ook geen sprake van een actuele verslaving omdat verdachte al langere tijd geen lachgas heeft gebruikt.
Door de reclassering is een update gegeven over het verloop van het toezicht van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden houdt, maar dat de communicatie moeizaam verloopt en dat er weinig diepgang zit in de gesprekken. Er lijkt geen sprake te zijn van intrinsieke motivatie om mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Er is nog geen behandeling gestart omdat verdachte nog op de wachtlijst bij verslavingszorg Noord Nederland staat.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank oordeelt in de eerste plaats op grond van de verschillende rapporten over verdachte dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Vordering tot heropening
Voorts stelt de rechtbank vast dat de deskundigen verschillend adviseren over de op te leggen straf en het niet eens zijn over de vraag of aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging wordt voldaan. De officier van justitie heeft om die reden primair gevorderd om de procedure aan te houden, ten einde te onderzoeken of alsnog een zorgmachtiging kan worden verleend. Omdat het onderzoek ter zitting is gesloten, merkt de rechtbank haar vordering aan als een vordering tot heropening van het onderzoek.
De rechtbank is met de geneesheer-directeur van oordeel dat nu verdachte al langere tijd geen lachgas heeft gebruikt, ook niet sinds de voorlopige hechtenis op 11 oktober 2021 is geschorst, er kennelijk geen sprake is van een acute verslaving, zodat niet aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging wordt voldaan, nu ook overigens niet is gebleken dat sprake is van een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De vordering van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor het aanvragen van een zorgmachtiging bij een andere geneesheer-directeur zal de rechtbank daarom afwijzen. Aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw tot schorsing komt de rechtbank om die reden niet toe.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Voor het bepalen van de duur is rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet daarop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt ook rekening met de gevolgen die de feiten voor verdachte reeds hebben gehad. Verdachte is door de politie in zijn been geschoten, waardoor zijn knie is verbrijzeld. Hij heeft zeker een jaar op krukken moeten lopen en zal waarschijnlijk nooit volledig herstellen. Verdachte zal met dit letsel moeten leren leven.
Tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zat verdachte reeds 390 dagen vast. Mede in het licht van de oriëntatiepunten ziet de rechtbank daarom geen ruimte om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Bovendien geldt dat de behandeling die verdachte naar het oordeel van de rechtbank nodig heeft, reeds plaats gaat vinden in het kader van de aan verdachte eerder op 1 september 2020 opgelegde (deels) voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat zij in de gaten houdt of een wijziging van die voorwaarden nodig is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is de vraag naar de wijze van tenuitvoerlegging van de straf niet langer aan de orde.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een mes, chroom met blauw plastic (2697203), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Vordering tot heropening
- wijst de (primaire) vordering van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting af;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 een mes, chroom met blauw plastic (2697203).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. M.C. Danel en mr. D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 september 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] met een mes en/of een stuk glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gesneden in de wang, in elk geval in het gezicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een mes en/of een stuk glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te snijden in de wang, in elk geval in het gezicht;
2
hij op of omstreeks 16 september 2020 te Lelystad , althans in het arrondissement Midden-Nederland, één of meer ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vanaf een korte afstand op voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] af te rennen en/of (daarbij) maaiende en/of korte bewegingen te maken met zijn, verdachtes, handen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 september 2020, genummerd MD2R020179 Olney, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 106. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 36 en 37.
3.Een geschrift inhoudende een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer] , opgemaakt op 12 november 2020 door [A] , huisarts in opleiding mede namens [B] .
4.Pagina’s 50 en 51.
5.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 26 januari 2022.
6.Pagina’s 77 tot en met 79.
7.Pagina 81.
8.Pagina 90.