8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 16 september 2020 vanuit het niets [slachtoffer] aangevallen en hem met een stuk glas in zijn wang gesneden. Toen de politie op de melding van de mishandeling afkwam, heeft verdachte een dreigende houding tegenover de politie aangenomen. Hij had een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand en reageerde niet op aanroepen van de politie om dit voorwerp te laten vallen. Omdat de politie de situatie dermate bedreigend vond is er een waarschuwingsschot gelost. Hierop is verdachte vanaf een korte afstand met het voorwerp in zijn hand op een verbalisant afgerend. Deze verbalisant voelde zich daardoor zo ernstig bedreigd dat hij drie schoten heeft gelost en daarbij verdachte in zijn knie heeft geraakt.
Verdachte verkeerde ten tijde van deze feiten weliswaar in een psychotische toestand, maar die is ontstaan doordat hij maar liefst 2 liter lachgas had gebruikt, terwijl hij wist of kon weten waar het gebruik van lachgas in het algemeen en bij hem in het bijzonder toe kan leiden. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 oktober 2021, waaruit is gebleken dat verdachte kort voor deze feiten, op 1 september 2020, is veroordeeld voor onder meer een poging tot zware mishandeling;
- de hierboven onder punt 7 genoemde rapporten van de psycholoog, psychiater en het PBC;
- de bevindingen van de Geneesheer-directeur H.H. Tamsma van 17 december 2021;
- de beantwoording van de aanvullende vraagstelling na het uitbrengen van het PBC-rapport door G.M. Jansen, GZ psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater van 13 januari 2022;
- een update van het verloop toezicht van 13 december 2021 en 25 januari 2022 gegeven door S. Nooi, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland Midden-Noord;
- de verklaringen van de voornoemde deskundigen H.H. Tamsma, G.M. Jansen en P.K.J. Ronhaar tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2022.
Het PBC heeft volgende over verdachte gerapporteerd.
Zoals hiervoor onder punt 7 is aangegeven is er bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van een inhalatium (lachgas) en van een psychotische stoornis door lachgas. Zonder het gebruik van lachgas komen de psychotische ontregelingen niet bij verdachte voor.
De stoornis was ook aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en beïnvloedde zijn handelen. Verdachte heeft nauwelijks ziektebesef en -inzicht. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat als verdachte opnieuw lachgas gaat gebruiken. Zonder lachgasgebruik is er geen sprake van een pathologisch verhoogd recidiverisico. Stressfactoren verhogen het recidiverisico op lachgasgebruik, omdat verdachte de neiging heeft om lachgas te gebruiken om problemen te vergeten. De deskundigen van het PBC achten een gedwongen kader voor behandeling nodig om het recidivegevaar te beperken. Zij concluderen dat een op verslaving gerichte behandeling noodzakelijk is, waarbij een transculturele benadering en het betrekken van zijn eigen netwerk als belangrijk wordt ingeschat. Daarna is hulp bij resocialisatie nodig. De behandeling zal klinisch moeten beginnen omdat een ambulante start een te hoog risico op vroegtijdige terugval geeft. Voor de behandeling is geen hoog beveiligingsniveau nodig. De deskundigen hebben geadviseerd om de afdoening te laten plaatsvinden binnen het kader van een zorgmachtiging (artikel 2.3 Wfz) binnen de Wvggz. De deskundigen adviseren geen tbs-maatregel op te leggen.
De geneesheer-directeur H.H. Tamsma is vervolgens aangewezen om de mogelijkheid van een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wfz te onderzoeken.
De geneesheer-directeur heeft aangegeven dat een zorgmachtiging een civielrechtelijke maatregel is en er geen grond is voor een forensische setting. Er is geen sprake van een gesloten plaatsing. Bovendien geldt dat voor een zorgmachtiging er een psychische stoornis aanwezig moet zijn die ernstig nadeel veroorzaakt. . Verdachte heeft al lange tijd geen lachgas gebruikt en is daarmee niet meer in de greep van zijn verslaving. Hij kan zelf kiezen voor een behandeling en voor abstinentie. Er is bij verdachte dus geen sprake meer van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Daarom wordt er niet voldaan aan de gronden voor een zorgmachtiging.
Naar aanleiding van dit antwoord van de geneesheer-directeur zijn nadere vragen aan de deskundigen van het PBC gesteld en zijn de deskundigen van het PBC en de geneesheer-directeur op de zitting van 26 januari 2022 gehoord.
De deskundigen van het PBC blijven bij hun advies dat een zorgmachtiging de beste optie is voor verdachte en dat het opleggen van de zorgmachtiging mogelijk is, omdat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De lachgasverslaving is niet dagelijks bij verdachte aanwezig, maar is wel een terugkomend probleem. Verdachte ziet de ernst van zijn verslaving nog niet in en geeft geen blijk van inzicht in het verslavingspatroon.
De geneesheer-directeur is bij haar standpunt gebleven dat het opleggen van een zorgmachtiging niet aangewezen en niet uitvoerbaar is. Bij verdachte is primair sprake van een verslaving aan lachgas. Een verslaving
an sichis geen stoornis in de zin van de Wvggz. Er is ook geen sprake van een actuele verslaving omdat verdachte al langere tijd geen lachgas heeft gebruikt.
Door de reclassering is een update gegeven over het verloop van het toezicht van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden houdt, maar dat de communicatie moeizaam verloopt en dat er weinig diepgang zit in de gesprekken. Er lijkt geen sprake te zijn van intrinsieke motivatie om mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Er is nog geen behandeling gestart omdat verdachte nog op de wachtlijst bij verslavingszorg Noord Nederland staat.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank oordeelt in de eerste plaats op grond van de verschillende rapporten over verdachte dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Vordering tot heropening
Voorts stelt de rechtbank vast dat de deskundigen verschillend adviseren over de op te leggen straf en het niet eens zijn over de vraag of aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging wordt voldaan. De officier van justitie heeft om die reden primair gevorderd om de procedure aan te houden, ten einde te onderzoeken of alsnog een zorgmachtiging kan worden verleend. Omdat het onderzoek ter zitting is gesloten, merkt de rechtbank haar vordering aan als een vordering tot heropening van het onderzoek.
De rechtbank is met de geneesheer-directeur van oordeel dat nu verdachte al langere tijd geen lachgas heeft gebruikt, ook niet sinds de voorlopige hechtenis op 11 oktober 2021 is geschorst, er kennelijk geen sprake is van een acute verslaving, zodat niet aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging wordt voldaan, nu ook overigens niet is gebleken dat sprake is van een psychische stoornis die ernstig nadeel veroorzaakt. De vordering van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor het aanvragen van een zorgmachtiging bij een andere geneesheer-directeur zal de rechtbank daarom afwijzen. Aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw tot schorsing komt de rechtbank om die reden niet toe.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Voor het bepalen van de duur is rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet daarop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt ook rekening met de gevolgen die de feiten voor verdachte reeds hebben gehad. Verdachte is door de politie in zijn been geschoten, waardoor zijn knie is verbrijzeld. Hij heeft zeker een jaar op krukken moeten lopen en zal waarschijnlijk nooit volledig herstellen. Verdachte zal met dit letsel moeten leren leven.
Tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zat verdachte reeds 390 dagen vast. Mede in het licht van de oriëntatiepunten ziet de rechtbank daarom geen ruimte om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Bovendien geldt dat de behandeling die verdachte naar het oordeel van de rechtbank nodig heeft, reeds plaats gaat vinden in het kader van de aan verdachte eerder op 1 september 2020 opgelegde (deels) voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat zij in de gaten houdt of een wijziging van die voorwaarden nodig is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is de vraag naar de wijze van tenuitvoerlegging van de straf niet langer aan de orde.