ECLI:NL:RBMNE:2022:4755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/4902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep WOZ-waarde en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 350.000,- voor het belastingjaar 2021, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde niet langer in geschil is, aangezien eiser op de zitting heeft aangegeven dat hij de waarde niet te hoog vindt. Hierdoor ontbrak het aan procesbelang voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Daarnaast heeft eiser geklaagd over de handelswijze van de verweerder met betrekking tot het indienen van het verweerschrift, dat pas kort voor de zitting was ontvangen. Eiser stelde dat hij hierdoor in zijn procespositie was geschaad. De rechtbank heeft deze klacht echter afgewezen, omdat het verweerschrift tijdig was ontvangen en eiser voldoende gelegenheid had om zich voor te bereiden. De rechtbank concludeerde dat de foto’s van de woning, die door verweerder waren ingediend, geen nieuwe feiten waren, maar eerder een onderbouwing van de stelling van verweerder dat de woning na aankoop was verbouwd. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te concluderen dat eiser in zijn procesbelangen was geschaad.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.W.B. van Middelaar).
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(D.D. Mertens).

Procesverloop

Bij beschikking van 26 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 350.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met taxatiematrix ingediend.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 8 juli 2022. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de heffingsambtenaar aanwezig samen met WOZ-deskundige [deskundige] .

Overwegingen

1. Eiser is (mede-)eigenaar van de woning. De woning is een in 1973 gebouwde hoekwoning met een vrijstaande garage en een aanbouw. De woning heeft een inhoud van 386 m³ en ligt op een kavel van 221 m².
2. De WOZ-waarde van de woning is niet langer in geschil. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij naar aanleiding van het verweerschrift van mening is dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit betekent dat een gegrondverklaring van het beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat kan leiden. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Wel klaagt eiser over de handelswijze van verweerder bij het indienen van het verweerschrift. Eiser stelt zich onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 juni 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:1739), op het standpunt dat hij in zijn procespositie is geschaad doordat het verweerschrift pas acht dagen voor de zitting is binnengekomen bij de rechtbank en pas twee dagen voor de zitting door hemzelf is ontvangen. Hij is daardoor vlak voor de zitting geconfronteerd met nieuwe feiten, namelijk met foto’s van zijn eigen woning. Volgens eiser had verweerder deze informatie al eerder, namelijk in de bezwaarfase tot zijn beschikking, zodat niet valt in te zien waarom deze informatie niet eerder ingebracht had kunnen worden. Als deze informatie eerder was overgelegd had volgens eiser een beroepszaak voorkomen kunnen worden.
4. De rechtbank vat eisers klacht op als een verzoek om vergoeding van de proceskosten die eiser voor de beroepsfase redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af. Zij stelt allereerst vast dat het verweerschrift door de rechtbank op 27 juni 2022 en nogmaals op 30 juni 2022 is ontvangen en doorgestuurd naar eiser. Het verweerschrift is daarmee als nader stuk in ieder geval voor de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen termijn [1] van tien dagen voor de zitting door de rechtbank ontvangen. Deze termijn beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser, ondanks de inachtneming door verweerder van deze tiendagentermijn, in zijn procesbelangen is geschaad. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo is. Het beroep op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 juni 2022 gaat daarom niet op. De rechtbank overweegt allereerst dat de foto’s van eisers woning geen nieuwe feiten zijn, maar een nadere onderbouwing van verweerder van zijn stelling dat eiser zijn woning na aankoop heeft verbouwd. Van een confrontatie met een voor eiser onbekend feit is geen sprake. Het gaat immers om de woning van eiser zelf. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser op de zitting toegelicht dat hij het verweerschrift met zijn cliënt heeft kunnen bespreken voor de zitting, waarna vervolgens is geconcludeerd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank maakt daaruit op dat eiser op de hoogte was van de inhoud van het verweerschrift en zich daarop heeft kunnen voorbereiden. Eiser concludeert zelfs op basis van het verweerschrift dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overweegt verder dat eiser zich in de bezwaarfase en de beroepsfase, gelet op het verslag van de hoorzitting en zijn beroepschrift, op het standpunt heeft gesteld dat de woning na aankoop niet is verbeterd/verbouwd. Het argument van eiser dat verweerder eerder de foto’s woning had behoren over te leggen, is volgens de rechtbank een onterechte omkering van de verantwoordelijkheid om in een procedure juiste informatie te verstrekken. Eiser had eerder kunnen erkennen dat wel een verbouwing heeft plaatsgevonden aan zijn woning. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:58, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.