ECLI:NL:RBMNE:2022:4754
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een bedrijfsobject vastgesteld door de gemeente
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een bedrijfsobject, gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats 2]. De eiser, eigenaar van het object, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 317.000 voor het belastingjaar 2021, welke waarde was gebaseerd op de huurwaardekapitalisatiemethode. Eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en bepleitte een maximale waarde van € 265.000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde had bepaald door de huurwaarde van het object te kapitaliseren met een factor van 10,6. De huurprijs per vierkante meter was vastgesteld op € 29.931 per jaar. Eiser voerde aan dat de huurprijs van € 25.000 per jaar, die per 1 november 2020 was gerealiseerd, marktconform was en dat deze als uitgangspunt had moeten dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van € 317.000 niet te hoog was vastgesteld, en dat het eigen huurcijfer van eiser niet als marktconform kon worden beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat de referentieobjecten, die door de heffingsambtenaar waren gebruikt om de huurwaarde te bepalen, voldoende vergelijkbaar waren met het object van eiser. De rechtbank oordeelde dat de gehanteerde vierkante meterprijs in lijn lag met de prijzen van de referentieobjecten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde waarde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.