ECLI:NL:RBMNE:2022:4730

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
16/346461-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op minderjarige met ernstig letsel als gevolg

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn minderjarige kind, dat nog geen maand oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 25 november 2021 in Almere opzettelijk geweld had gebruikt tegen zijn kind, wat leidde tot ernstig hersenletsel. Het slachtoffer, een baby, werd met ernstige verwondingen opgenomen in het ziekenhuis, waar werd vastgesteld dat hij zwaar gehandicapt was geraakt door de opgelopen letsels. De verdachte had geen openheid van zaken gegeven en had zijn ex-partner ten onrechte beschuldigd van het toebrengen van het letsel. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaarde, maar de materiële schade wel toekende. De rechtbank benadrukte de impact van het delict op het slachtoffer en zijn omgeving, en de noodzaak van een strenge straf als normbevestiging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/346461-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Wijburg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen mr. N. Hannaart, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn wettelijke vertegenwoordiger [wettelijke vertegenwoordiger] naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de standpunten van de deskundigen dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), en C. Steijger, gezinsvoogd bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nadere omschrijving van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 25 november 2021 in Almere heeft geprobeerd zijn kind [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem (met kracht) te slaan, te stoten en/of tegen een (hard) oppervlak en/of goed te gooien, van een (grote) hoogte te laten vallen, (hard) tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen, vast te pakken en/of vast te houden, (hevig) door elkaar, heen en weer en/of op en neer te schudden en/of anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op zijn hoofd en/of zijn lichaam.
subsidiairtenlastegelegd als zware mishandeling van zijn kind.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor het primair ten laste gelegde feit
1.
Het patiëntverslagvan 25 november 2021, opgemaakt door [kinderarts] , werkzaam als kinderarts bij het Flevoziekenhuis [2] :
Naam patiënt: Dhr. [slachtoffer] .
Geb. datum: [2021] .
Op 25.11.2021 zag ik op de SEH[spoedeisende hulp, rechtbank]
tot overplaatsing naar PICU AMC[Intensive Care Kinderen Amsterdam Medisch Centrum, rechtbank]
bovenstaande patiënt.
Lichamelijk onderzoek:
Slap, grauw, icterisch, weinig reactief.
Wisselend apneus met brady, herstellen met stimulatie.
WD Infectie, meningitis (bomberende fontanel, echter geen koorts)
DD intracraniële bloeding.
2. De ‘verpleegkundige overdracht spoedeisende hulp’ van 25 november 2021, opgemaakt door [verpleegkundige 1] , werkzaam als verpleegkundige bij het Flevoziekenhuis [3] :
[slachtoffer] [2021] .
Klacht: apathisch.
Datum binnenkomst: 25-11-2021 16:26.
3.
De brief van het Amsterdam UMCvan 17 december 2021, inhoudende de verpleegkundige overdracht opgemaakt door [verpleegkundige 2] , werkzaam als verpleegkundige op de afdeling [afdeling] [4] :
[slachtoffer] was opgenomen van 25-11-2021 t/m 19-12-2021, wegens intracraniële bloedingen en epileptische aanvallen op [afdeling] .
Diagnose […]
Multiple intracraniële bloedingen (subduraal, parenchym) waarvoor geen andere verklaring is dan een trauma. Een stollingsstoornis of metabole aandoening die dit kan verklaren zijn uitgesloten.
De prognose is slecht; de verwachting is dat [slachtoffer] een zeer ernstige meervoudige beperking zal ontwikkelen (ernstig verstandelijk beperkt, ernstig motorisch beperkt (niet tot lopen zal komen, waarschijnlijk ook geen intentionele arm motoriek) en epileptische aanvallen. Zoals al afgesproken is bij deze ernstige schade intensive care behandeling (reanimatie, beademing) niet proportioneel en medisch niet zinvol (gezien ook de additionele schade die dit met zich mee zal brengen).
Advies van het behandelteam (ondersteund door kinderneurologie) is daarom de behandeling puur te richten op comfort. Complicaties (zoals infecties) zullen behandeld worden.
Verloop opname
25-11-21:
- opgenomen vanaf Flevoziekenhuis, aldaar geïntubeerd;
- MR1 brein, intracraniële bloeding, 2x boorgaten gemaakt op OK;
9-12-21 :
- skeletstatus onderzoek; schedelfractuur met diastase gezien.
4.
Het Meldingsformulier vertrouwensarts [5] van 3 december 2021, opgesteld door [vertrouwensarts] , vertrouwensarts AMC:
Geen verhaal van trauma, ouders hebben geen verklaring voor letsel.
Conclusie: letsel door kracht van buiten af, de diagnose hersenvliesontsteking vervalt. Melding vanuit AMC bij VT FIevoland[Veilig Thuis Flevoland, rechtbank].
5.
Een deskundigenrapport van het NFI [6] :“Forensisch-medisch onderzoek inzake een circa 4 weken oude jongen” van 29 september 2022 opgesteld door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
Minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2021] .

1.Welke (belangrijke) letsels staan er beschreven in de medische gegevens?

Op 25 november 2021 werd bij het kind, dan circa 4 weken oud, op MRI-scans ernstig schedelhersenletsel vastgesteld, bestaande uit:
- subgaleale bloed/vochtcollectie plaatselijk rechts zij/achterwaarts (in de weke delen) buitenwaarts langs de schedel;
- subdurale (onder het harde hersenvlies tegen de schedel gelegen) bloeduitstorting beiderzijds langs de bolling van het hersenoppervlak, circa 0,8 cm breed, met massawerking (drukuitoefening op aangrenzende hersendelen);
- subarachnoïdale (onder het spinnenwebvlies gelegen) bloeduitstorting, beiderzijds langs de grote hersenen, en in mindere mate langs de kleine hersenen;
- subcorticale diffusierestrictie (juist onder de hersenschors gelegen radiologische tekenen van doorgemaakt doorbloeding- en/of zuurstoftekort) verspreid aan het oppervlak van de grote hersenen, met meerdere kleine bloeduitstortingen;
- hersenlaceratie (scheurverwonding van hersenweefsel) rechtsvoor in de grote hersenen, met aangrenzend meerdere microbloedingen (kleine bloeduitstortingen);
- subdurale bloeduitstorting langs de kleine hersenen, tot 0,6 cm breed, met massawerking;
- bloeding in de occipitaalhoorn (achterste hersenkamer) beiderzijds;
- subdurale bloeduitstorting langs het ruggenmerg in een gebied tussen de nekwervels en de bovenste borstwervels.
Bij herhaling van de MRI-scan van het hoofd op 29 november 2021 werd een overeenkomstig beeld gezien, met dan opvallende algehele vochtophoping in de hersenen (hersenoedeem) en zeer uitgebreide subcorticale diffusierestrictie (doorgemaakt doorbloeding/zuurstoftekort juist onder het hersenoppervlak).
Op röntgenfoto’s van 9 december 2021 werd een lijnvormige breuk in de schedel rechts zijwaarts (pariëtaal; in het wandbeen) gezien, die (gelet op de aanwezigheid van de subgaleale bloed/vochtcollectie aldaar op MRI-scans van 25 november 2021) hoogstwaarschijnlijk al bij opname op 25 november 2021 aanwezig was.
3. Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
H1: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een medische oorzaak.
H2: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een krachtsinwerking.
Voor een medische oorzaak van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) (H1) is geen aanwijzing gevonden.
De hersenlaceratie en de schedelbreuk, afzonderlijk beschouwd, passen niet bij een medische oorzaak. [7]
Bij beoordeling van de ontvangen gegevens is geen aanwijzing gevonden voor een, al dan niet bijdragende, medische (ziekelijke) oorzaak voor de combinatie van subdurale bloed/vochtcollecties en andere afwijkingen in het hoofd van het kind.
In het bijzonder was er geen stollingsstoornis, stofwisselingsziekte of infectie, zoals vermeld door behandelend artsen in het UMC Amsterdam. Zo bleek bij uitgebreid onderzoek, mede beoordeeld door een kinderhematoloog, geen stollingsstoornis.
Hoewel aanvankelijk daarvan sprake leek, bleek bij nader onderzoek geen stofwisselingsziekte; met name niet de ziekte isovaleriaanacidurie (IVA). Overigens, ook al zou sprake zijn (van een variant) daarvan, dan zouden de uitgebreide bloeduitstortingen bij de hersenvliezen, in de hersenen en in de achterste hersenkamers, evenals de hersenlaceratie rechtsvoor en de schedelbreuk, daar niet bij passen.
Al bij al, beschouw ik de mogelijkheid van een, al dan niet bijdragende, primaire medische (ziekelijke) oorzaak voor de subdurale bloed/vochtcollecties en andere afwijkingen in het hoofd van het kind als uitgesloten.
Een geboortetrauma (krachtsinwerking rondom de geboorte) als oorzaak van (een deel van) de subdurale bloed/vochtcollecties en andere afwijkingen in het hoofd, wordt door ondergetekende als zeer onaannemelijk beschouwd. Dit, gezien de normaal verlopen geboorte en eerste levensweken, en gezien het verdere normale functioneren van het kind waaronder ook bij lichamelijk onderzoek door een CB-arts op 16 en 24 november 2021. [8]
4. Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
H1: De letsels (en/of afwijkingen) zijn toegebracht.
H2: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een accidentele krachtsinwerking (waaronder medische handelingen).
Bij beschouwing van het geheel aan gegevens in onderlinge samenhang is naar mijn oordeel het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen waarschijnlijker (LR 10-100) onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking(en) dan onder de hypothese louter accidentele krachtsinwerking. [9]
Uitgaande van de studie van Hymel scoren in dit geval naar mijn oordeel drie weegfactoren positief, namelijk: ademhalingsproblemen, uitgebreide subdurale bloeduitstorting en radiologisch herkenbare vochtophoping en/of zwelling in de hersenen.
Hiervan uitgaande geldt in dit geval een bewijswaarde (likelihood ratio, LR) van 3,3 voor niet-accidentele versus accidentele veroorzakende krachtsinwerking.
Naast voornoemde weegfactoren, kunnen ook andere factoren in de afweging worden betrokken. Radiologische (macroscopische) zichtbare verscheuring van hersenweefsel zoals in dit geval rechtsvoor in de grote hersenen bij een kind van deze leeftijd, wordt als indicatief voor forse niet-accidentele krachtsinwerkingen beschouwd.
Naar mijn oordeel voegen subdurale bloeduitstortingen bij de nekwervels en bovenste borstwervels, ook additionele bewijswaarde richting niet-accidentele krachtsinwerking(en) toe.
Op basis van het voorgaande verhoog ik de bewijswaarde voor de combinatie van bevindingen op basis van alleen Hymel van ‘iets waarschijnlijker’ naar ‘waarschijnlijker’ (LR 10-100) voor niet-accidentele krachtsinwerking(en) versus louter accidentele krachtsinwerkingen. [10]
5. Wat is de mate van krachtsinwerking die nodig is om de letsels en afwijkingen te veroorzaken?
Voor het ontstaan van dergelijk zeer ernstig schedelhersenletsel zijn forse krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind vereist (hoogenergetisch letsel), van het type stomp botsende krachtsinwerking, al dan niet in combinatie met heftige acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen. Bijvoorbeeld, een val van aanzienlijke hoogte zoals van een trap, of het hard doen (aan)stoten van het hoofd tegen een hard kantig voorwerp of (vloer)oppervlak.
Aanwezigheid van een hersenlaceratie rechtsvoor met aangrenzend meerdere microbloedingen bij een jong kind, is indicatief voor met name repeterende voor achterwaartse en vermoedelijk rotatoire krachtsinwerkingen op het brein. Dergelijke krachtsinwerkingen, zoals bij een heftig ‘schudincident’, kunnen in dit geval (ook bij afwezigheid van netvliesbloedingen en eventuele andere letsels zoals bijv. ribbreuk(en) naast de wervelkolom) niet worden uitgesloten.
6. Is er iets te zeggen over het moment en/of de momenten waarop de letsels en/of afwijkingen ontstaan (kunnen) zijn?
Bij dergelijk ernstig schedelhersenletsel en een dergelijk beloop (met neurochirurgisch ingrijpen en de verwachting van overlijden), bij een voorheen normaal functionerend kind met een niet-afwijkende controle op het CB de voorgaande (mid)dag, zijn vrijwel direct na de veroorzakende krachtsinwerkingen ernstige [11] klinische verschijnselen bij het kind te verwachten. Daarbij kan met name gedacht worden aan sterk gedaald bewustzijn, ademhalingsstoornissen, slap en bleek (of grauw) zijn.
7. De volgende specifieke hypothese is genoemd als verklaring voor de geconstateerde letsels en/of afwijkingen: “de kruik is uit mijn hand gegleden en op het hoofdje terechtgekomen”. Dit gaat waarschijnlijk om een met water gevulde metalen kruik, mogelijk met een omhulsel van stof. Het incident zou rond 20 november 2021 hebben plaatsgevonden. In hoeverre kan de oorzaak van alle geconstateerde letsels en afwijkingen liggen op een incident dat plaatsvond rond 20 november 2021?
Aanwezigheid en beloop van het ernstige schedelhersenletsel vanaf 25 november 2021 past niet bij alleen het gemelde ‘kruikincident’ van 20 november 2021.

8.Zijn er nog andere op- of aanmerkingen die u op dit moment wilt maken?

Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd, is dusdanig ernstig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.

Aanvullende vraag van de officier van justitie, toegewezen door de rechtbank tijdens een pro forma zitting op 24 augustus 2022, verwoord als: [12]
“Naar aanleiding van verhoren van verdachte vanaf 10 januari 2022, zijn er nog twee incidenten als mogelijke verklaring voor de geconstateerde letsels en/of afwijkingen:
- val uit het ouderlijk bed (totale hoogte circa 75 cm), al dan niet na contact met een radiator, op de vloer, deels op een verlengsnoer/stekkerdoos, op 25 november 2021 tussen ongeveer 03.00 uur en 06.00 uur;
- rennen met de kinderwagen naar de bus en vervolgens naar het ziekenhuis, terwijl het kind los op zijn rug in de kinderwagen lag, op 25 november 2021 tussen 15.54 uur (vertrek woning) en 16:26 uur (aankomst ziekenhuis).
9. In hoeverre kan de oorzaak van alle geconstateerde letsels en afwijkingen liggen op (de combinatie van) voornoemde twee incidenten al dan niet in combinatie met het eerder genoemde incident met de kruik dat plaatsvond rond 20 november 2021?
Niet. De combinatie van letsels aan en in het hoofd op 25 november 2021 acht ik uitgesloten onder de hypothese van het gemelde ‘kruikincident’ op 20 november 2021 en/of de gemelde val uit bed (al dan niet met contact met een radiator(buis)) in de nacht van 24 op 25 november 2021, en/of het (al dan niet) rennen met het kind los in de kinderwagen daarna, gezien de aard, verspreiding en ernst van de letsels.
Krachtsinwerkingen die op kunnen treden bij de genoemde voorvallen bij het kind acht ik onvoldoende; daarbij is rekening gehouden met de door de politie vastgelegde en beoordeelde omstandigheden ter plaatse (slaapkamer).
Een relevante veroorzakende forse krachtsinwerking, van het type forse repeterende acceleratie-deceleratie en/of contacttrauma aan het hoofd, is niet gemeld. [13]
6.
De verklaring van getuige-deskundige dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, ter terechtzitting van 4 november 2022, zakelijk weergegeven:
De combinatie van de medische bevindingen uit het rapport past niet bij een geboortetrauma (krachtsinwerking rondom de geboorte). Het past evenmin bij een medisch (ziekelijke) oorzaak. Van een stollingsstoornis was geen sprake; dat is goed uitgezocht.
De medische bevindingen passen wel bij forse krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind. Op basis van de medische gegevens kun je een uitspraak over deze krachtsinwerkingen doen. Het moet gaan om forse en grote krachsinwerkingen.
Het is waarschijnlijker dat de combinatie van letsels aan en in het hoofd door niet-accidentele krachtsinwerkingen dan door accidentele krachtsinwerkingen is ontstaan. Dit oordeel heb ik alleen gebaseerd op de medische gegevens en de literatuur, los van de verklaringen in het dossier.
Dit soort hersenletsel past niet bij incidenten zoals het vallen van een kruik op het hoofd van het kind, vallen van een bed en het schudden van het kind in een kinderwagen. Deze incidenten kunnen niet los van elkaar en ook niet samen dit letsel hebben veroorzaakt. Ook in het geval er nog meer ‘minor’ krachtsinwerkingen zouden hebben plaatsgevonden, zou het hersenletsel niet hierdoor kunnen zijn veroorzaakt.
Het verschil tussen een val van een beperkte en hoge hoogte is dat een val van een beperkte hoogte een val tot 1,5 meter inhoudt en een val van een hoge hoogte een val hoger dan 1,5 meter, meer dan 3 meter, inhoudt. Het gaat dan echt om een forse val. In deze zaak gaat de val vanaf het bed om een val van een beperkte hoogte.
Wat betreft de datering van het letsel kan ik het volgende verklaren. De eerste verschijnselen moeten meteen/direct na het aanbrengen van het letsel te zien zijn.
7. [getuige] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige met fotobijlage [14] van 20 december 2021 het volgende verklaard:
V: We gaan het hebben over 24 november 2021. Uit politie onderzoek is bekend
dat jij, samen met de moeder van [verdachte] en zijn zus [A] , bij [verdachte] bent geweest die
middag/avond. Klopt dat?
A: Dat was de avond dat wij spelletjes gingen doen.
V: Vertel ons hier eens alles over?
A: lk heb zijn zus en zijn moeder opgehaald en ben naar [verdachte] gegaan. En toen moest ik de volgende dag weer werken en zijn we rond 22.30 uur, 23.00 uur weer naar huis gegaan.
V: Dan breng jij dus, als ik het goed begrijp, oma en [A] weer naar huis. Wat heb je gedaan nadat je ze had weggebracht?A: lk heb ze thuis gezet. [verdachte] kookt voor mij wel vaak eten. lk ben dat vergeten. lk heb dat bij hem opgehaald nog die avond. lk ben terug naar boven gegaan. lk ben weer in de auto gestapt en naar huis.
8. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 4 november 2022 verklaard:
Het klopt dat [wettelijke vertegenwoordiger] , de moeder van [slachtoffer] , op 22 november 2021 naar [plaats] is gegaan. Op 24 november 2022 zijn mijn moeder, zus en vriend ( [getuige] ) bij mij langsgekomen. Zij zijn in de avond weer weggegaan. Mijn vriend kwam, nadat hij mijn moeder en zus had thuisgebracht, terug om eten op te halen. Daarna is hij weer weggegaan.
Bewijsoverwegingen
De feiten
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is geboren op [2021] . Verdachte is de vader van [slachtoffer] en [wettelijke vertegenwoordiger] is de moeder van [slachtoffer] . Zij hadden samen de zorg over [slachtoffer] . [slachtoffer] verbleef bij verdachte thuis. [wettelijke vertegenwoordiger] verbleef daar ook, maar was op 22 november 2021 voor een paar dagen naar [plaats] gegaan in verband met het tekenen van de huurovereenkomst voor haar nieuwe woning in [plaats] . Verdachte was vanaf dat moment alleen thuis met [slachtoffer] .
In de middag van 24 november 2021 is [slachtoffer] nog door de arts van het consultatiebureau onderzocht. Die heeft geconstateerd dat [slachtoffer] er goed en alert uitzag.
In de avond van 24 november 2021 kwamen de moeder, zus en vriend van verdachte bij hem langs voor een spelletjesavond. Zij gingen diezelfde avond weer weg. Verdachte was vanaf dat moment weer alleen met [slachtoffer] . Op het moment dat de familie en vriend van verdachte de woning verlieten, verkeerde [slachtoffer] in goede gezondheid.
De volgende dag, 25 november 2021, kwamen verdachte en [slachtoffer] rond 16:30 uur aan op de spoedeisende hulp in het Flevoziekenhuis. [slachtoffer] was op dat moment nog geen maand oud. De klacht bij binnenkomst op de spoedeisende hulp werd door de dienstdoende verpleegkundige omschreven als ‘apathie’, ofwel lusteloosheid. Bij lichamelijk onderzoek werd een slap, grauw, icterisch en weinig reactieve baby met een wisselende ademstilstand (apneu) gezien. In het Flevoziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] een bomberende (strakke) fontanel (opening van de schedel bij pasgeborenen) had, mogelijk ten gevolge van een hersenvliesontsteking. [slachtoffer] werd vervolgens per ambulance overgebracht naar het Amsterdam UMC, locatie Amsterdam Medisch Centrum (AMC).
Uit onderzoek van het AMC is gebleken dat [slachtoffer] ernstig hersenletsel had, als gevolg van heftige bloedingen. [slachtoffer] had door de gehele hersenen en in verschillende dieptes van zijn hersenen bloedingen. Wegens het ontbreken van een verklaring voor het geconstateerde letsel heeft de vertrouwensarts van het AMC daarover een zogeheten ‘Meldingsformulier’ ingevuld.
Het voorgaande heeft geleid tot het opsporingsonderzoek Sistrum. Aanvankelijk werden beide ouders van [slachtoffer] als verdachte aangemerkt, maar uiteindelijk heeft nader onderzoek ertoe geleid dat alleen de vader als verdachte is vervolgd.
Scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij geen geweld heeft toegepast op [slachtoffer] . Wel heeft hij een aantal incidenten benoemd die het letsel volgens hem hebben veroorzaakt of daaraan hebben bijgedragen.
In de eerste plaats heeft verdachte het ‘kruikincident’ benoemd. Daarmee bedoelt verdachte de verklaring van [wettelijke vertegenwoordiger] dat zij rond 20 november 2021 mogelijk een metalen kruik gevuld met warm water op het hoofd van [slachtoffer] heeft laten vallen.
In de tweede plaats heeft verdachte een val van het bed en het schudden in de kinderwagen benoemd. Verdachte heeft hierover, samengevat, het volgende verklaard. Hij heeft [slachtoffer] in de nacht van 24 op 25 november 2022 naast hem op het bed neergelegd. [slachtoffer] ligt altijd naast hem in bed. Het bed wordt aan de ene kant begrensd door een muur en [slachtoffer] ligt dan tussen hem en de muur in. Die nacht heeft verdachte [slachtoffer] aan de andere kant van het bed neergelegd. Deze zijde van het bed wordt niet begrensd. Toen hij in de ochtend wakker werd, zag hij [slachtoffer] naast het bed op de grond liggen. [slachtoffer] is toen blijkbaar van het bed afgevallen. Naast zijn bed hangt een radiator aan de muur en er lag een verlengsnoer op de grond. [slachtoffer] zou mogelijk hiertegen aan zijn gevallen [slachtoffer] maakte toen een piepend geluid, aldus nog steeds verdachte. Vervolgens weigerde [slachtoffer] om 12:00 uur zijn fles te drinken, maar verdachte bleef de fles aanbieden. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] de fles met voeding gedronken. In de loop van de dag zag [slachtoffer] er grauw uit. Verdachte heeft toen een foto gemaakt en naar [wettelijke vertegenwoordiger] gestuurd. Op advies van [wettelijke vertegenwoordiger] is verdachte met [slachtoffer] naar het ziekenhuis gegaan. Onderweg naar het ziekenhuis is [slachtoffer] in de kinderwagen heen en geschud, doordat verdachte is gaan rennen.
Bevindingen NFI
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is een deskundigenrapport opgesteld door
dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het NFI (hierna: de deskundige). Dit rapport dateert van 29 september 2022. Hiertoe heeft de deskundige de medische gegevens bestudeerd en forensisch geïnterpreteerd. Daarnaast heeft de deskundige op de terechtzitting van 4 november 2022 het rapport toegelicht en aanvullende vragen beantwoord. Uit dit rapport en de beantwoording van de aanvullende vragen volgt onder meer informatie over het letsel, de datering van het letsel en de oorzaak ervan.
Het letsel
Uit de medische gegevens van het AMC volgt dat op 25 november 2021 bij [slachtoffer] ernstig schedelhersenletsel werd vastgesteld, bestaande uit:
  • bloeduitstorting onder het harde hersenvlies tegen de schedel gelegen (subduraal);
  • uitbreiding van de bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal),
  • bloeding direct buitenwaarts langs de schedel gelegen (subgaleale bloed/vochtcollectie);
  • hersenscheurverwonding (hersenlaceratie);
  • bloeduitstorting langs de kleine hersenen met drukuitoefening op aangrenzende hersendelen (subduraal);
  • bloeding in de achterste hersenkamer beiderzijds;
  • bloeduitstorting langs het ruggenmerg in het gebied tussen de nekwervels en de bovenste borstwervels (subduraal).
Daarnaast werd op röntgenfoto’s van 9 december 2021 een lijnvormige schedelbreuk rechts zijwaarts in het wandbeen gezien, die (gelet op de aanwezigheid van de subgaleale bloed/vochtcollectie aldaar op MRI-scans van 25 november 2021) hoogstwaarschijnlijk al bij opname op 25 november 2021 aanwezig was.
De oorzaak van het letsel
De deskundige concludeert dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor medische oorzaken als verklaring voor het geconstateerde letsel of voor de mogelijkheid dat dit letsel rondom de geboorte zou zijn ontstaan. Volgens de deskundige resteert in dat geval de mogelijkheid van een krachtsinwerking na de geboorte, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) en accidentele krachtsinwerking. De verschillende letsels en de combinatie hiervan worden door de deskundige gewogen onder deze twee mogelijkheden.
De deskundige heeft aangegeven dat het schedelhersenletsel bij [slachtoffer] is ontstaan door forse krachtsinwerkingen op het hoofd van [slachtoffer] , van het type forse stomp botsende krachtsinwerking, al dan niet in combinatie met heftige accelaratie-deceleratie krachtsinwerkingen.
De door de deskundige gedane (literatuur)studie naar de hypothese dat het letsel is toegebracht versus de hypothese dat het letsel het gevolg is van accidentele krachtsinwerking, leert het klinisch beeld van [slachtoffer] (ademhalingsproblemen) en het bij hem geconstateerde letsel (uitgebreide subdurale bloeduitstorting, radiologisch herkenbare vochtophoping en/of zwelling in de hersenen, macroscopisch zichtbare verscheuring van het hersenweefsel en subdurale bloeduitstortingen bij de nekwervels en bovenste borstwervels) dat de combinatie van medische bevindingen ‘waarschijnlijker’ (LR 10-100) is onder de hypothese ‘toegebrachte krachtsinwerking’ dan onder de hypothese ‘louter accidentele krachtsinwerking’.
Dat betekent niet dat daarmee is uitgesloten dat het letsel is ontstaan als gevolg van accidentele krachtsinwerking. Wel heeft de deskundige in dat verband aangegeven dat, wil daarvan sprake zijn geweest, gedacht moet worden aan zeer heftige krachtsinwerkingen, zoals een val van een aanzienlijke hoogte of een ernstig verkeersongeval. Vallen van een beperkte hoogte (tot ongeveer 1,5 meter) of het hard doen (aan)stoten van het hoofd tegen een kantig voorwerp of (vloer)oppervlak hebben niet tot dit letsel kunnen leiden. Naar het oordeel van de deskundige is geen relevante veroorzakende forse krachtsinwerking voor het ontstaan van de vanaf 25 november 2021 vastgestelde letsel gemeld. Het gemelde incident met een kruik tegen het hoofd van [slachtoffer] op of omstreeks 20 november 2021, en/of de gemelde val uit het bed van verdachte met een valhoogte tot ongeveer 80 centimeter (al dan niet (ook) tegen een radiator(buis)) op 25 november 2021, en/of het heen en weer schudden van [slachtoffer] in de kinderwagen daarna, beoordeelt de deskundige op basis van literatuurgegevens als zijnde onvoldoende krachtsinwerkingen in relatie tot de subdurale bloed/vochtcollecties en andere afwijkingen in het hoofd, ook niet in samenhang bezien.
Datering van het letsel
De deskundige heeft tot slot geconcludeerd dat bij een dergelijk ernstig schedelhersenletsel en een dergelijke beloop, bij een voorheen normaal functionerend kind, vrijwel direct na de veroorzakende krachtsinwerkingen ernstige klinische verschijnselen bij het kind zijn te verwachten. Het moment met veroorzakende krachtsinwerkingen moet geplaatst worden na het laatste moment van normaal functioneren, en doorgaans vlak voor het intreden van ernstige klinische verschijnselen. De deskundige heeft dit nogmaals op de zitting benadrukt door aan te geven dat de (klinische) verschijnselen meteen na het aanbrengen van het letsel te zien geweest moeten zijn.
Tussenconclusie
Bij de vaststelling/beoordeling van de wijze waarop het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan en voor het antwoord op de vraag wanneer het letsel moet zijn ontstaan, gaat de rechtbank uit van de bevindingen van de deskundige. De betrokken deskundige heeft een uitgebreide en jarenlange ervaring op dit gebied en daarmee een bewezen staat van dienst.
Wanneer het letsel exact is ontstaan, kan niet worden vastgesteld. Op basis van de bovenstaande overwegingen kan wel worden vastgesteld dat het letsel bij [slachtoffer] vlak voor het intreden van de ernstige klinische verschijnselen moet zijn ontstaan. [slachtoffer] was gezond toen zijn familie en vriend de nacht er voor waren vertrokken. Uit zowel de verklaring van verdachte als zijn vriend volgt dat verdachte vanaf middennacht alleen was met [slachtoffer] . Dat het niet goed ging met [slachtoffer] heeft [wettelijke vertegenwoordiger] rond 15:30 uur gezien op een foto en zij heeft toen verdachte opgedragen naar het ziekenhuis te gaan. In het ziekenhuis zijn de klinische verschijnselen waargenomen kort na binnenkomst, toen verdachte met [slachtoffer] in de rij ging staan. Dat is dus kort na 16:26 uur geweest. Dat betekent dat het letsel in ieder geval kort daarvoor moet zijn ontstaan.
Uit de bevindingen van de deskundige, met inachtneming van het de rest van het dossier, concludeert de rechtbank dat het letsel niet het gevolg kan zijn geweest van een medische oorzaak en dat evenmin sprake is geweest van een accidentele toedracht. De enige persoon die over een accidentele toedracht zou kunnen verklaren, is verdachte zelf en hij geeft daartoe geen toereikende verklaring. De val van het bed (al dan niet in combinatie met het kruikincident en het schudden in de kinderwagen) kan immers volgens de deskundige het letsel niet verklaren. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het door verdachte naar voren gebrachte scenario.
Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat er sprake is geweest van een niet-accidentele oorzaak en dus van toegebracht letsel.
Het opzet van verdachte
Aan verdachte is primair poging doodslag en subsidiair zware mishandeling ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, is telkens wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet had op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
Dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens van het leven wilde beroven dan wel willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, valt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet te bewijzen en daar gaat de rechtbank ook niet van uit.
De vraag is vervolgens of verdachte wel voorwaardelijk opzet hierop heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier ten laste gelegd de dood van [slachtoffer] dan wel zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een baby van enkele weken oud door een ernstig toegebracht trauma aan het hoofd ernstig hersenletsel oploopt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een baby van bijna vier weken oud de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is en dat als gevolg daarvan het hoofd bijzonder kwetsbaar is. Een ieder die een pasgeboren kind heeft vastgehouden weet en voelt hoe kwetsbaar het is en nieuwe ouders worden altijd vanuit kraamzorg begeleid hoe zij het beste hun baby kunnen vasthouden om het optimaal te beschermen, in het bijzonder het hoofdje. Ook [slachtoffer] en zijn ouders hebben kraamzorg genoten. Zoals eerder weergegeven is het letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt door een impacttrauma op het hoofd (type fors stomp botsende krachtsinwerking), al dan niet in combinatie met heftige acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen (bijvoorbeeld schudden met aanmerkelijke kracht en van enige duur). Deskundige Nijs heeft hierover verklaard dat het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd dusdanig ernstig is dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
Onduidelijk is gebleven welke handelingen door verdachte precies zijn verricht. Wel staat vast dat er hierbij een zeer forse kracht op [slachtoffer] is toegepast. Het toepassen van een dergelijke kracht op een baby van bijna vier weken oud kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte op dat moment willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Het verweer dat verdachte een liefhebbende vader is en een maand goed voor [slachtoffer] heeft gezorgd, doet daaraan niet af.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 november 2021 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer] (geboren op [2021] ) opzettelijk van het leven te beroven, één of meerdere malen met kracht die [slachtoffer] heeft
- geslagen, gestoten en/of gegooid tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- hard op/tegen zijn hoofd geslagen en/of gestompt en/of
- vastgepakt en/of (vast)gehouden en/of
- hevig door elkaar, heen en weer en/of op en neer geschud en/of
- anderszins hevig geweld uitgeoefend op zijn hoofd en/of zijn lichaam,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat verdachte een
first offenderis.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat bij dit type feit alleen het strafdoel ‘speciale preventie’ richtinggevend zou moeten zijn bij het bepalen van de straf. In dit kader heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zijn leven weer wil oppakken. Verdachte heeft een (voor onbepaalde tijd afgegeven) indicatie vanuit de Wet langdurige zorg. Verdachte kan zich, zodra hij in vrijheid wordt gesteld, aanmelden voor zorg bij een organisatie naar keuze. Gelet hierop heeft de raadsman bepleit verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, met daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel onder de bijzondere voorwaarden zoals gesteld ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn zoontje [slachtoffer] , ten tijde van het tenlastegelegde een baby van nog geen maand oud. Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen, ten gevolge waarvan hij zwaar gehandicapt is geraakt. Hoewel er geen sprake is van een voltooide doodslag, was de medische toestand van [slachtoffer] zo kritisch dat van een zeer ver gevorderde poging tot doodslag kan worden gesproken. Het AMC had [slachtoffer] in eerste instantie van de beademing gehaald, omdat ze dachten dat hij zou komen te overlijden. Gelet op het ernstig letsel is beslist dat een intensive care behandeling (reanimatie, beademing) niet proportioneel en medisch niet zinvol is. Deze status geldt nog altijd. Uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de gezinsvoogd is gebleken dat [slachtoffer] op alle gebieden onderontwikkeld is en slechts minimale stappen in zijn ontwikkeling heeft laten zien. Zo kan hij zijn hoofd niet zelfstandig ophouden, kan hij nauwelijks wat zien (alleen maar schaduwen) en begint hij sinds een maand een beetje geluid te maken. Ook kan [slachtoffer] zijn linkerarm en -been niet bewegen.
[slachtoffer] was als baby van bijna een maand oud volledig weerloos en afhankelijk van verdachte, aan wie op dat moment de zorg voor zijn zoontje was toevertrouwd. Als vader diende verdachte [slachtoffer] zorg, geborgenheid en bescherming te bieden. Verdachte is hierin in zeer ernstige mate tekortgeschoten. Het grote leed dat verdachte heeft veroorzaakt en de impact daarvan kwam tot uiting in de (op de terechtzitting) voorgedragen verklaring van de moeder van [slachtoffer] . Daarnaast is de impact van het gebeurde groot voor andere familieleden en naasten. Wat gebeurd is, schokt ook de samenleving als geheel, want het is zo moeilijk voor te stellen dat een weerloos kind zoiets ernstigs door een vader kan worden aangedaan.
Het verdriet van de moeder van [slachtoffer] en de familie is zo mogelijk nog groter gemaakt doordat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er op 25 november 2021 is gebeurd. Verdachte heeft voor dit feit geen verantwoordelijkheid genomen. Sterker nog, hij heeft op punten aantoonbaar in strijd met de waarheid verklaard en daarmee de zoektocht naar de waarheid gefrustreerd. Zo heeft hij gelogen over zijn alcoholgebruik in de avond van 24 november. Ook heeft hij gelogen dat hij met [slachtoffer] rennend naar het ziekenhuis is gegaan. En de rechtbank rekent verdachte in het bijzonder aan dat hij zijn ex-partner, de moeder van [slachtoffer] , tegen beter weten in heeft aangewezen als degene die het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt met een kruik. Ondanks dat vaststaat dat de moeder van [slachtoffer] dit ernstig letsel niet kan hebben veroorzaakt en hij daar telkens op is gewezen, blijft verdachte in dit standpunt volharden.
De rechtbank houdt ondanks dit alles wel rekening met de omstandigheid dat de gevolgen van zijn handelen ook voor verdachte groot verdriet moet hebben gebracht. Verdachte zal dan ook moeten leven met het feit dat [slachtoffer] door zijn toedoen zeer ernstig letsel heeft opgelopen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 17 maart 2022;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 8 april 2022, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog);
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 19 april 2022, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater (hierna: de psychiater);
  • een e-mailbericht van 3 november 2022 van de reclassering aan het Openbaar Ministerie.
Uit de uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor een vergelijkbaar delict is veroordeeld.
De psycholoog concludeert in haar rapport dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, matig van ernst. De psycholoog classificeert geen persoonlijkheidsstoornis. De psychiater komt in haar rapport tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een (matig) verstandelijke ontwikkelingsstoornis.
Volgens de psycholoog en psychiater was de verstandelijke beperking aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. De psycholoog beschrijft in haar rapport dat het voor haar niet mogelijk is om een uitspraak te doen over een mogelijk verband tussen de verstandelijke beperking van verdachte en hetgeen hem wordt verweten. De psycholoog kan daarom geen vertaling maken naar een advies over de mate van toerekenbaarheid. De psychiater beschrijft dat, nu het om een ontkennende verdachte gaat en een delictscenario ontbreekt, het niet mogelijk is een doorwerking vast te stellen. De psychiater geeft wel aan dat verdachte een man is met forse beperkingen in zijn belastbaarheid vanuit een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde waren er veel psychosociale stressoren. Ook dreigde fysieke uitputting door slaaptekort vanwege de zorg voor de baby boven op de dagelijkse ondersteuning van de moeder van verdachte. Verdachte kreeg ondanks aangeven dat hij vermoeid raakte in die periode niet toereikende ondersteuning. Verdachte is door zijn beperkingen en zelfoverschatting niet voldoende in staat zichzelf te begrenzen en/of hulp te vragen. Indien deze overvraging geleid heeft tot een impulsdoorbraak is het volgens de psychiater belangrijk dit ook mee te nemen in de weging over de keuzevrijheid in het handelen dat verdachte beduidend minder dan een ander de capaciteiten heeft om zichzelf en zijn emoties daarin te kunnen hanteren.
Ten aanzien van het recidiverisico onthoudt de psycholoog zich van een beoordeling over een verband tussen de problematiek van verdachte en het tenlastegelegde. Zij kan daarom geen risico inschatting maken. Hierom kan de psycholoog ook niet een interventieadvies geven om de kans op recidive te verkleinen. De psychiater beschrijft in haar rapport dat het niet goed mogelijk is een individueel toegespitste risicotaxatie te maken omdat het moeilijk is een eventuele doorwerking te wegen bij gebrek aan delictscenario. Volgens de psychiater is verdachte echter geen primair agressieve man. Een algemene risicotaxatie voor risico op geweld laat een laag risico zien. De psychiater onthoudt zich omwille van voorgaande van een interventieadvies of advies over het forensisch kader van een eventuele behandeling. Vanuit zorg is het advies om verdachte meer ondersteuning te bieden, zodat hij leert om zijn blijvende beperkingen in te zien en te accepteren, zichzelf daarbij leert begrenzen en hulp te vragen.
Uit een e-mailbericht van 3 november 2022 van de reclassering aan het Openbaar Ministerie blijkt dat de reclassering vanwege de ontkenning van verdachte en het ontbreken van recente informatie de risico’s op recidive onvoldoende kan inschatten. Zodoende is het voor de reclassering ook moeilijk om een plan van aanpak op te stellen dat aansluit bij de behoeften van verdachte. De reclassering heeft met het Openbaar Ministerie gesproken over welke bijzondere voorwaarden van toepassing zouden kunnen zijn indien de rechtbank bij een veroordeling over zou gaan tot een (deels) voorwaardelijke straf. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid wonen, en een intake en eventuele behandeling bij forensische psychiatrie (bijvoorbeeld De Waag). Voornoemde is volgens de reclassering wel afhankelijk van de actuele persoonlijke omstandigheden. Afhankelijk van de risico’s voor het slachtoffer zou ook nog een locatie- of contactverbod kunnen worden opgelegd.
Conclusie
De rechtbank ziet op basis van de rapporten van de psychiater en de psycholoog geen aanleiding om het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater heeft weliswaar geschreven over de (mate van) keuzevrijheid in het handelen van verdachte voor het geval er sprake is geweest van een impulsdoorbraak. Dat sprake is geweest van een impulsdoorbraak kan echter, gelet op de ontkennende houding van verdachte, niet worden vastgesteld.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging, vergelding en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, zoals die blijkt uit wat hiervoor is overwogen, niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, maar dat een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is. De rechtbank zal wel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De officier van justitie heeft bij haar strafeis gelet op de gevallen waarin kinderen door toedoen van een ouder of ouders zijn komen te overlijden. De rechtbank houdt, anders dan de officier van justitie, rekening met het feit dat het om een poging gaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om alle in beslag genomen goederen terug te geven aan beslagene.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK kruik (omschrijving: PL0900-2021374268-G2920040, warmtekruik met witte hoes);
  • 1 STK afgeknipt verlengsnoer (omschrijving: PL0900-2021374268-G2936326);
  • 1 STK kinderwagen (omschrijving: PL0900-2021374268-G2939213, sinnummer AAOJ0028NL, zwart, merk: Stokke);
  • 1 STK snoer (omschrijving: PL0900-2021374268-G2939215 sinnummer AAOJ0027NL stekkerdoos met 6 stopcontacten en scha);
aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ

[wettelijke vertegenwoordiger] heeft zich namens [slachtoffer] , het slachtoffer, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 150.775,-. Dit bedrag bestaat uit € 775,- aan materiële schade en € 150.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 775,-. Zij heeft zich met betrekking tot de hoogte van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de BEM-clausule kan worden opgelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt dat de vordering met betrekking tot de materiële schade dient te worden afgewezen, nu deze kosten waarschijnlijk niet zijn gemaakt ten behoeve van het verblijf van de benadeelde partij in het ziekenhuis.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. Primair vanwege de door hem bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de vordering een onevenredig belasting van het strafgeding oplevert.
Indien de rechtbank van oordeel is de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte slechts aansprakelijk te stellen voor dat gedeelte wat in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid passend is. Voor het overige heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het vastgestelde forfaitaire bedrag ter zake daggeldvergoeding voor verblijf in het ziekenhuis. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de materiële schade daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 november 2021 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door verdachte ernstig is verwond. Inmiddels, ruim een jaar na het incident, zijn de situatie en de vooruitzichten niet verbeterd. Integendeel: de kans dat de benadeelde partij ten gevolge van het letsel vroegtijdig komt te overlijden is reëel te nomen. Mede in dat licht bezien staat vast dat de benadeelde partij door het (primair) bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij in beginsel recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De benadeelde partij is echter een zwaar gehandicapt kindje dat in een pleeggezin wordt opgevoed en onder toezicht staat. Het is nog niet duidelijk op welke wijze hij de rest van zijn leven wordt grootgebracht, wie voor hem gaat zorgen, of beide ouders het gezag blijven houden en wie zal instaan voor zijn civielrechtelijke belangen. Helaas moet daarnaast ook rekening worden gehouden met een vroegtijdig overlijden. Het is ter zitting onduidelijk gebleven wat de erfrechtelijke gevolgen zijn van een eventueel vroegtijdig overlijden van de benadeelde partij. Alvorens een beslissing op de vordering kan worden genomen zou hier duidelijkheid over moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat een aanhouding van de strafzaak omwille van deze kwesties een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
BEM-clausule
De rechtbank zal niet bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De rechtbank wijst namelijk alleen de vordering met betrekking tot de materiële schade toe. De rechtbank is van oordeel dat de BEM-clausule niet voor de vergoeding van deze kosten is bedoeld. Temeer omdat deze kosten zien op de door de moeder en/of ouders van de benadeelde partij gemaakte kosten.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 775,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 25 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende voorwerpen:
o 1 STK kruik (omschrijving: PL0900-2021374268-G2920040, warmtekruik met witte hoes);
o 1 STK afgeknipt verlengsnoer (omschrijving: PL0900-2021374268-G2936326);
o 1 STK kinderwagen (omschrijving: PL0900-2021374268-G2939213, sinnummer AAOJ0028NL, zwart, merk: Stokke);
o 1 STK snoer (omschrijving: PL0900-2021374268-G2939215 sinnummer AAOJ0027NL stekkerdoos met 6 stopcontacten en scha);
Benadeelde partij [wettelijke vertegenwoordiger] namens [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 775,-, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het immaterieel gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 775,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 25 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2022.
Mrs. Snijders Blok en Van Esch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer] (geboren op [2021] ) opzettelijk van het leven te beroven, één of meerdere malen (met kracht) die [slachtoffer] heeft
- geslagen en/of gestoten en/of gegooid tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- laten vallen van een (grote) hoogte en/of
- (hard) op/tegen zijn hoofd geslagen en/of gestompt en/of
- vastgepakt en/of (vast)gehouden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer geschud en/of
- anderszins (hevig) geweld uitgeoefend op zijn hoofd en/of zijn lichaam,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, aan zijn kind [slachtoffer] (geboren op [2021] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig schedelhersenletsel bestaande onder meer uit;
- bloeduitstortingen verspreid in de hersenen en/of hersenkamers en/of bij/onder de hersenvliezen van de grote en de kleine hersenen en/of de nekwervels en/of borstwervels en/of
- een hersenlaceratie (scheurverwonding van de hersenen) en/of
- een schedelfractuur en/of
- epilepsie en/of
- zuurstof- en/of doorbloedingstekort in de hersenen,

heeft toegebracht door die [slachtoffer] één of meerdere malen (met kracht)

- te slaan en/of te stoten en/of te gooien tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- te laten vallen van een (grote) hoogte en/of
- (hard) op/tegen zijn hoofd te slaan/te stompen en/of
- vast te pakken en/of te houden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op zijn hoofd en/of zijn lichaam.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 maart 2022, genummerd MD2R021153 (onderzoek Sistrum), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 678 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 april 2022 (forensisch dossier), genummerd MD2R021153 (onderzoek Sistrum), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 65 (digitaal dossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, pagina’s 9 en 10.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, pagina 13.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van het Amsterdam UMC van 17 december 2021, inhoudende de verpleegkundige overdracht opgemaakt door [verpleegkundige 2] , werkzaam als verpleegkundige afdeling [afdeling] , pagina’s 3-7 van de medische stukken.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, pagina 1-3.
6.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inzake “Forensisch-medisch onderzoek inzake een circa 4 weken oude jongen”, op 29 september 2022 door H.G.T. Nijs opgemaakt op de algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, pagina’s 1-36.
7.Pagina 34.
8.Pagina’s 21 en 22.
9.Pagina 34.
10.Pagina 28.
11.Pagina 34.
12.Pagina 35.
13.Pagina 36.
14.Pagina’s 203-223.