ECLI:NL:RBMNE:2022:4713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/933
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opschorting bijstandsuitkering en procesbelang

In deze zaak hebben eisers op 17 maart 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van gehuwden. De uitkering werd toegekend met als ingangsdatum 6 maart 2021. Echter, tijdens een onderzoek naar aanleiding van deze aanvraag, ontdekte verweerder dat er tussen 1 december 2020 en 11 mei 2021 diverse bijschrijvingen op de bankrekening van eiser waren. Verweerder verzocht eisers om bewijsstukken, maar zij weigerden dit. Op 4 januari 2022 werd de uitkering opgeschort vanwege schending van de inlichtingenplicht. Na het indienen van bankafschriften op 18 januari 2022, werd de opschorting ongedaan gemaakt met een besluit van 21 januari 2022. Eisers maakten bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2022, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het procesbelang ontbrak. De opschorting van de bijstandsuitkering was immers al ongedaan gemaakt. De rechtbank legde uit dat procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. Aangezien de opschorting al was opgeheven, kon eiser met het beroepschrift geen resultaat bereiken. De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om zijn beroep te voegen met andere beroepen af, omdat deze niet over hetzelfde onderwerp gingen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat eisers geen griffierecht terugkregen en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] [eiser 2] uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.D. den Hartogh),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI (verweerder)

(gemachtigde: V.V. Tuchkova).

Inleiding en procesverloop

Eisers hebben op 17 maart 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van gehuwden. Met het besluit van 7 juni 2021 heeft verweerder de uitkering toegekend met als ingangsdatum 6 maart 2021. Voorafgaand hieraan ontving eiser sinds 16 februari 2009 een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande. Tijdens het onderzoek dat verweerder naar aanleiding van de aanvraag van eisers was gestart, kwam naar voren dat tussen 1 december 2020 en 11 mei 2021 diverse bijschrijvingen van derden op de bankrekening van eiser stonden. Om die reden verzocht verweerder aan eisers een aantal bewijsstukken in te leveren die betrekking hebben op de periode rondom de bijschrijvingen. Met de brief van 29 december 2021 gaven eisers aan niet te willen voldoen aan dit verzoek, omdat er naar hun mening geen aanleiding was om een onderzoek te starten.
Met het besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder nogmaals om de bewijsstukken verzocht en medegedeeld dat de uitkering van eisers werd worden opgeschort vanaf 31 december 2021 op grond van schending van de inlichtingenplicht. Vervolgens hebben eisers op 18 januari 2022 bankafschriften over de periode van 1 oktober 2021 tot 13 januari 2022 ingeleverd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met het besluit van 21 januari 2022 de opschorting van de uitkering van eisers ongedaan gemaakt. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt, dat verweerder met het besluit van 31 januari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 31 januari 2022. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, aangezien het procesbelang ontbreekt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voeging zaken
3. Eiser heeft verzocht om zijn beroep tegen het bestreden besluit te voegen met de beroepen tegen de besluiten op bezwaar van 4 april 2022 en 25 april 2022.
4. De rechtbank wijst dit verzoek af, aangezien de besluiten waar eiser naar verwijst betrekking hebben op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande van eiser, die hij ontving in de periode van 1 januari 2020 tot 1 december 2020. Het bestreden besluit gaat echter over de (opschorting van) de bijstandsuitkering die eisers gezamenlijk ontvangen naar de norm van gehuwden. De zaken gaan dus niet over hetzelfde onderwerp, vloeien niet voort uit hetzelfde feitencomplex en gaan over een andere periode.
Hebben eisers procesbelang bij de beoordeling van hun beroep?
5. De rechtbank oordeelt dat het procesbelang in deze zaak ontbreekt, omdat de opschorting van de bijstandsuitkering van eisers ongedaan is gemaakt met het besluit van 21 januari 2022 en het recht op bijstand voortgezet is met ingang van de datum van de opschorting.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat deze zaak gaat over het bestreden besluit van 31 januari 2022. Volgens vaste rechtspraak bestaat procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Ter zitting heeft eiser gezegd dat zijn procesbelang erin bestaat dat verweerder per 7 juni 2021 de uitkering naar de gehuwdennorm heeft toegekend en daarna ten onrechte deze uitkering heeft opgeschort in verband met het opvragen van bankafschriften. De rechtbank overweegt dat dit onvoldoende is om procesbelang aan te nemen. Aangezien de opschorting van de bijstandsuitkering van eisers al ongedaan gemaakt is kan eiser met het beroepschrift geen resultaat bereiken betreffende de opschorting. Procesbelang ontbreekt ook als het beroep er louter op gericht is om een uitspraak te krijgen over de principiële betekenis van een besluit zonder dat er sprake is van een mogelijk toekomstig soortgelijk besluit jegens die belanghebbende.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.