ECLI:NL:RBMNE:2022:4713
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen opschorting bijstandsuitkering en procesbelang
In deze zaak hebben eisers op 17 maart 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van gehuwden. De uitkering werd toegekend met als ingangsdatum 6 maart 2021. Echter, tijdens een onderzoek naar aanleiding van deze aanvraag, ontdekte verweerder dat er tussen 1 december 2020 en 11 mei 2021 diverse bijschrijvingen op de bankrekening van eiser waren. Verweerder verzocht eisers om bewijsstukken, maar zij weigerden dit. Op 4 januari 2022 werd de uitkering opgeschort vanwege schending van de inlichtingenplicht. Na het indienen van bankafschriften op 18 januari 2022, werd de opschorting ongedaan gemaakt met een besluit van 21 januari 2022. Eisers maakten bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2022, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het procesbelang ontbrak. De opschorting van de bijstandsuitkering was immers al ongedaan gemaakt. De rechtbank legde uit dat procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. Aangezien de opschorting al was opgeheven, kon eiser met het beroepschrift geen resultaat bereiken. De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om zijn beroep te voegen met andere beroepen af, omdat deze niet over hetzelfde onderwerp gingen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat eisers geen griffierecht terugkregen en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2022.