ECLI:NL:RBMNE:2022:4702

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/804
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken volmacht van bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, die onder bewind staat, had een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren was afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onder bewind staat en dat zij de procedure niet zelf kan voeren. Dit kan alleen haar bewindvoerder doen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de bewindvoerder, [bewindvoerder 2], op het moment van indienen van het beroep niet meer de huidige bewindvoerder was, aangezien [bewindvoerder 1] op 1 mei 2021 was benoemd. Er was geen volmacht overgelegd van de huidige bewindvoerder voor het voeren van de procedure.

De rechtbank heeft geprobeerd contact op te nemen met de huidige bewindvoerder, maar deze kon geen volmacht geven. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep uitgesteld, maar uiteindelijk is er geen volmacht ontvangen. Hierdoor heeft de rechtbank besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen rechtsgeldige vertegenwoordiging was. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(bewindvoerder: [bewindvoerder 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand om de kosten van beschermingsbewind met terugwerkende kracht van 17 mei 2019 tot en met 30 april 2021 te kunnen betalen afgewezen. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
In het besluit van 3 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Vervolgens is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht. [1] Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat uit de dossierstukken blijkt dat het vermogen van eiseres onder bewind is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek dat eiser heeft gedaan valt onder haar vermogensrechtelijke belangen en dus onder het bewind.
2. Omdat eiseres onder bewind staat, kan ze de onderhavige procedure niet zelf voeren. Alleen haar bewindvoerder kan dit doen. De bewindvoerder vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende (eiseres) in en buiten rechte. [2]
3. De rechtbank stelt vast uit de uitspraak van de kantonrechter van 4 december 2014 blijkt dat [bewindvoerder 2] is benoemd tot bewindvoerder. Vervolgens is [bewindvoerder 2] op 8 april 2021 op verzoek van eiseres door de kantonrechter ontslagen als bewindvoerder en is [bewindvoerder 1] met ingang van 1 mei 2021 benoemd tot bewindvoerder. [bewindvoerder 2] heeft op 9 februari 2022 beroep ingesteld namens eiseres. Op dat moment was hij dus niet de bewindvoerder van eiseres. Daarnaast is er bij het indienen van het beroep geen volmacht van de huidige bewindvoerder overgelegd.
4. De rechtbank heeft daarom telefonisch contact opgenomen met de huidige bewindvoerder, [bewindvoerder 1] . Zij gaf desgevraagd aan nog niet zeker te weten of zij een volmacht voor de zitting wilde afgeven. Wel wilde ze bij de zitting aanwezig zijn. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting om die reden uitgesteld.
5. Het is de rechtbank naderhand niet gelukt om nog contact te krijgen met de huidige bewindvoerder. Bij brief van 25 juli 2022 heeft de rechtbank de huidige bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen een week een schriftelijke verklaring over te leggen, waaruit volgt dat er toestemming wordt verleend voor het voeren van onderhavige procedure namens eiseres door [bewindvoerder 2] . In de brief staat ook aangegeven dat wanneer de rechtbank uiterlijk op 3 augustus 2022 geen reactie heeft ontvangen, ervan wordt uitgegaan dat er geen volmacht wordt verleend. Hierop heeft de rechtbank niets vernomen.
6. Aangezien niet is gebleken dat er een volmacht van de huidige bewindvoerder van eiseres is verleend voor het voeren van onderhavige procedure, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2022.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 1:438 en 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW).