ECLI:NL:RBMNE:2022:4670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
C/16/526495 / HA ZA 21-576
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en derdenbeslag in civiele procedure met vrijwaring

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen ingesteld tegen gedaagden A en gedaagde 1, met betrekking tot onrechtmatig handelen in het kader van een conservatoir derdenbeslag. Eiseres had eerder een vonnis verkregen waarbij een bedrag van € 36.744,19 aan haar moest worden betaald door een bedrijf, waarvoor zij managementwerkzaamheden had verricht. Eiseres legde op 13 juli 2020 conservatoir beslag onder A, die opslagruimtes verhuurde. Eiseres stelde dat A onrechtmatig had gehandeld door toegang te verlenen tot de beslagen zaken, die vervolgens door gedaagde 1 in appartementen waren ingebouwd. De rechtbank heeft op 21 december 2022 geoordeeld dat A niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij geen feitelijke beschikking had over de zaken en er geen sprake was van een bewaarnemingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde ook dat gedaagde 1 te goeder trouw was en niet op de hoogte was van het beslag. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak van A tegen gedaagden 2 en 3, die als bestuurders van het bedrijf betrokken waren, zijn de vorderingen eveneens afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 21 december 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/526495 / HA ZA 21-576 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. de Vries te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde 4] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Pranjic te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. de Kanter te Amersfoort,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/532889 / HA ZA 22-15 van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. D. Pranjic te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
2.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. C. van der Mark te Geldermalsen.
Partijen in de hoofdzaak zullen hierna [eiseres] , [A] en [gedaagde 1] worden genoemd. In de vrijwaringszaak worden partijen aangeduid als [A] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 december 2021,
  • de dagvaarding in de zaak in vrijwaring van 28 december 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord in de zaak in vrijwaring met producties,
  • een aanvullende productie van [eiseres] in de hoofdzaak,
  • een aanvullende productie van [A] in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2022 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de vonnisdatum bepaald op vandaag.

2.Waar gaat deze zaak over?2.1. [eiseres] heeft managementwerkzaamheden voor [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) verricht. Op 9 juni 2021 heeft de rechtbank [bedrijf] veroordeeld om € 36.744,19 in hoofdsom aan [eiseres] te betalen uit hoofde van achterstallige fee. Voorafgaand aan die procedure heeft [eiseres] op 13 juli 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd onder [A] . [A] verhuurt opslagruimtes en [eiseres] wist dat [bedrijf] daar onderdelen voor 34 inbouw keukens had opgeslagen. Volgens [eiseres] waren de onderdelen van [bedrijf] Partijen verschillen van mening of het hier om hele keukens gaat of om slechts de keukenkastjes. In het hierna volgende zal daarom in neutrale zin worden gesproken over de zaken.

2.2.
De zakenwaren bedoeld voor de inbouw van keukens in nieuwe appartementen die [gedaagde 1] liet bouwen. Volgens [eiseres] zijn deze zaken op 21 juli 2020 met medewerking van [A] aan het beslag onttrokken. [eiseres] stelt dat [A] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld door [bedrijf] toegang te verlenen tot de opslagruimte waardoor zij, ondanks het beslag, de zaken kon meenemen. Vervolgens zijn de zaken aan [gedaagde 1] geleverd en door haar ingebouwd in de appartementen. Ook [gedaagde 1] heeft volgens [eiseres] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde 1] had moeten weten dat er beslag was gelegd op de zaken, waardoor zij ze niet mocht inbouwen. [eiseres] vordert dat [A] en [gedaagde 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van haar schade, een bedrag van € 48.063,- vermeerderd met wettelijke handelsrente. Ook wil [eiseres] dat [A] en [gedaagde 1] de beslagkosten, buitengerechtelijke kosten, proceskosten, nakosten en wettelijke rente daarover te vergoeden.
2.3.
Daarnaast heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de door [A] afgelegde derdenverklaring onjuist en onvolledig is. Zij vorderde dat [A] een juiste gerechtelijke verklaring zou moeten afleggen en anders zou moeten worden veroordeeld tot betaling van hetgeen aan [eiseres] toekomt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] al haar vorderingen met betrekking tot de derdenverklaring van [A] ingetrokken, zodat deze hierna niet meer zal worden besproken.
2.4.
[A] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Ook voert hij aan dat het derdenbeslag geen doel heeft getroffen, omdat hij als verhuurder van de opslagruimtes geen zaken van [bedrijf] onder zich heeft. [gedaagde 1] ontkent bekend te zijn met het beslag. Zij doet een beroep op de goeder trouw. [gedaagde 1] had de zaken al betaald, waardoor zij geen twijfel had hoeven hebben bij de levering van de zaken door [bedrijf] aan haar.
2.5.
[A] heeft [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in vrijwaring opgeroepen. [A] vordert dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden veroordeeld tot betaling van al hetgeen [A] in de hoofdzaak aan [eiseres] zou moeten betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, de proceskosten en nakosten. [gedaagde 2] was medebestuurder van [bedrijf] in de periode dat de zaken in de opslagruimte van [A] stonden. [gedaagde 3] was indirect bestuurder van [gedaagde 2] . [A] stelt dat [gedaagde 3] de opdracht heeft gegeven om de zaken uit de opslag van [A] te halen. Volgens [A] hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als (indirect) bestuurders van [bedrijf] onzorgvuldig gehandeld en onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dat zij aansprakelijk zijn.

3.De beoordeling van de vorderingen3.1. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Daardoor worden de vorderingen van [A] in de vrijwaringsprocedure niet beoordeeld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.

Is [eiseres] ontvankelijk?
3.2.
Als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [eiseres] voert [A] aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze procedure enkel moet worden beschouwd als een verklaringsprocedure vanwege het verweer van [eiseres] tegen de door hem afgelegde derdenverklaring. In een verklaringsprocedure kunnen geen vorderingen op basis van andere grondslagen worden ingesteld.
3.3.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Deze procedure is niet alleen maar een verklaringsprocedure (artikel 453a Rv.). [eiseres] heeft daarnaast zelfstandige vorderingen ingesteld tegenover [A] en [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Deze vorderingen kunnen naast elkaar en apart van de verklaringsprocedure in deze procedure worden beoordeeld. Nu [eiseres] haar vorderingen ten aanzien van de door [A] afgelegde derdenverklaring heeft ingetrokken, zal de rechtbank haar vorderingen tegenover [A] en [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad inhoudelijk beoordelen. De rechtbank verklaart [eiseres] daarin ontvankelijk.
Heeft [A] onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld?
3.4.
Voor het beantwoorden van de vraag of [A] onrechtmatig heeft gehandeld is ten eerste relevant of [A] de beschikking had over de zaken. Volgens [eiseres] heeft [bedrijf] een overeenkomst van bewaarneming met [A] gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [A] de zaken in opdracht van [bedrijf] in bewaring genomen waardoor de zaken onder [A] hebben berust. Het conservatoir derdenbeslag heeft daarom doel getroffen. Daardoor rustte op [A] een zwaardere verantwoordelijkheid en mocht hij de zaken niet op 21 juli 2020 afgeven.
3.5.
[A] betwist dat er sprake is van bewaarneming. Hij voert aan dat hij met [bedrijf] een huurovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan hij opslagruimte aan [bedrijf] ter beschikking heeft gesteld. Hij had geen beschikking over de zaken. Hij voert ook geen bedrijf uit die zich bezig houdt met bewaarneming van zaken. Hij verhuurt alleen opslagruimtes.
3.6.
De rechtbank is net als [A] van oordeel dat er geen sprake is van bewaarneming. [A] heeft een huurovereenkomst gesloten. De rechtbank licht dat als volgt toe.
3.7.
Bewaarneming is een overeenkomst waarbij de bewaarnemer zich tegenover de bewaargever verplicht om zaken die de bewaargever aan de bewaarnemer toevertrouwt te bewaren en terug te geven (artikel 7:600 BW). Als een zaak aan de bewaarnemer wordt toevertrouwd, wordt deze ter beschikking van de bewaarnemer gesteld. Daarvoor is nodig dat de bewaarnemer de feitelijke macht over die zaak kan uitoefenen.
3.8.
Tussen partijen staat vast dat [A] een overeenkomst met titel ‘huurovereenkomst’ aan [bedrijf] heeft toegezonden voor het gebruik van een werkhal en meerdere opslagboxen. Ondanks dat deze huurovereenkomst niet door [bedrijf] is ondertekend, heeft zij daar wel uitvoering aan gegeven door de prijs, die in de overeenkomst is vermeld, aan [A] te betalen. Ook uit de facturen blijkt dat er sprake is van huur. [bedrijf] heeft nooit bezwaar gemaakt na ontvangst van de huurovereenkomst door [A] te laten weten dat zij een overeenkomst van bewaarneming wilde sluiten. [eiseres] heeft ook niet aangetoond dat [bedrijf] en [A] op enig moment hebben gesproken over bewaarneming. Daaruit blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad om een huurovereenkomst te sluiten en daaraan ook uitvoering hebben gegeven.
3.9.
[eiseres] probeert achteraf deze overeenkomst als een overeenkomst van bewaarneming te kwalificeren. Daarvoor heeft [eiseres] aangevoerd dat [bedrijf] niet over een sleutel beschikte, zodat zij niet zelfstandig toegang had tot de opslagruimtes. Ook voert [eiseres] aan dat [A] een deel van de zaken heeft verplaatst. Dat zou op bewaarneming wijzen en niet op huur.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van huur. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er twee verschillende ingangen zijn voor de werkhal en de opslagboxen. De werkhal wordt normaal gesproken niet verhuurd. Vanwege ruimtegebrek is drie kwart van de zaken daar wel gestald. Om deze reden heeft [bedrijf] in eerste instantie geen sleutel gekregen van de werkhal. [A] heeft toen met [bedrijf] afgesproken dat hij op verzoek van [bedrijf] de ingang van de werkhal zou openen voor transporteurs. [bedrijf] heeft wel een sleutel gekregen van de ingang van de opslagboxen. [eiseres] heeft dit niet gemotiveerd betwist.
3.11.
[A] heeft erkend dat hij een deel van de zaken heeft verplaatst. Dit betreft slechts een kwart van de zaken die verspreid in meerdere opslagboxen stonden. De zaken bleven langer staan dan afgesproken. [A] kreeg nieuwe aanvragen van derden voor de huur van een opslagbox. Daarom heeft hij een kwart van de zaken verplaatst naar een grote opslagbox, zodat hij de rest van de boxen aan derden kon verhuren. Het was voor [A] mogelijk om de opslagboxen met de zaken te betreden, omdat [bedrijf] geen hangslot op de opslagboxen had gedaan. Het was gebruikelijk dat huurders van de opslagboxen zelf een hangslot op de opslagbox plaatsen. [bedrijf] had dit niet gedaan. [A] stelt dat hij met de heer [naam] van [bedrijf] heeft overlegd over het verplaatsen van de zaken. Ook dit heeft [eiseres] niet gemotiveerd betwist.
3.12.
De rechtbank concludeert dat [A] geen goederen van [bedrijf] in bewaring had genomen. De zaken rustten niet onder [A] . [A] had niet de zorg over de zaken, maar was verplicht om [bedrijf] het gebruik van de opslagruimtes te verschaffen. Dat betekent dat er sprake is van huur. Daarom heeft het beslag geen doel getroffen, waardoor van onrechtmatig handelen door [A] geen sprake kan zijn.
3.13.
Los daarvan is het niet [A] geweest die de transporteurs op 21 juli 2020 toegang heeft gegeven tot de keukenkasten in de opslagruimtes, zodat deze konden worden meegenomen. [A] was op dat moment op vakantie. Zijn vader heeft de deur van – in ieder geval – de werkhal voor de transporteurs geopend. Als dat al onrechtmatig tegenover [eiseres] zou zijn – waarvan de rechtbank dus van oordeel is dat dit niet het geval is – kan dit niet aan [A] worden toegerekend. Hij was op zijn vakantieadres er niet van op de hoogte dat de transporteurs zich op 21 juli 2020 bij zijn opslagloods meldden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook [A] senior niet onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres] heeft namelijk niet gesteld dat hij bekend zou moeten zijn geweest met het conservatoire beslag.
3.14.
Nu de rechtbank van oordeel is dat [A] niet onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld, zullen de vorderingen van [eiseres] tegenover [A] worden afgewezen.
Heeft [gedaagde 1] onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld?
3.15.
De rechtbank is van oordeel dat ook [gedaagde 1] niet onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld. [gedaagde 1] stelt dat haar weliswaar het verlof op het verzoekschrift van [eiseres] voor het leggen van derdenbeslag onder [A] is betekend. Maar het exploot waaruit blijkt dat [eiseres] daadwerkelijk derdenbeslag onder [A] heeft gelegd, is niet aan haar betekend. [eiseres] heeft erkend dat de beslagstukken niet aan [gedaagde 1] zijn overbetekend.
3.16.
De rechtbank is het met [gedaagde 1] eens dat het verkrijgen van verlof om beslag te leggen nog niet betekent dat [gedaagde 1] kon weten dat [eiseres] ook daadwerkelijk beslag heeft gelegd op de zaken onder [A] . [eiseres] heeft niet aangetoond dat zij [gedaagde 1] , voordat de zaken aan haar werden geleverd, op de hoogte heeft gesteld van het beslag. [eiseres] wijst op een bespreking die op 28 april 2020 tussen [bedrijf] , de bestuurder van [eiseres] en [gedaagde 1] heeft plaatsgevonden. Uit de transcriptie van dat gesprek blijkt weliswaar dat is besproken dat de zaken in Woudenberg stonden, maar niet dat dit de opslagloods van [A] betreft. Ook is tijdens dat gesprek niet aan de orde gekomen dat [eiseres] voornemens was om beslag te leggen op de zaken. Ook is niet gebleken dat [gedaagde 1] voorafgaand aan het inbouwen van de zaken in de appartementen op de hoogte is gesteld van het beslag. [gedaagde 1] is te goeder trouw en mocht erop vertrouwen dat de door haar bestelde en betaalde zaken aan haar werden geleverd zonder dat daarop beslag rustte.
3.17.
Ook [gedaagde 1] heeft niet onrechtmatig tegenover [eiseres] gehandeld. Waardoor ook de vorderingen die [eiseres] tegenover [gedaagde 1] heeft ingesteld, zullen worden afgewezen.
Conclusie in de hoofdzaak
3.18.
De vorderingen van [eiseres] zullen in de hoofdzaak worden afgewezen. Dat betekent dat de rechtbank [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij zal veroordelen in de kosten van deze procedure. [A] vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld in de werkelijk door hem gemaakte advocaatkosten. Hij stelt dat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van het procesrecht, omdat [eiseres] een verklaringsprocedure is gestart terwijl zij al beschikte over de gevraagde informatie. De rechtbank zal [eiseres] niet veroordelen in de werkelijke advocaatkosten van [A] . [eiseres] heeft haar vorderingen uit hoofde van de verklaringsprocedure ingetrokken. Dat is weliswaar pas tijdens de mondelinge behandeling gedaan, maar [eiseres] heeft ook een andere vordering tegen [A] ingesteld op grond van onrechtmatige daad. [eiseres] mocht de rechtsvragen over het gestelde onrechtmatig handelen door [A] en [gedaagde 1] voorleggen aan de rechtbank. Op voorhand kon niet worden geoordeeld dat de vordering op grond van de standpunten van [eiseres] geen kans van slagen hadden. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht. Daarvoor geldt een hoge drempel die niet is behaald.
3.19.
De rechtbank begroot de proceskosten forfaitair. De kosten aan de kant van [A] worden begroot op € 952,- aan betaald griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV). In totaal zal [eiseres] worden veroordeeld om € 3.180,- aan proceskosten aan [A] te betalen.
3.20.
De kosten aan de kant van [gedaagde 1] worden begroot op € 2.076,- aan betaald griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV). Dat is een totaalbedrag van € 4.304,- dat [eiseres] aan [gedaagde 1] zal moeten betalen.
3.21.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.
Conclusie in de vrijwaringszaak
3.22.
Nu [A] geen vergoeding aan [eiseres] hoeft te betalen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vorderingen die [A] in de zaak in vrijwaring tegenover [gedaagde 2] en [gedaagde 3] heeft ingesteld. De rechtbank zal de vorderingen van [A] dan ook afwijzen. [A] zal in de proceskosten van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 2.076,- aan betaald griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat.
3.23.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.

4.4. De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de hoofdzaak, aan de kant van [A] tot op heden begroot op € 3.180,- en aan de kant van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 4.304,-,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten voor zowel [A] als [gedaagde 1] , begroot op (tweemaal) € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van (tweemaal) € 85,- aan salaris advocaat,
in de zaak in vrijwaring
4.4.
wijst de vorderingen af,
4.5.
veroordeelt [A] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de kant van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 4.304,-, te vermeerderen met de wettelijke rente (zoals bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.6.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat,
in de hoofdzaak en in de zaak in vrijwaring
4.7.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen in 4.2., 4.3., 4.5. en 4.6., uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 5427 (NK)