ECLI:NL:RBMNE:2022:4659

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/4513
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor warmtekosten wegens gebrek aan meerkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van bijzondere bijstand voor warmtekosten. Eiseres, woonachtig in Utrecht, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand met terugwerkende kracht, maar deze werd afgewezen omdat zij geen aantoonbare meerkosten had voor het verwarmen van haar woning. De rechtbank verwijst naar eerdere tussenuitspaken waarin verweerder de gelegenheid kreeg om gebreken in de besluitvorming te herstellen. In het herstelbesluit heeft verweerder het eerdere besluit ingetrokken, maar de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand gehandhaafd.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de bijzondere bijstand terecht is, omdat eiseres in de relevante periode geen meerkosten heeft gehad die de normale stookkosten overstijgen. De rechtbank legt uit dat stookkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Eiseres had weliswaar bijzondere bijstand voor andere kosten, maar dit verandert niets aan de afwijzing van de warmtekosten.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is, en het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50 en moet het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Arabaci).

Procesverloop

Op 11 maart 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in bestreden besluit te herstellen.
In de tweede tussenuitspraak van 25 april 2022 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot acht weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 8 juli 2022 een nieuw besluit genomen (het herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bezwaar van eiseres (weer) ongegrond verklaard. Ook heeft hij hierbij het bestreden besluit van 6 oktober 2021 ingetrokken.
Eiseres heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank handhaaft alles wat in de tussenuitspraak is vermeld en overwogen.
2. Verweerder heeft in het herstelbesluit het bestreden besluit ingetrokken. Gelet hierop heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen bestreden besluit. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de gebreken in de besluitvorming met het herstelbesluit heeft hersteld. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Bijzondere bijstand met terugwerkende kracht: beoordeling bijzondere omstandigheden
5. Over de afwijzing van de bijzondere bijstand over periode 1 (1 januari 2020 (datum terugwerkende kracht) tot 26 april 2021 (datum aanvraag)) heeft de rechtbank in de tussenuitspraak (zie overwegingen 5 en 6) kort gezegd overwogen dat verweerder in de bestreden besluitvorming niet kenbaar heeft getoetst of sprake is van bijzondere omstandigheden om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen zodat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
6. In het herstelbesluit heeft verweerder toegelicht dat hij heeft aangenomen dat in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 wordt verleend. Verweerder heeft toegelicht dat hij om die reden ook met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 bijzondere bijstand voor slijtage- en waskosten kleding en/of beddengoed heeft toegekend. Verweerder ziet evenwel geen aanleiding tot toekenning van bijzondere bijstand voor warmtetoeslag met terugwerkende kracht omdat eiseres in de periode voorafgaand aan de aanvraag geen meerkosten heeft gehad voor het verwarmen van haar woning.
7. Of verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht op die grond mocht afwijzen beoordeelt de rechtbank hierna onder ‘Afwijzing bijzondere bijstand omdat eiseres geen meerkosten had’.
Beoordelen medische noodzaak voor warmtetoeslag
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank samengevat overwogen dat verweerder ter beoordeling van de huidige aanvraag de medische noodzaak voor warmtetoeslag ten aanzien van periode 2 moet beoordelen (zie overweging 9).
9. Uit het herstelbesluit volgt dat verweerder aanneemt dat sprake is van behoefte aan extra verwarming gezien de beperkingen van eiseres. Omdat niet ter discussie staat dat een medische noodzaak bestaat voor het extra verwarmen van de woning hoefde verweerder ook geen medisch onderzoek te laten doen naar de beperkingen van eiseres en de noodzaak van extra verwarming.
Afwijzing bijzondere bijstand omdat eiseres geen meerkosten had
10. Verweerder heeft de bijzondere bijstand voor periode 1 en 2 afgewezen omdat eiseres geen aantoonbare meerkosten heeft gehad voor het verwarmen van haar woning.
11. Volgens vaste rechtspraak behoren stookkosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. In geval van een medische of (psycho)sociale indicatie, kunnen noodzakelijke meerkosten – als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat – in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Van meerkosten in dit verband kan sprake zijn als de kosten zo hoog oplopen dat deze de normale stookkosten overstijgen. [1]
12. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd overwogen (zie overweging 8) dat op grond van alleen het verbruik in de periode van 12 september 2019 tot 14 september 2020 niet kan worden vastgesteld wat de hoogte is van de verbruikskosten in de periode daarna.
13. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder eiseres verzocht om gegevens over het warmteverbruik en de kosten vanaf 15 september 2020 te overleggen om zo het warmteverbruik over periode 1 en 2 te kunnen beoordelen. Eiseres heeft de jaarnota’s van Eneco van 25 september 2020 en 4 oktober 2021 overgelegd.
14. Aan de hand van de door eiseres (al in bezwaar) overgelegde jaarnota van 25 september 2020 van Eneco stelt verweerder vast dat het warmteverbruik in de periode van 12 september 2019 tot 14 september 2020 16 gigajoule (GJ) was. Blijkens de door eiseres overgelegde jaarnota van Eneco van 4 oktober 2021 was het warmteverbruik in de periode van 14 september 2020 tot 20 september 2021 18.22 GJ. Volgens informatie van Eneco is het gemiddeld warmteverbruik van huishoudens met stadsverwarming 35 GJ en voor een appartement 24 GJ. Voor warm water komt daar nog 6,6 GJ bij. Verder is volgens Eneco het verwarmen van een woning vooral afhankelijk van de grootte van de woning en niet van het aantal personen dat er woont.
15. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar voormelde informatie in het herstelbesluit op het standpunt gesteld dat het gemiddelde warmteverbruik van eiseres lager ligt dan het gemiddelde warmteverbruik van huishoudens met stadsverwarming. Eiseres heeft tegen dit standpunt van verweerder in haar zienswijze geen gronden gericht.
16. Uit het voorgaande volgt dat in de te beoordelen periode het warmteverbruik van eiseres het normale warmteverbruik niet overstijgt. Omdat eiseres geen aantoonbare meerkosten heeft voor het verwarmen van haar woning, behoren de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze moeten daarom worden voldaan uit het eigen inkomen of vermogen. De stelling van eiseres dat zij een meer dan gemiddeld stroomgebruik had, maakt dit niet anders omdat zij € 66,51 per maand bijzondere bijstand voor waskosten en kledingslijtage ontvangt. Eiseres heeft nog gesteld dat zij in de van belang zijnde periode bewust de kosten voor het verwarmen van haar woning laag heeft gehouden. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich hierover op het standpunt heeft mogen stellen dat blijkens de jaarnota’s van Eneco er geen grote verschillen zijn met het verbruik in de voorgaande jaren; eiseres had ook in de jaren waarin zij wel bijzondere bijstand kreeg voor warmtekosten een beneden gemiddeld verbruik.
17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor warmtekosten op goede gronden heeft afgewezen.
18. De stelling van eiseres dat verweerder in het herstelbesluit had moeten ingaan op het beleid om personen met een gering inkomen op aanvraag eenmalig € 800,- voor energiekosten te verstrekken, onderschrijft de rechtbank niet. Als eiseres in aanmerking wil komen voor deze vergoeding zal zij daarvoor een aparte aanvraag moeten indienen.
Conclusie
19. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld in het herstelbesluit, verweerder met dat besluit inhoudelijk aan zijn oorspronkelijke besluit vasthoudt, eiseres zich heeft kunnen uitlaten over het herstelbesluit en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het herstelbesluit dan ook ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
20. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat een tussenuitspraak is gedaan aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De vergoeding die verweerder moet betalen wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze) met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.
21. De rechtbank ziet om dezelfde reden aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het herstelbesluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1354.