Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 september 2021 met 12 producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] en Aegon,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en Achmea met 3 producties,
- de drie aanvullende producties van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 19 juli 2022, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden,
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
2.De feiten
Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega's, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in de richting van [.] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment in het midden. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. Ik zag dat zij aan de rechterkant van de weg liep in de zelfde richting als dat wij fietsten. Ik hoorde mijn collega's roepen 'Ho'. Ik zag dat de mevrouw zich omdraaide en ineens overstak. Ik kon de mevrouw niet ontwijken en reed frontaal tegen haar aan. Ik had geen tijd meer om te remmen. Ik reed ongeveer 29 km/u op dat moment. Ik zag dat de mevrouw met haar hoofd op het asfalt terecht kwam. Ik kwam met mijn fiets bovenop de mevrouw terecht. Mijn collega heeft vervolgens de politie gebeld. Ik zag later dat er een stukje stof van de jas van de vrouw tussen mijn remkabel zat, dus dan moet ik wel iets geremd hebben."
Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega's, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment voorop. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. De afstand tussen ons was ongeveer 10 meter. Ik zag dat de vrouw ineens overdwars de weg op liep. Ik schreeuwde heel hard 'Ho'. Ik kon nog net rechts langs de vrouw rijden. Ik hoorde een hele doffe klap en zag dat de vrouw met haar hoofd op het asfalt viel. Ik zag dat mijn collega [gedaagde sub 1] de vrouw niet meer kon ontwijken en ook op de grond lag."
Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega's, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment achteraan. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. Ik zag dat de vrouw midden de weg op liep. Ik hoorde mijn collega roepen 'Ho'. Ik schreeuwde vervolgens ook 'Ho'. Ik had het idee dat de vrouw juist de verkeerde kant op verplaatste toen wij ho riepen. Ik zag dat mijn collega [gedaagde sub 1] de vrouw niet kon ontwijken en frontaal tegen elkaar aan reed. Ik kon de vrouw nog net ontwijken. Wij reden op dat moment ongeveer 29 km/u. Ik zag de vrouw met haar hoofd op het asfalt vallen. Ik hoorde een doffe klap. De vrouw was niet aanspreekbaar en had een hoofdwond. Ik ben direct bij een woning in de buurt gerend om te vragen waar we waren. Ik belde daarna direct de ambulance."
(...) Ik, [B] , ben vervolgens naar de wielrenner [gedaagde sub 1] gelopen. Ik heb hem gevraagd hoe hij na het ongeval op de grond terecht is gekomen. Ik hoorde hem zeggen dat hij tegen de vrouw is aangereden met zijn stuur. De vrouw, het slachtoffer, is vervolgens op de grond terecht gekomen. De racefietser is met de racefiets deels op het slachtoffer gevallen. Ik heb aan de racefietser gevraagd of hij zijn racefiets, welke in de berm lag, wilde neerleggen zoals hij lag direct na het ongeval. Dit heeft hij vervolgens gedaan. De racefiets heb ik laten liggen totdat de VOA het onderzoek had afgerond."