ECLI:NL:RBMNE:2022:461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
21/3163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 1 april 2021. Na een besluit op bezwaar op 30 juni 2021, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster op 20 juli 2021 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Op 22 juli 2021 trok de UWV het eerdere besluit in en ging verder met de bezwaarprocedure. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. De UWV reageerde op 4 januari 2022 en gaf aan geen aanleiding te zien voor vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat verzoekster recht had op proceskostenvergoeding, omdat het beroep was ingetrokken nadat de UWV haar tegemoet was gekomen. De rechtbank stelde vast dat verzoekster haar beroepschrift op 20 juli 2021 had ingediend, en dat de intrekking van het besluit op bezwaar op 22 juli 2021 niet van invloed was op haar recht op vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de proceskostenvergoeding vastgesteld moest worden op € 759,- en dat de UWV ook het griffierecht van € 360,- aan verzoekster moest betalen.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing, en verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3163
uitspraak van de enkelvoudige van 3 februari 2022 in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 1 april 2021. Verweerder heeft op 30 juni 2021 een besluit op dit bezwaar genomen (het bestreden besluit) en beslist dat het bezwaar ongegrond is. Verzoekster heeft op 20 juli een beroepschrift per post naar de rechtbank gestuurd die op 26 juli 2021 door de rechtbank is ontvangen.
Op 22 juli 2021 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 30 juni 2021 ingetrokken en is verweerder verder gegaan met de bezwaarprocedure. Op 28 september 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Verweerder heeft op 4 januari 2022 gereageerd op dit verzoek. In zijn reactie heeft verweerder medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet voor een vergoeding van de proceskosten, dan wel alleen aanleiding ziet voor het toekennen van een lager bedrag.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft in zijn reactie op de vraag om proceskostenvergoeding gereageerd. Hij zegt geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden, omdat uit de datumstempel op
het beroepschrift blijkt dat het beroepschrift van 20 juli 2021 pas op 26 juli 2021 is aangekomen bij de rechtbank. Dat is nadat de beslissing op bezwaar is ingetrokken. Indien de rechtbank van oordeel is dat verweerder wel de proceskosten moet vergoeden, moet dit een lager bedrag zijn, want er is alleen een voorlopig beroepschrift ingediend.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De datum die is vermeld op het beroepschrift is 20 juli 2021. De rechtbank gaat er vanuit dat het beroepschrift op deze datum ook per post is verzonden aan de rechtbank. Dit betekent dat het bestreden besluit op het moment van verzending van het beroepschrift nog niet was ingetrokken. Dat het beroepschrift pas op 26 juli 2021 is aangekomen bij de rechtbank doet daar niet aan af. Verzoekster kon niet van te voren weten op welke dag het beroepschrift door de rechtbank ontvangen zou worden, dan wel dat het bestreden besluit op 22 juli 2021 ingetrokken zou worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoekster ten aanzien van dit beroepschrift heeft mogen verzoeken om een vergoeding van haar proceskosten.
5. Verder overweegt de rechtbank dat in artikel 6:4, derde lid van de Awb staat dat het instellen van beroep bij de bestuursrechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de rechter. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster dit gedaan op 20 juli 2021, waardoor de proceskostenvergoeding niet lager hoeft uit te vallen.
6. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 september 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. Dit geeft aanleiding tot een vergoeding van de proceskosten van verzoekster door verweerder. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
7. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 Awb). Dit volgt rechtstreeks uit de wet. In verzoeksters geval gaat het om een bedrag van
€ 360,-. Verzoekster zal zich hierover tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten.
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 360,- aan griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.