ECLI:NL:RBMNE:2022:4598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/2268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amersfoort, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Dit besluit, genomen op 12 mei 2022, verklaarde de gecombineerde bezwaren van eiser tegen een eerdere waarschuwing en een verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk. De waarschuwing was gegeven omdat eiser de inlichtingenplicht niet zou zijn nagekomen bij een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing en ook schadevergoeding geëist. Echter, op 22 februari 2022 trok verweerder de waarschuwing in, waardoor eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen deze waarschuwing. De rechtbank heeft op 20 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het besluit van 30 november 2021, dat de basis vormde voor de waarschuwing, onrechtmatig was, maar dat eiser niet heeft aangetoond schade te hebben geleden. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier S. van den Broek op 16 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] ,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Muminovic).

Inleiding en procesverloop

Met het besluit van 30 november 2021 heeft verweerder aan de heer [eiser] een waarschuwing gegeven, omdat hij de inlichtingenplicht niet zou zijn nagekomen in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning.
Hiertegen heeft de heer [eiser] op 2 december 2021 bezwaar gemaakt. Ook heeft hij op dezelfde datum verweerder aansprakelijk gesteld voor geleden en nog te lijden schade.
Met het besluit van 22 februari 2022 heeft verweerder het besluit van 30 november 2021 ingetrokken.
Op 4 april 2022 heeft de heer [eiser] nadere bezwaargronden ingediend tegen het besluit van 22 februari 2022.
Met het besluit van 12 mei 2022 heeft verweerder de gecombineerde bezwaren van
2 december 2021 en 4 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft niet beslist op het verzoek om schadevergoeding.
De heer [eiser] heeft op 23 mei 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van
12 mei 2022. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade.
Met de brief van 28 juni 2022 heeft verweerder meegedeeld dat het geen aansprakelijkheid erkent voor de schade die de heer [eiser] stelt te hebben geleden en nog zal lijden.
Met de brief van 12 juli 2022 heeft de heer [eiser] nader gereageerd op de brief van verweerder van 28 juni 2022.
De rechtbank heeft de zaak van eiser op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de heer [eiser] en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het verzoek van de heer [eiser] om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht afgewezen. De heer [eiser] heeft binnen de uitspraaktermijn het griffierecht alsnog voldaan.

Duiding van het geschil

1. Het beroep van de heer [eiser] richt zich tegen het besluit van verweerder van 12 mei 2022. Bij dit besluit had verweerder zich niet uitgelaten over het verzoek om
schadevergoeding dat de heer [eiser] al op 2 december 2021 bij verweerder had ingediend. Het verzoek om schadevergoeding dat hij in zijn beroepschrift van 23 mei 2022 bij de rechtbank heeft ingediend, wordt daarom beschouwd als een verzoek dat gedaan is op grond van artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De brief van
28 juni 2022 van verweerder beschouwt de rechtbank als een reactie op het verzoek om schadevergoeding van 23 mei 2022. Aldus liggen er in dit geding twee afzonderlijke kwesties aan de rechtbank voor:
a. de beoordeling van het beroep van 23 mei 2022 tegen het besluit van 12 mei 2022, waarbij verweerder het bezwaar van de heer [eiser] tegen het besluit van
30 november 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank duidt de heer [eiser] in deze kwestie verder aan als “eiser”; én
b. de beoordeling van het verzoek van de heer [eiser] om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade die hij lijdt of zal lijden. De rechtbank duidt de heer [eiser] in deze kwestie verder aan als “verzoeker”.

Overwegingen

Met betrekking tot de kwestie genoemd onder a.
2. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling door verweerder van zijn bezwaar tegen het besluit van
30 november 2021. Bij besluit van 22 februari 2022 had verweerder het besluit van
30 november 2021 namelijk ingetrokken. Daarmee was de waarschuwing van tafel en heeft eiser er geen belang meer bij gehad om daartegen in rechte op te komen. Daarom heeft verweerder bij het besluit van 23 mei 2022 het bezwaar van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 23 mei 2022 ongegrond verklaart.
Met betrekking tot de kwestie genoemd onder b.
3. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder gehouden is tot het vergoeden van schade in verband met de gestelde onrechtmatige besluitvorming, moet volgens vaste rechtspraak aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor toekenning van schadevergoeding is gelet op de regeling van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in het Burgerlijk Wetboek en de ter zake door de civiele rechter gevormde jurisprudentie grond indien, (a) sprake is van een daad van de overheid die (b) onrechtmatig is, dat wil zeggen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsnorm, (c) waarbij de onrechtmatige daad de overheid is toe te rekenen. Voorts dient (d) de geschonden norm ertoe te strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste), dient er (e) schade te zijn en moet (f) voldoende causaal verband bestaan tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade.
4. Verweerder heeft erkend dat het besluit van 30 november 2021 op een onjuiste rechtsbasis berustte. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat dit besluit onrechtmatig is genomen. Hieruit vloeit voort dat voldaan is aan de criteria als omschreven in rechtsoverweging 3. onder (a), (b), (c) en (d).
5. Volgens verzoeker is zijn (proces)positie in andere procedures als gevolg van het besluit van 30 november 2021 nadeliger geworden en heeft verweerder in die andere procedures niet aan zijn bewijslast voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk enigerlei schade heeft geleden en waaruit die schade dan bestaat. Dit betekent dat niet voldaan is aan het criterium als omschreven in rechtsoverweging 3. onder (e). Om deze reden wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. Een beoordeling van de vraag of voldaan is aan het criterium onder (f) is dan niet meer van belang.
Conclusies
6. Het beroep van eiser van 23 mei 2022 tegen het besluit van 12 mei 2022 is ongegrond. Het verzoek van 23 mei 2022 om veroordeling tot vergoeding van schadevergoeding wordt afgewezen. Bij deze uitkomst bestaat er geen aanleiding om het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.