ECLI:NL:RBMNE:2022:4593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/2634
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Eiser had een VOG aangevraagd voor de functie van helpende zorg, maar de minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen op 6 januari 2022. De afwijzing was gebaseerd op een verdenking van een strafbaar feit die op het strafblad van eiser voorkomt binnen de terugkijktermijn van vier jaar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 21 april 2022 bevestigde de eerdere afwijzing.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2022, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet, heeft de rechtbank het beroep behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet betwist dat aan het objectieve criterium voor de VOG is voldaan, maar hij is van mening dat het subjectieve criterium niet is nageleefd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat het belang van de samenleving bij de weigering van de VOG zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG. De rechtbank wijst op de recente justitiële problemen van eiser, waaronder een verdenking van drugshandel en recidive.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2634
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Eiser heeft een VOG aangevraagd voor de functie van helpende zorg.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 januari 2022 afgewezen, omdat op het strafblad van eiser binnen de terugkijktermijn van vier jaar een verdenking van een strafbaar feit voorkomt. Met het bestreden besluit van 21 april 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. De minister beoordeelt een aanvraag voor een VOG aan de hand van het zogeheten objectieve criterium en het subjectieve criterium. [1] Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. [2] Op grond van het subjectieve criterium beoordeelt de minister of het belang dat de aanvrager bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming. [3]
2. Op de zitting is vastgesteld dat eiser niet betwist dat aan het objectieve criterium is voldaan. Eiser vindt echter dat niet aan het subjectieve criterium is voldaan en dat de minister daarom aan hem een VOG had moeten afgeven.
3. De rechtbank ziet dat anders. De minister is terecht tot de conclusie gekomen dat het belang van de samenleving bij weigering van de VOG zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG. De minister heeft goed onderbouwd dat het juist in de zorg belangrijk is dat de personen en instanties waarvoor eiser zou werken, erop kunnen vertrouwen dat zij met een integere werknemer te maken hebben. Daarnaast heeft de minister terecht betekenis toegekend aan het feit dat eiser recent met justitie in aanraking is gekomen. Hij werd immers verdacht van het plegen van een strafbaar feit op 13 april 2021 en zat tot 12 november 2021 in voorlopige hechtenis. Het ging bovendien om een verdenking van drugshandel van onder meer 50,5 kilo cocaïne en het witwassen van een bedrag van circa € 188.258,95. Daarnaast is eiser eerder veroordeeld voor een drugsgerelateerd delict en is er in dus sprake van recidive. Ook dat zijn omstandigheden die de minister terecht heeft meegenomen in zijn belangenafweging.
4. Het standpunt van eiser dat er ten tijde van het bestreden besluit alleen nog maar sprake was van een verdenking maakt niet dat de belangenafweging anders zou moeten uitvallen. Datzelfde geldt voor de stelling dat de voorlopige hechtenis alleen zou zijn opgelegd voor het voorhanden hebben van drugs. Die stelling is niet onderbouwd en bovendien zou dit, zelfs als dit zo is, onvoldoende grond zijn om alsnog aan eiser een VOG toe te kennen. Daarnaast heeft de minister terecht geconcludeerd dat ook de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis na circa twee maanden is geschorst, onvoldoende gewicht in de schaal legt. De voorlopige hechtenis is niet opgeheven omdat er bijvoorbeeld geen ernstige bezwaren zijn, maar is onder voorwaarden geschorst vanwege persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank begrijpt dat eiser een VOG nodig heeft voor zijn opleiding en om in de zorg te kunnen werken, maar dit belang weegt niet op tegen het belang van de samenleving bij weigering van de VOG.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (de Beleidsregels), in het bijzonder paragraaf 3.
2.Paragraaf 3.2 van de Beleidsregels.
3.Paragraaf 3.3 van de Beleidsregels.