ECLI:NL:RBMNE:2022:4585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
546276 / HA RK 22-213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met verzoekster en belanghebbende

Op 11 november 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking van de rechter, mr. O.P. van Tricht, ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door de vereniging STOK BO-EX '91, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th. Gardenbroek, in het kader van een civiele procedure tegen de stichting Stichting Bo-Ex '91. De verzoekster stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door te beslissen dat er een nadere mondelinge behandeling moest plaatsvinden in de hoofdzaak, waarin verzoekster als gedaagde partij fungeert. De wrakingskamer oordeelde dat de procesbeslissing van de rechter niet kon worden begrepen als blijk van vooringenomenheid. De rechter had zijn beslissing gemotiveerd en de belangen van beide partijen in overweging genomen. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking is, tenzij deze objectief kan worden geïnterpreteerd als vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter, en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 546276 / HA RK 22-213
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 11 november 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de vereniging STOK BO-EX ‘91,
gevestigd te Utrecht,
(verder te noemen verzoekster),
advocaat mr. Th. Gardenbroek, te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 12 oktober 2022 met drie bijlagen,
  • de schriftelijke reactie van 21 oktober 2022 van de rechter, mr. O.P. van Tricht,
  • de e-mail van 25 oktober 2022 van verzoekster met bijlage 4.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 oktober 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn namens verzoekster verschenen de heer [A] en mr. Th. Gardenbroek en zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Belanghebbende bij het wrakingsverzoek is de stichting Stichting Bo-Ex ’91 (verder: belanghebbende). Namens deze stichting is mr. F.J. Ringnalda ter zitting verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Van Tricht als behandelend (rol)rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 9257253 / UC EXPL 21-4123 (hierna te noemen: de hoofdzaak). Deze zaak betreft een civiele procedure bij de kantonrechter in Utrecht tussen belanghebbende en verzoekster, waarbij verzoekster de gedaagde partij is.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter, door op 7 oktober 2022 te beslissen dat in de hoofdzaak een nadere mondelinge behandeling moet plaatsvinden, de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het functioneren en voortbestaan van verzoekster als huurdersbelangenorganisatie staat op het spel, omdat door de opzegging van de samenwerking door belanghebbende het budget is weggevallen. Over de positie van verzoekster moet daarom snel duidelijkheid komen, en er kan niet gewacht worden op een mondelinge behandeling in de loop van 2023. Zonder nadere motivering wordt voorbij gegaan aan het nadrukkelijke verzoek van verzoekster om direct vonnis in de zaak te wijzen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de procesbeslissing van 7 oktober 2022 is ingegeven door wat naar zijn oordeel nodig is voor een juist verloop van de zaak, waarbij ook de standpunten van partijen zijn meegenomen en afgewogen. Naar objectieve maatstaven gemeten kan niet de conclusie volgen dat sprake is van enige vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Het wrakingsverzoek is ingediend nadat de rechter op 7 oktober 2022 heeft beslist dat in de hoofdzaak een nadere mondelinge behandeling moet plaatsvinden. Dit besluit is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Een dergelijke omstandigheid is er in deze zaak niet. Hieronder wordt dit toegelicht.
3.4.
Uit de door verzoekster en de rechter verstrekte informatie blijkt onder meer dat op 21 december 2021 in de hoofdzaak een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden door rechter mr. J.W. Wagenaar. Nadien is de zaak op verzoek van partijen op de rolzitting van 8 juni 2022 voor een derde keer aangehouden om partijen de gelegenheid te geven het geschil via mediation te beëindigen. Vervolgens vraagt verzoekster bij brief van 9 juni 2022 om in de hoofdzaak vonnis te wijzen. En (eveneens) bij brief van 9 juni 2022 verzoekt belanghebbende om nog een akte te mogen nemen, zodat de zaaksrechter kennis kan nemen van feiten die hebben plaatsgevonden sinds de mondelinge behandeling van 21 december 2021.
3.5.
Bij brief van 13 juni 2022 laat de rechtbank partijen weten dat de kantonrechter voornemens is om een mondelinge behandeling te bepalen en wordt verzocht verhinderdata op te geven. Verzoekster protesteert tegen het voornemen tot het houden van een mondelinge behandeling. Naar aanleiding van een op 18 juli 2022 door de rechtbank (volgens de rechter niet geheel goed afgestemde) verzonden standaardbrief met betrekking tot een rechterwissel, omdat mr. Wagenaar toen niet meer werkzaam was voor de sector civiel, laten partijen zich opnieuw uit over de wenselijkheid van een mondelinge behandeling. Verzoekster vraagt opnieuw om vonnis en belanghebbende vraagt om een nadere mondelinge behandeling.
3.6.
Bij brief van 7 oktober 2022 meldt de rechter aan partijen dat een nadere mondelinge behandeling wordt bepaald en dat in dat kader verhinderdata wordt opgevraagd voor de maanden januari en februari 2023. In de brief van 7 oktober 2022 wordt ook gemeld dat mr. Wagenaar op 13 juni 2022 aan de griffie van de rechtbank de opdracht heeft gegeven om partijen te berichten dat hij voornemens is om in deze zaak een mondelinge behandeling te bepalen. Inmiddels is de rechterswissel in de hoofdzaak door tijdsverloop achterhaald. De rechter heeft daarom besloten om de zaak niet naar de rol te verwijzen voor het wijzen van vonnis maar om een nadere mondelinge behandeling te bepalen op een zitting van mr. Wagenaar.
3.7.
De hiervoor beschreven omstandigheden, waaronder de correspondentie die tussen verzoekster, belanghebbende en de rechtbank is gevoerd, en de wijze waarop de rechter tot de beslissing is gekomen om een nadere mondelinge behandeling te bepalen en het verzoek van verzoekster tot het wijzen van vonnis dus niet in te willigen, geven geen blijk van vooringenomenheid. Dat verzoekster een ongemakkelijk gevoel heeft over de - vanuit de rechtbank niet altijd even duidelijke - communicatie over een rechterswissel die later weer achterhaald is, maakt dit niet anders.
In de brief van 7 oktober 2022 heeft de rechter aangegeven dat de mondelinge behandeling van de hoofzaak wordt voortgezet door de rechter die op 21 december 2021 ook de zaaksrechter was, mr. Wagenaar. Van de door verzoekster nog gestelde schending van het (fundamentele) rechtsbeginsel van hoor en wederhoor door de rechter, door partijen vooraf geen gelegenheid te bieden om te reageren op een rechterswissel, is reeds daarom geen sprake. Ook de omstandigheid dat het proces-verbaal van de zitting van 21 december 2021 meldt dat de zaak toen ‘voor akte uitlating partijen doorhaling of vonnis’ is gezet, betekent niet dat een rechter die een gemotiveerd verzoek tot het houden van een nadere mondelinge behandeling honoreert, vooringenomen is.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Civiel recht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 9257253 / UC EXPL 21-4123 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter en mr. M.M. Jansen en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022.
de griffier de voorzitter
de griffier is niet in staat
deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.