ECLI:NL:RBMNE:2022:4584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
544936 / HA RK 22-195
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 een verzoek tot wraking van de rechter mr. E.M. van der Linde ongegrond verklaard. Verzoeker vreesde dat de rechter niet objectief en onafhankelijk zou kunnen oordelen, omdat deze eerder een vergelijkbare zaak van verzoeker had behandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de eerdere zaak niet relevant is voor de huidige procedure, aangezien het om een andere verweerder en een ander besluit gaat. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de nieuwe zaak als een geheel nieuwe zaak zal behandelen, los van de eerdere uitspraak.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeert dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd is. De eerdere uitspraak van de rechter over de wateronttrekking door de buurman van verzoeker, die in een andere zaak aan de orde was, vormt geen reden om aan te nemen dat de rechter in de nieuwe zaak niet onpartijdig kan oordelen.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk besloten dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard, en de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 21/5143 GEMWT zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 544936 / HA RK 22-195
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 11 november 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),
gemachtigde: E.M. Venema te Zuidwolde,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het bij e-mail van 16 september 2022 gedane (niet ondertekend) wrakingsverzoek met twee bijlagen;
  • het bij e-mail van 19 september 2022 verzonden (ondertekend) wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van 20 september 2022 van rechter mr. E.M. van der Linde;
  • de op 27 oktober 2022 ontvangen ‘pleitnota en motivatie wraking’ van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 oktober 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde.
Vervolgens heeft verzoeker dezelfde dag op verzoek van de wrakingskamer de beslissing in hoger beroep van 24 maart 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nagezonden (ECLI:NL:RVS:2021:617).
1.3.
Na de zitting heeft de wrakingskamer op 2 november 2022 een ‘aanvulling pleitnota en motivatie wraking’ d.d. 29 oktober 2022 ontvangen van verzoeker.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Van der Linde als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 21/5143 GEMWT.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij vreest dat de rechter zijn zaak niet volledig objectief en onafhankelijk kan behandelen. Dit volgt uit het feit dat in 2019 de rechter al eerder een door verzoeker ingesteld beroep tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist heeft behandeld en dit beroep ongegrond heeft verklaard (UTR 19/1073). Volgens verzoeker is de eerdere zaak procedureel een andere zaak, maar is het inhoudelijke onderwerp hetzelfde, namelijk het handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving door de buurman van verzoeker (derde belanghebbende in beide zaken). Verzoeker kan zich nog steeds niet verenigen met die eerder gedane uitspraak van de rechter, omdat die niet conform de op de hoorzitting vastgestelde feiten is geweest. De schijn van enig subjectief handelen moet worden voorkomen.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij dat zij de nieuwe zaak als een nieuwe, geheel op zichzelf staande zaak zal behandelen, wat - aldus de rechter - ook voor de hand ligt, omdat sprake is van een andere verweerder, een ander besluit en een ander toetsingskader. De eerdere zaak speelt bij de behandeling van deze nieuwe zaak geen rol.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer hebben verzoeker en zijn gemachtigde nog toegelicht dat het vertrouwen in een onafhankelijk behandeling van de zaak door de rechter met name ontbreekt omdat in de huidige zaak alsook in de vorige zaak de vraag centraal staat of de wateronttrekking door de buurman leidt tot een onevenredige aantasting van de bodem en het grondwaterpeil. Omdat - aldus verzoeker de rechter in haar uitspraak in de vorige zaak al beslist heeft dat van een onevenredige aantasting geen sprake is, staat het standpunt van de rechter in de nieuwe zaak al vast. Dat er nu een andere procespartij is (het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) en de rechtsgronden formeel beschouwd anders zijn, maakt dit niet anders.
3.4.
De behandeling van een nieuwe zaak door de rechter die ook een eerdere (vergelijkbare) zaak van verzoeker heeft behandeld, levert op zichzelf geen omstandigheid op die de vrees voor een partijdige behandeling rechtvaardigt. Aangenomen mag worden dat de rechter in staat is de waarderingen en beslissingen die zij in verband met een eerder berechte zaak heeft genomen buiten beschouwing te laten en in een nieuwe zaak een onbevangen oordeel te geven over de rechtsvragen die aan de orde zijn. De omstandigheid dat de rechter eerder afwijzend heeft beslist op een door verzoeker ingediend bezwaar tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist om de aan zijn buurman verleende omgevingsvergunning niet in te trekken, is dan ook onvoldoende voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid in de nieuwe andere zaak die is gericht tegen een andere procespartij/verweerder. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is niet gebleken.
3.5.
De wrakingskamer merkt daarover nog op dat de rechter in de eerdere zaak - anders dan verzoeker stelt nog geen beslissing heeft genomen over de zogenoemde onevenredige aantasting van de bodem en het grondwaterpeil. In de uitspraak van 24 december 2019 staat onder 11 namelijk:
“Of er wel of geen onevenredige aantasting is, behoeft daarom ook geen bespreking.”
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 21/5143 GEMWT moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter en mr. M.M. Jansen en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022.
de griffier de voorzitter
de griffier is niet in staat
deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.