In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 een verzoek tot wraking van de rechter mr. E.M. van der Linde ongegrond verklaard. Verzoeker vreesde dat de rechter niet objectief en onafhankelijk zou kunnen oordelen, omdat deze eerder een vergelijkbare zaak van verzoeker had behandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de eerdere zaak niet relevant is voor de huidige procedure, aangezien het om een andere verweerder en een ander besluit gaat. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de nieuwe zaak als een geheel nieuwe zaak zal behandelen, los van de eerdere uitspraak.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeert dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd is. De eerdere uitspraak van de rechter over de wateronttrekking door de buurman van verzoeker, die in een andere zaak aan de orde was, vormt geen reden om aan te nemen dat de rechter in de nieuwe zaak niet onpartijdig kan oordelen.
De wrakingskamer heeft uiteindelijk besloten dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard, en de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 21/5143 GEMWT zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.