4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting resultaten DNA-onderzoek
De raadsvrouw heeft haar beroep op bewijsuitsluiting van de resultaten uit DNA-onderzoek gebaseerd op de stelling dat artikel 6 EVRM is geschonden, meer specifiek het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank overweegt dat het beroep op bewijsuitsluiting onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende is onderbouwd, nu geen concreet en min of meer verifieerbaar alternatief scenario naar voren is gebracht. Daarenboven overweegt de rechtbank ten aanzien van dit verweer als volgt.
De verdediging is ter terechtzitting door de rechtbank, en eerder al bij de rechter-commissaris, in de gelegenheid gesteld om een gemotiveerd verzoek te doen tot het benoemen van een deskundige, teneinde nader DNA-onderzoek te verrichten. De raadsvrouw en de verdachte hebben dit verzoek toegelicht en de officier van justitie heeft daarop kunnen reageren. De rechtbank heeft zich vervolgens op het verzoek beraden en heeft het verzoek gemotiveerd afgewezen. De volledige motivering van deze ter terechtzitting genomen beslissing is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
De omstandigheid dat een schriftelijk verslag van een deskundige in het dossier is gevoegd, terwijl dat verslag – bezien in samenhang met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek – een voor de verdachte belastende strekking heeft, brengt niet met zich dat de regels die de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576) heeft geformuleerd over de beoordeling van verzoeken tot het horen van getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd, onverkort toepassing vinden. Een verzoek tot het benoemen, oproepen en/of horen van een deskundige moet in de regel door de verdediging worden gemotiveerd. Het is afhankelijk van de aard en de inhoud van de bevindingen en de conclusies van de deskundige alsmede de concrete omstandigheden van het geval welke mogelijkheid of mogelijkheden voor onderzoek en betwisting aan de verdediging, met het oog op het waarborgen van de eerlijkheid van het proces als geheel (‘overall fairness of the trial’), moet of moeten worden geboden (vergelijk Hoge Raad, 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1198). De rechtbank heeft, zoals volgt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, gevolg geven aan dit toetsingskader. In de beslissing is onder meer betrokken wat de verdediging ter onderbouwing heeft aangevoerd en is nagegaan of er mogelijkheden waren tot nader onderzoek op basis van die onderbouwing, hetgeen niet het geval is. Er is derhalve geen sprake van schending van een eerlijk proces of het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de resultaten van het DNA-onderzoek uit te sluiten van het bewijs.
Bewijsmiddelen feit 1
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] . Op 15 april 2022 had [benadeelde 1] alles rondom de woning afgesloten en in goede staat achtergelaten. Op 18 april 2022 zag hij na thuiskomst dat er was ingebroken in zijn woning. [benadeelde 1] zag dat de gehele woning overhoop was gehaald en doorzocht. In een slaapkamer, gelegen aan de achterzijde van de woning, zag [benadeelde 1] het raam wagenwijd openstaan. Aan de buitenzijde zag [benadeelde 1] dat het kozijn, stucwerk en het slot flink waren beschadigd.Bij de aangifte is een goederenbijlage opgenomen waarop de bij de inbraak weggenomen goederen staan vermeld.
Op 18 april 2022 heeft in de woning van [benadeelde 1] forensisch onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is in de hal achter de voordeur op de grond een spuitfles schoonmaakmiddel aangetroffen.Volgens de bewoners stond deze fles voor de inbraak in de keuken.Deze fles is bemonsterd op epitheel (SIN: AAPE9529NL). Het NFI heeft dit spoor nader onderzocht en daaruit een DNA-profiel verkregen. Het NFI heeft gerapporteerd dat er een match is tussen het celmateriaal in het verkregen DNA-profiel, en het DNA-profiel van verdachte. De matchkans dat het verkregen DNA-spoor overeenkomt met het DNA van een ander dan verdachte, is kleiner is dan één op één miljard.
Bewijsoverweging feit 1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft ingebroken in de woning van aangever en daaruit goederen heeft weggenomen. Op grond van de resultaten van het forensische onderzoek en de bevindingen van het NFI concludeert de rechtbank dat op de fles schoonmaakmiddel een DNA-spoor van verdachte is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat dit een daderspoor betreft. De fles stond voorafgaand aan de woninginbraak namelijk in de keuken, terwijl deze kort na de woninginbraak in de hal werd aangetroffen, waardoor de rechtbank aanneemt dat de inbreker deze fles heeft verplaatst. Nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA-spoor op de fles, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dit spoor daar ten tijde van de inbraak heeft achtergelaten.
Bewijsmiddelen feit 2
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op 28 mei 2022 ging [benadeelde 2] samen met zijn gezin op vakantie. Op 8 juni 2022 is de schoonmaker voor het laatst langs geweest. Zij heeft toen niks aangetroffen. Op 13 juni 2022kwam het gezin thuis. [benadeelde 2] zag direct dat het kelderraam was opengebroken. Dit was extra beveiligd met een balk die was vastgemaakt via de muur.
[benadeelde 2] zag op 13 juni 2022 dat een wapenkluis in de kelder was opengebroken en hij zag dat zijn twee wapens er niet meer in lagen. Hij zag dat de munitie, die apart in een andere kluis lag, ook weg was. Dit kluisje was ook opengebroken. [benadeelde 2] zag dat onder meer de volgende spullen weg waren:
-2 wapens;
-Browning B725.12;
-Black blazer;
-munitie.
[benadeelde 2] heeft een ‘voorlopige schade’-lijst opgesteld. Op deze lijst staan, naast de hiervoor vermelde goederen, onder meer sieraden, een kentekenbewijs, bankpassen, een personeelspas en creditcards.
Op 14 juni 2022 heeft in de woning van [benadeelde 2] forensisch onderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn in het souterrain van een groene wapenkoffer (merk Browning) het handvat en de clips bemonsterd op epitheel (onder meer gewaarmerkt met SIN: AAPE6599NL).De heer P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige, heeft het spoor met voornoemd SIN-nummer nader onderzocht en daaruit een DNA-mengprofiel verkregen. De deskundige heeft gerapporteerd dat het DNA-mengprofiel afkomstig is van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man, waarbij een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans dat het verkregen DNA-hoofdprofiel overeenkomt met het DNA van een ander dan verdachte, is kleiner is dan één op één miljard.
Bewijsoverweging feit 2
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte op of omstreeks 12 juni 2022 heeft ingebroken in de woning van aangever en daaruit goederen heeft weggenomen. Op grond van de resultaten van het forensische onderzoek, in samenhang bezien met de bevindingen van de DNA-deskundige, concludeert de rechtbank dat op een klip van een wapenkoffer van aangever een DNA-spoor van verdachte is aangetroffen. Uit de aangifte blijkt dat uit deze wapenkoffer wapens zijn weggenomen door de inbreker en daarom ziet de rechtbank dit DNA-spoor als daderspoor. Nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA-spoor op dit voorwerp, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dit spoor daar ten tijde van de inbraak heeft achtergelaten. Dat het hier om een mengprofiel gaat, betekent niet dat aan de onderzoeksresultaten geen bewijswaarde kan worden gehecht. De rechtbank ziet zich in haar overtuiging gesterkt nu op andere voorwerpen in de woning, namelijk het cijferslot van de wapenkluis en een handvat van een andere wapenkoffer, nog meer sporen zijn aangetroffen die een (onvolledig) DNA-profiel bevatten dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Bewijsmiddelen feiten 3 en 5
[benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op 25 juli 2022 werd [benadeelde 3] gebeld door een van de buren. [benadeelde 3] hoorde dat er iemand via het kelderraam de woning had betreden en dat de tralies voor het kelderraam waren weggehaald. Toen [benadeelde 3] thuis was, zag hij dat de tralies voor een raampje waren verbroken, dat het raam was opengebroken en dat er braaksporen zaten op het kozijn van het kelderraampje. [benadeelde 3] zag dat alle kamers en kasten doorzocht waren. Hij zag tevens dat een kluis was losgemaakt en was meegenomen. Hij zag dat alle juwelen van hem en zijn vrouw waren weggenomen.In de kluis zat een geldbedrag van € 3.500 euro, de reserveautosleutel en sieraden.Een door de aangever opgestelde lijst van alle weggenomen goederen is gevoegd bij de aangifte. Op deze lijst staan onder meer de kluis met inhoud, sieraden, een sleutel en postzegels.
Op 25 juli 2022 heeft in de woning van [benadeelde 3] forensisch onderzoek plaatsgevonden.
Op de ruit van de keuken zijn aan de buitenzijde veegsporen aangetroffen. Deze veegsporen zijn ontstaan tijdens het wrikken en breken van het siertraliewerk. Een veegspoor op de ruit, dat de rechtbank aanmerkt als een daderspoor, is bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor aanvullend onderzoek.
Door het NFI is dit spoor nader onderzocht en daaruit is een onvolledig DNA-profiel verkregen, dat mogelijk matcht met het DNA-profiel van verdachte.Om een uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van celmateriaal van verdachte in de bemonstering is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij zijn de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van één onbekende, niet aan
[verdachte] verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker (>1.000.000) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
De woning van verdachte is op 26 juni 2022 doorzocht.Hierbij zijn onder meer veel sieraden, een kluis en een wit-blauwe tas in beslag genomen. Nadat [benadeelde 3] de sleutel van zijn kluis overhandigde aan de politie, is gebleken dat deze sleutel naadloos paste op de kluis die onder verdachte is inbeslaggenomen. In deze kluis waren tevens de goederen aanwezig die volgens aangever in zijn kluis zaten voordat deze werd weggenomen. In eerdergenoemde tas zat een postzegelverzameling en meerdere sieraden.Bij een bezoek aan het politiebureau door [benadeelde 3] en zijn vrouw werd aan hen de kluis met inhoud en de blauw met wit gestreepte tas met daarin onder andere meerdere sieraden en een postzegelverzameling getoond. [benadeelde 3] en zijn vrouw herkenden de getoonde spullen als zijnde hun spullen.
Getuige [getuige] , woonachtig tegenover de woning van [benadeelde 3] , werd op 25 juli 2022 werd rond 08:05 uur wakker. Zij zag een man bij het kelderraampje van de woning van [benadeelde 3] naar binnen gaan. [getuige] had deze man nog nooit eerder had gezien bij de woning. Op het moment dat [getuige] de politie belde, kwam de man weer door hetzelfde raampje naar buiten. Zij zag onder meer dat de man blauwe handschoenen droeg. [getuige] heeft tijdens het bellen van de politie foto’s van de man gemaakt.
[slachtoffer] , woonachtig in de straat van aangever, heeft aangifte gedaan van bedreiging. Op 25 juli 2022 omstreeks 08:10 uur vernam hij dat er mogelijk een inbraak was gepleegd in de woning van aangever. Hij is daarop naar buiten gegaan en zag toen dat er een man op het voetpad fietste. Hij zag dat de man uit de richting van de [adres] kwam en dat de man blauwe handschoentjes aan had. [slachtoffer] hoorde vervolgens dat de man tegen hem zei: “Aan de kant, pas op, ik ga je neersteken.” [slachtoffer] heeft de man als volgt omschreven:
- man;
- ongeveer 35 jaar oud;
zwart petje;
- haarkleur was net zo zwart als zijn petje;
- ongeschoren vlassig zwart baardje;
- ongeveer 170 cm en 180 cm;
- klein zwart brilletje;
- donker zwarte jas;
- blauwe broek;
- zwarte donkere werkschoenen;
- blauwe latex ziekenhuishandschoenen.
In het dossier bevindt zich een foto van verdachte van 26 juli 2022.
Bewijsoverwegingen feiten 3 en 5
Feit 3
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, kort gezegd inhoudende dat een vriend van verdachte verantwoordelijk is voor het plegen van de woninginbraak, wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Verdachte is immers pas op de terechtzitting met dit scenario gekomen, volgens eigen zeggen nadat hij bij of met de reclassering is gaan nadenken over wat er gebeurd zou kunnen zijn. Verdachte heeft dit scenario niet nader geconcretiseerd en hij heeft de naam van die vriend niet willen of kunnen noemen, waardoor zijn scenario tevens niet verifieerbaar is.
Feit 5
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij hoorde van de woninginbraak aan de [adres] in [woonplaats] en naar buiten ging, werd bedreigd door een persoon die kwam uit de richting van die woning. Gekeken naar de verklaring van getuige [getuige] gebeurde dit slechts enkele minuten na de inbraak. [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat de man blauwe handschoenen droeg. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de dader van de woninginbraak dezelfde persoon is als degene die door [slachtoffer] is beschreven. Ook komt een aantal van de overige persoonskenmerken die [slachtoffer] heeft genoemd, te weten de zwarte haarkleur en het vlassige baardje, overeen met het uiterlijk van verdachte ten tijde van het feit, zoals te zien is op de gelaatsfoto van verdachte die is opgenomen in de SKDB informatiestaat. Dat alleen [slachtoffer] de bedreiging heeft gehoord staat niet aan een bewezenverklaring in de weg, nu diens verklaring op overige punten ondersteuning vindt in de inhoud van overige bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [getuige] en de eerder genoemde foto’s. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] .
Feit 4
Bij doorzoeking van de woning van verdachte te [woonplaats] op 26 juni 2022 is onder meer een elektrische fiets, merk Gazelle, in beslag genomen.Uit onderzoek naar deze fiets is gebleken dat het een bruin/grijze elektrische Gazelle City Zen C8 herenfiets betrof. Op de fiets was geen serienummer te vinden en achterop de fiets zat een sticker van fietsenwinkel [fietsenwinkel] . De medewerkster van deze fietsenwinkel gaf aan dat het serienummer aan de zijkant bij de trappers moest zitten. Het serienummer was er op dat punt afgehaald. De medewerkster van de fietsenwinkel verklaarde dat een persoon uit [woonplaats] op 15 mei 2021 precies zo'n zelfde fiets bij hen had gekocht.Deze persoon, naar later bleek [aangever] , vertelde dat zijn fiets was gestolen. In zijn aangifte staat dat zijn fiets, een Gazelle type City zen C8, lichtbruin van kleur, op 16 mei 2022 is gestolen.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij € 750,- voor de fiets heeft betaald en pas een paar dagen nadat hij de fiets kocht zag dat het serienummer van de fiets was verwijderd.
Bewijsoverweging feit 4
Op grond van het bovenstaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde schuldheling. Verdachte wordt vrijgesproken van opzetheling, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat de fiets van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft op 26 juli 2022 een elektrische fiets van het merk Gazelle voorhanden gehad. Uitgaande van de verklaring van verdachte zelf heeft hij deze fiets, naar het oordeel van de rechtbank, gekocht voor een prijs die ver ligt onder de gebruikelijke (nieuw)prijs van een dergelijke elektrische fiets. Na de aankoop kwam verdachte er ook nog achter dat het framenummer was weggevijld. Onder deze omstandigheden had verdachte, reeds ten tijde van het verwerven van de fiets maar in ieder geval nadat hij ontdekte dat het framenummer was verwijderd, redelijkerwijs moeten vermoeden dat de fiets afkomstig was van misdrijf. De rechtbank heeft gelet op de verklaringen van de winkeleigenaar van [fietsenwinkel] en de inhoud van de aangifte van [aangever] de overtuiging dat de Gazelle-fiets was gestolen van eigenaar [aangever] , en dus afkomstig was van diefstal.