Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Bezwaar tegen de vergunning voor de Sinterklaasintocht
3. De stichting wil met haar verzoek om een voorlopige voorziening in verband met haar bezwaar tegen het besluit om de evenementenvergunning te verlenen, bereiken dat alleen Zwarte Pieten aan de intocht van Sinterklaas mogen deelnemen en geen roetveegpieten of anders gekleurde pieten. Zij doet daarvoor een beroep op het Genocideverdrag.
4. De stichting betoogt dat het houden van een Sinterklaasintocht met roetveegpieten onrechtmatig is. Volgens de stichting is de traditie en de figuur van Zwarte Piet onlosmakelijk verbonden met de groep etnische en raciale Nederlanders in de zin van het Genocideverdrag. Het houden van een Sinterklaasviering zonder dat daaraan alleen Zwarte Pieten deelnemen, staat volgens de stichting daarom gelijk aan het plegen van (culturele) genocide. De stichting stelt dat daardoor aan de groep voorstanders van de figuur Zwarte Piet ernstig geestelijke schade in de zin van het Genocideverdrag wordt toegebracht.
5. De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht om de verleende evenementenvergunning te schorsen of in te trekken totdat een organisator gevonden wordt die bereid is om een intocht te organiseren waarbij alleen Zwarte Pieten worden gehanteerd.
6. De voorzieningenrechter beoordeelt eerst ambtshalve of de stichting belanghebbende is bij het besluit om de evenementenvergunning te verlenen in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
7. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Het moet gaan om een voldoende specifiek algemeen of collectief belang, gelet op het in het derde lid gestelde vereiste dat de rechtspersoon die belangen 'in het bijzonder' behartigt.
8. Blijkens de oprichtingsakte heeft de stichting als doel het tegengaan van de gehele of gedeeltelijke vernietiging - de genocide - van nationale, etnische, raciale en godsdienstige groepen als zodanig. De stichting geeft daarbij prioriteit aan het behartigen van de belangen van de groepen die bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden daarin aanwezig waren. Bij dit doel wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het (inter)nationale (straf)recht. De stichting onderschrijft het verband dat bestaat tussen de desintegratie van politieke en sociale instituties, van cultuur, van taal, van nationale gevoelens, van godsdienst en van het economisch voortbestaan enerzijds, met de destructie van de persoonlijke veiligheid, vrijheid, gezondheid, de waardigheid en het leven van deze groeien anderzijds. Ook onderschrijft de stichting dat bij (historische) genocides verschillende patronen en methoden worden gehanteerd door de plegers daarvan: van openlijk bloedvergieten door liquidaties en uithongering, tot meer gemaskeerde patronen en methoden als migratie en dispersie, het voorkomen van geboorten tot het strategisch treffen van onafhankelijke groepen. Al deze patronen en methoden beschouwt de stichting als: genocide
.Verder heeft de stichting tot doel het verrichten van alle verdere handelingen, die met het hiervoor genoemde doel in de ruimste zin verband houden of daarvoor bevorderlijk kunnen zijn. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door het handhaven van (inter)nationale (straf)rechtelijke verplichtingen, wettelijke verplichtingen en ethische normen ten aanzien van nationale, etnische, raciale en godsdienstige groepen, door het aanwenden van rechtsmiddelen, het bereiken van minnelijke overeenkomsten en door het vergroten van het (publieke) bewustzijn en overige wettelijke middelen.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het doel van de stichting zeer ruim en algemeen is omschreven. De doelstelling is territoriaal of geografisch niet begrensd en richt zich ook niet op een specifieke culturele groep of culturele uitingsvorm, zoals bijvoorbeeld het behoud van de figuur van Zwarte Piet. Daarbij komt dat de belangen die bij de verleende evenementenvergunning voor de intocht van Sinterklaas zijn betrokken, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet behoren tot de collectieve belangen die de stichting krachtens haar oprichtingsakte in het bijzonder behartigt. De evenementenvergunning is een vergunning in het kader van het ordentelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse (de openbare orde). Het belang dat de stichting voorstaat, het uitbannen van genocide, valt niet onder de reikwijdte van dit openbare orde begrip.
10. De voorzieningenrechter is gezien dit alles van oordeel dat de stichting geen voldoende specifiek algemeen of collectief belang uitdraagt dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. De stichting is daarom geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Dat de stichting meerdere procedures voert tegen (landelijke) Sinterklaasintochten en mogelijk ook andere feitelijke activiteiten verricht, maakt dat niet anders. Nu niet alleen de doelomschrijving van de stichting enkel gericht is op het uitbannen van genocide, maar ook de grondslag van de verzoeken van 21 oktober 2022 aan de burgemeester en het college en het verzoek om een voorlopige voorziening op het uitbannen van genocide zijn gebaseerd, valt niet in te zien hoe de feitelijke activiteiten van verzoeker de doelomschrijving van de stichting dusdanig kunnen inkleuren dat toch belanghebbendheid aangenomen zou moeten worden.
11. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het beroep op het Genocideverdrag van de stichting, ook los van het niet belanghebbend zijn, niet kan slagen. Dat verdrag is niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. De voorzieningenrechter ziet ook niet wat genocide te maken heeft met de Sinterklaasintocht.
12. De stichting heeft in haar brief van 21 oktober 2022 de burgemeester en het college verder verzocht om binnen één week:
a) bij beschikking te bepalen dat in 2022 alleen evenementenvergunningen verleend worden voor Sinterklaasintochten indien bij voorbaat vaststaat dat daaraan alleen zwarte pieten deelnemen;
b) te beslissen om handhavend op te treden tegen alle organisaties van een intocht waarbij roetpieten (niet zwarte pieten) worden gehanteerd, alsook de daarbij betrokken individuen.
13 De stichting heeft in haar brief de burgemeester en het college verder voor het geval haar bezwaar en/of de verzoeken onder a) en b) worden afgewezen verzocht om binnen één week:
c) een subsidiekrediet van € 250.000,- toe te kennen om beveiliging in te huren om de manifestaties van genocide te voorkomen en te bestraffen;
d) bij beschikking te bepalen dat aan eenieder, althans eenieder die daarom verzoekt, de nationale openbare bevoegdheid (ten dele) af te staan zodat een ieder daadwerkelijk kan optreden om het plegen van genocide tijdens de Sinterklaasintocht te voorkomen en te bestraffen en dat daarbij, zo nodig, geweld gebruikt kan worden.
Volgens de stichting is op deze aanvragen niet tijdig beslist.
13. Ten aanzien van de verzoeken onder a) en onder b) oordeelt de voorzieningenrechter dat de stichting gelet op wat hiervoor in overweging 9 en 10 is overwogen niet als belanghebbende is te beschouwen. Daarmee zijn die verzoeken, daargelaten de vraag of de door de stichting aan de burgmeester en het college gestelde beslistermijn van één week in dit geval redelijk is, niet aan te merken als een aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, waarop de burgemeester of het college een besluit moet nemen en waartegen - bij het uitblijven van een besluit - beroep kan worden ingesteld.
14. Ten aanzien van de verzoeken onder c) en onder d) oordeelt de voorzieningenrechter dat, eveneens daargelaten de vraag of de door de stichting aan de burgmeester en het college gestelde beslistermijn van één week in dit geval redelijk is, voor deze verzoeken geen wettelijke grondslag is aan te wijzen. Voor het verstoren of beëindigen van evenementen of samenkomsten kan het college geen subsidie verstrekken. En de bevoegdheid om handhavend op te treden is voorbehouden aan de instanties die deze bevoegdheid bij of krachtens de wet toegekend hebben gekregen. Deze bevoegdheid kan niet worden toegekend aan anderen.