ECLI:NL:RBMNE:2022:4538

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1721
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor aanleg uitweg en handhaving van bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een verdieping met kap op een bedrijfsgebouw en het aanleggen van een uitweg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning voor de aanleg van de uitweg vernietigd moet worden, omdat deze ten koste gaat van openbaar groen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omwonenden, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, ontvankelijk zijn in hun beroep, met uitzondering van drie omwonenden die geen bezwaar hadden gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De rechtbank heeft het toetsingskader voor de omgevingsvergunningen uiteengezet, waarbij de vergunning voor de activiteit 'bouwen' in stand blijft, omdat deze voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vergunninghouder niet in strijd handelt met de geldende regelgeving voor de activiteit 'bouwen', maar dat de aanleg van de uitweg wel in strijd is met de APV, omdat deze ten koste gaat van openbaar groen. De rechtbank heeft het besluit van het college van burgemeester en wethouders vernietigd voor zover het betrekking heeft op de aanleg van de uitweg, en heeft bepaald dat de aanleg van de uitweg verboden is. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1721
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] ,
en
[eiser 3] en [eiser 4] ,mede namens 73 omwonenden, uit [woonplaats] (eisers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college)
(gemachtigde: mr. A. Lagarde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]. uit [vestigingsplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: N.J.M. Beelaerts van Blokland).
Inleiding
De vergunninghouder heeft op 13 april 2021 bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een verdieping met kap op een bedrijfsgebouw en het aanleggen van een uitweg op het perceel [adres 1] in [woonplaats] (het perceel).
Op 10 augustus 2021 heeft het college aan de vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
- Bouwen van een bouwwerk (2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo [1] )
- Aanleggen van een uitrit (2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo)
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Op een hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften op 9 februari 2022 hebben eisers hun bezwaren toegelicht.
Bij het besluit van 1 maart 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij zijn besluit gebleven. Daarbij heeft het college de voorwaarde die was verbonden aan de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg geschrapt.
Eisers hebben samen met 73 andere omwonenden beroep ingediend tegen dat besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 op zitting behandeld. Op de zitting waren aanwezig: eisers [eiser 3] en [eiser 4] en hun woordvoerder
mr. M.P. van Achterberg en de omwonenden [A] , [B] , [C] , [D] , [E] , de gemachtigde van het college, vergezeld van [F] , planoloog en medewerker vergunningen, de gemachtigde van de vergunninghouder en
[architect] , architect.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. De lijst met namen en handtekeningen van de omwonenden die het beroep mede ondersteunen bevat gegevens en handtekeningen van drie omwonenden die niet staan vermeld op de handtekeningenlijst behorend bij het bezwaarschrift. Het gaat om de omwonenden aan de [adres 2] ( [G] ), de [adres 3] ( [H] ) en de [adres 4] ( [I] ).
Op de zitting is dit niet weersproken.
2. Nu deze drie omwonenden geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van
10 augustus 2021 staat voor deze drie omwonenden bij de rechtbank geen beroep open tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom deze drie omwonenden niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep. De overige omwonenden die op de handtekeningenlijst vermeld staan, zijn ontvankelijk in hun beroep.
Toetsingskader
3. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat houdt in dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit wordt ook wel een gebonden beschikking genoemd.
4. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleg van een uitweg’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.18 van de Wabo en artikel 2.12 van de APV Stichtse Vecht 2014. De gronden waarop een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg/uitrit verleend of geweigerd moet worden zijn ook hier imperatief en limitatief. Dat betekent dat alleen op grond van één van de opgesomde weigeringsgronden de vergunning geweigerd mag worden. Als de weigeringsgronden zich niet voordoen, is het college gehouden de omgevingsvergunning te verlenen en is van een afweging van de betrokken belangen geen sprake.
De bestreden omgevingsvergunning
5. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit ‘maken van een uitweg’. De rechtbank zal eerst het beroep beoordelen dat ziet op de activiteit ‘bouwen’ (I) en daarna op de activiteit ‘maken van een uitweg’(II).

I. De activiteit ‘bouwen’.

6. Het college stelt dat sprake is van een gebonden beschikking. Het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan ‘ [woonplaats] en [locatie 1] ’ (het bestemmingsplan).
Ook voldoet het bouwplan aan het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand, zodat het college gehouden is de activiteit bouwen te vergunnen. Ook voor de activiteit voor het maken van een uitweg ziet het college geen grond om de vergunning te weigeren.
7. De bestreden vergunning maakt het mogelijk dat op het perceel de bestaande loods van 4 meter hoog verhoogd wordt met een verdieping met kap tot 9 meter hoog en dat er een tweede uitrit komt.
Beoordeling van de beroepsgronden
De vermelde maximum goothoogte van 5 meter: kennelijke misslag
8. Eisers hebben aangevoerd dat uit alles blijkt dat er sprake moet zijn van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan. Zij wijzen op de uitgangspunten van het bestemmingsplan en de expliciete vermelding dat het een consoliderend en conserverend bestemmingsplan is waarin het huidige gebruik en de huidige bebouwing wordt vastgelegd. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was de bestaande situatie op het perceel een leegstaande 4 m hoge loods. De meer dan verdubbeling van de hoogte van de loods die mogelijk wordt doordat op de plankaart een maximum goothoogte van 5 m is opgenomen in plaats van een maximum bouwhoogte van 4 m, leidt er nu toe dat de bestaande maximum bouwhoogte van 4 m verhoogd wordt tot 9 m. Eisers stellen dat dit op een vergissing moet berusten, omdat duidelijk is dat een bedrijfsgebouw met een hoogte van 9 m en volledig ingeklemd tussen woningen niet beoogd, niet gewenst en niet passend is in een kleinschalige woonwijk. Eisers wijzen in dit verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2] Dat sprake moet zijn van een kennelijke misslag blijkt ook uit het feit dat het college bij het concept voorontwerp van het voorgaande bestemmingsplan ‘ [locatie 2] ’ heeft benadrukt dat een bouwhoogte van 8 m niet de bedoeling is. Verder zijn er voldoende stukken waaruit blijkt dat het college voorstander was van het opheffen van bedrijfslocaties in een woongebied en dat het college wilde meewerken aan een wijziging van de bestemming van het perceel naar de bestemming ‘Wonen’.
Eisers stellen dat dit alles bij elkaar maakt dat sprake moet zijn van een kennelijke misslag.
9. Vast staat dat het perceel valt binnen het op 26 april 2016 vastgestelde bestemmingsplan zoals genoemd in rechtsoverweging 5. Het perceel heeft de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming mag een bedrijf tot ten hoogste milieucategorie 2 gevestigd worden.
De bouwregels voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen zijn opgenomen in artikel 4.2.1 van het bestemmingsplan:
bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
in afwijking van het gestelde onder c bedraagt maximaal 4 meter boven de goothoogte, indien in de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ niet is opgenomen in het bouwvlak;
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
In afwijking van het gestelde onder e mag, indien in het bouwvlak de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, maximaal het percentage oppervlak bebouwd worden als aangegeven in de verbeelding.
Op de bijbehorende plankaart is in het bouwvlak van het perceel de maatvoering vermeld: ‘maximum goothoogte: 5 m’. In het bouwvlak is niet de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ opgenomen.
10.1
De rechtbank stelt voorop dat uit het oogpunt van rechtszekerheid slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt aangenomen dat een bestemmingsplan een kennelijke misslag bevat. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie hier niet voor en is daarom geen sprake van een kennelijke misslag. De uitspraak van de Afdeling waar eisers op hebben gewezen, heeft betrekking op het ontbreken van een bestemmingsaanduiding op de plankaart, waardoor het betreffende perceel op de plankaart geen bestemming had gekregen. De Afdeling vond het duidelijk dat dit niet de bedoeling kon zijn, omdat de bestemming op de plankaart wel met de bijbehorende kleur was ingetekend. Op de plankaart bij het in deze zaak geldende bestemmingsplan is de aanduiding maximum goothoogte van 5 m duidelijk vermeld. Daarmee is de bestemmingsplanregel duidelijk wat de toegestane maximale bouwhoogte is. Het college heeft de aanvraag terecht getoetst aan de hand van wat op grond van het onherroepelijke bestemmingsplan en de bijbehorende plankaart is toegestaan.
10.2
In de Toelichting bij het bestemmingsplan is opgenomen dat het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard is en de bestaande situatie vastlegt. Het standpunt van eisers dat hieruit mag worden opgemaakt dat een verhoging van de bestaande bouwhoogte van 4 m niet mogelijk en niet de bedoeling is, volgt de rechtbank niet.
De planregels en de bijbehorende plankaart met de planaanduiding is duidelijk en gaat vanwege de rechtszekerheid voor op de Toelichting. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking wat de planoloog op de zitting heeft toegelicht over het uniformeren van de planbepalingen. Het bestemmingsplan vervangt de voorgaande bestemmingsplannen ‘ [locatie 2] ’ en ‘ [locatie 3] ’ en de in de loop van de jaren door een wijziging of ontheffing mogelijk gemaakte ontwikkelingen met als doel een eenduidige regeling voor het hele plangebied. Op de zitting heeft de planoloog toegelicht dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan een bouwhoogte tot maximaal 10 m mogelijk was en met ontheffing van het college tot maximaal 12 m. Ten tijde van het voorgaande bestemmingsplan is daarvan geen gebruik gemaakt, maar planologisch bestond de mogelijkheid om de bouwhoogte te verhogen naar meer dan 9 m. Eisers hebben dit niet betwist.
10.3
Ook de bereidheid van het college om mee te werken aan een wijziging van de bestemming naar wonen en dat het college voorstander was om bedrijfslocaties op te heffen in een woongebied, is onvoldoende om een beroep op een kennelijke misslag te doen slagen.
10.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Het evenredigheidsbeginsel en de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur
11. Eisers hebben aangevoerd dat indien een omgevingsvergunning voorzienbaar leidt tot onrechtmatige hinder het college die omgevingsvergunning niet mag verlenen. De vergunning zal leiden tot zodanige nadelige gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met de vergunning te dienen doelen. Als het college alle betrokken belangen had afgewogen, had hij in deze concrete situatie in redelijkheid niet de omgevingsvergunning kunnen verlenen. Eisers stellen dat het bouwplan ook in strijd met de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Zo mochten zij, ook gezien de plannen voor het perceel, er op vertrouwen dat de bouwhoogte ongewijzigd zou blijven.
12.1
Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld en is onherroepelijk.
Uit vaste rechtspraak volgt dat in een procedure over een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, de mogelijkheid om de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover strekt dat die regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van een beroep tegen een vastgesteld bestemmingsplan. [3] Dit betekent dat als in een procedure over een omgevingsvergunning wordt aangevoerd dat een bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, die bestemmingsregeling alleen onverbindend geacht of buiten toepassing wordt gelaten, als die bestemmingsregeling evident in strijd is met een hogere regeling. Voor evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich leent voor toetsing bij wijze van exceptie.
12.2
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bestreden aanduiding en planregel evident in strijd is met een hogere regeling en daarom onverbindend is of door het college buiten toepassing had moeten worden gelaten. Het bestemmingsplan is conform de regelgeving tot stand gekomen en vastgesteld op 26 april 2016 en daarmee onherroepelijk geworden. Van een gebrek in de totstandkoming van het bestemmingsplan is niet gebleken. Eisers hadden in de procedure over het tot stand komen van het bestemmingsplan kunnen opkomen tegen de daarin opgenomen aanduiding van de goothoogte en de bestreden bepaling over de bouwregels. Dat eisers als gevolg van de plannen voor het perceel en door het gebruik van de kwalificatie ‘conserverend en consoliderend’ niet hebben gekeken naar de voor hen relevante algemeen verbindende bouwregels en geen bezwaar of beroep hebben ingesteld, maakt niet dat de rechtbank de planregel en de aanduiding onverbindend moet achten of buiten toepassing moet laten. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het college onweersproken op de zitting heeft gesteld dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan een bouwhoogte van maximaal 12 m mogelijk was.
12.3
De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de planregels evident in strijd zijn met artikel 3:4 van de Awb. Eisers hebben hun standpunt dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen, niet gemotiveerd onderbouwd. Zonder die onderbouwing is niet in te zien dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van eisers niet voor ogen heeft gehad, of dat de gemeenteraad de nadelen die de bouwregels voor eisers hebben niet heeft onderzocht in relatie tot de met het plan te dienen doelen [4] . De uitspraak waar eisers naar verwijzen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2020 [5] ziet op een geheel andere situatie. Daar ging het om een besluit tot doorhaling van een aantekening als fysiotherapeut in het BIG register, omdat de aanvraagster buiten haar schuld niet tijdig een verzoek tot verlenging had ingediend. De Afdeling oordeelde dat in de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten dat de aanvraagster door een zwaar auto-ongeluk niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen, de betreffende minister de aanvraagster niet had mogen tegenwerpen dat zij niet tijdig de verlengingsaanvraag had ingediend.
12.4
Deze grond slaagt dan ook niet.
Strijd met goede ruimtelijke ordening
13. Eisers hebben aangevoerd dat het plaatsen van een verdieping met kap op het bedrijfsgebouw in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het uitvoeren van het bouwplan leidt tot een vergroting en een forse verhoging van de bouwmassa. Eisers stellen dat een dergelijk gebouw op een bedrijventerrein thuis hoort en niet midden in een kleinschalige, rustige woonwijk in het pittoreske [woonplaats] . De enorme bouwmassa en de afgeplatte kap op een hoogte van 9 m heeft veel invloed op het groene straatbeeld en ook het aanzien vanuit omringende gebieden. Vooral vanaf de Vecht, zal het zicht op onaanvaardbare wijze worden aangetast. Eisers stellen dat het bouwplan het in de Welstandsnota 2013 geformuleerde beleid doorkruist en dat de commissie voor ruimtelijke kwaliteit MooiSticht te beperkt heeft getoetst door uit te gaan dat het bouwplan aan te achterkant van omliggende bebouwing zou liggen. Dit is niet juist, want het betreft geen bouwplan aan de achterkant van de loods, maar het ziet op de hele loods.
14. De commissie MooiSticht heeft op 18 mei 2021 op een eerdere aanvraag van de vergunninghouder negatief geadviseerd en aanpassingen op het plan voorgesteld. Naar aanleiding van dat advies en na overleg heeft de vergunninghouder het aangevraagde bouwplan aangepast. Op 19 juli 2021 heeft de commissie op de aangepaste aanvraag positief geadviseerd. Zij vindt dat het aangevraagde bouwplan nu wel voldoet aan de bepalingen Welstandsnota 2013 en het welstandsniveau. De commissie vindt dat met de aanpassingen van het plan een uitstraling ontstaat die passend is in dit gebied dat een gewoon welstandsgebied betreft. De commissie heeft in haar advies opgemerkt dat de bouwmassa en functie toegestaan worden door het bestemmingsplan.
Het college heeft geen gebreken gezien in dit advies en heeft daarom het advies overgenomen en ten grondslag gelegd aan het besluit de vergunning te verlenen.
15.1
Volgens vaste rechtspraak kan het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [6] Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
15.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de commissie MooiSticht geen eigen welstandsbeoordeling aan de hand van de toepasselijke criteria uit de welstandsnota heeft gemaakt. Dit is ook af te leiden uit de door haar voorgestelde aanpassingen in het negatieve advies op de eerdere aanvraag en die vervolgens zijn overgenomen in het aangepaste bouwplan. Het is vaste rechtspraak dat de welstandscommissie zich in haar advies heeft te richten op de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt [7] Daaronder valt ook de bouwmassa en de hoogte van het gebouw waartegen eisers hun gronden richten.
15.3
De rechtbank is niet gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit advies niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook hebben eisers geen tegengesteld advies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie of gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de welstandscriteria. De eigen opvatting van eisers, dat het bouwplan niet past in de omgeving is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de commissie van 19 juli 2021. Gelet hierop heeft het college het welstandsadvies mogen overnemen dat het bouwplan van de vergunninghouder niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Het college heeft daarbij gemotiveerd toegelicht dat het hele gebied een gewoon welstandsgebied is, zodat niet relevant is of de welstandsnota uitsluitend de achterkant van de woningen bedoelt of ook het binnengebied achter de woningen. Eisers hebben dit niet weerlegd.
15.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Milieucategorie 2 en milieubelastende activiteiten
16. Eisers hebben verder aangevoerd dat milieucategorie 2 activiteiten in het bedrijfsgebouw niet mogen worden uitgevoerd vanwege de veel te korte afstand tussen de omliggende woningen en de perceelsgrens. Eisers wijzen in dit verband op de VNG-richtlijnen met de daarin opgenomen richtlijn van 30 m. Bovendien heeft het college in 2005 al melding gemaakte dat bij het toekennen van milieucategorie 1 en 2 de ligging van een bedrijf binnen de woonbebouwing vanuit milieuoogpunt sterke beperkingen oplegt. Eisers wijzen er op dat hier sprake is van een rustige woonwijk, waarin geen variatie aan functies voorkomt en geen bedrijven zijn gevestigd. Bovendien stond de loods jarenlang leeg, zodat het bedrijf van de vergunninghouder op deze locatie niet als een bestaand bedrijf is aan te merken, maar een nieuw bedrijf met nieuwe activiteiten waardoor de afstandsnorm juist van toepassing is. Eisers hebben hierbij ook aangevoerd dat er onvoldoende rekening mee is gehouden dat op het perceel een cumulatie plaatsvindt van hinder van milieucategorie 2 activiteiten. Het gaat immers om zowel activiteiten in de groothandel in antiek als activiteiten in de werkplaats voor reparatie en onderhoud van antieke auto’s en dan ook nog in een grotere ruimte als voorheen als gevolg van de verhoging van de bouwhoogte naar 9 meter.
17. Het college heeft zich voor zijn standpunt dat op het perceel de milieuactiviteiten 2 mogen worden uitgevoerd mede gebaseerd op het door hem ingewonnen advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) van 3 juni 2021. De Odru heeft de aanvraag omgevingsvergunning beoordeeld op het aspect milieu en of het perceel geschikt is voor het beoogde gebruik. De Odru heeft beoordeeld dat het gaat om een bedrijf met activiteiten die vallen onder milieucategorie 2 en dat die activiteiten op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. De Odru heeft daarbij de volledige activiteiten betrokken en zich niet beperkt tot de activiteiten in het gebouw zelf. De Odru heeft de aanvraag getoetst aan de VNG Handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ en de Wet milieubeheer. Daarbij is uitgegaan dat de aanvraag ziet op een uitbreiding met twee verdiepingen en dat geen sprake is van
een horizontale uitbreiding, waardoor de afstanden tussen het gebouw tot de andere functies onveranderd blijven.
18.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van het advies van de Odru. Eisers hebben het advies van de Odru met daarin de beoordeling dat het gaat om milieucategorie 2 activiteiten en dat die zijn toegestaan op het perceel ook niet weersproken.
De bestemming van het perceel is ‘Bedrijf’. De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven behorende tot ten hoogste milieucategorie 2 van de in de bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het college heeft toegelicht dat de vergunninghouder geen garagebedrijf exploiteert, maar dat sprake is van kleinschalige reparatie-, onderhoud-, poets- en schoonmaakactiviteiten aan antieke auto’s en dat er een opslag is van antieke auto’s en motorfietsen, antiek en antieke bouwmaterialen.
De handel in auto’s en motorfietsen reparatie- en servicebedrijven is in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen met milieucategorie 2. De activiteiten zijn op dit perceel planologisch toegestaan.
18.2
De bezwaren van eisers dat het gaat om een woongebied gaan niet op. Vanwege de bestemming ‘Bedrijf’ is het gebied als gemengd gebied aan te merken. Op de zitting is namens het college toegelicht dat er nog een bedrijf in [woonplaats] is gevestigd, zodat sprake is van een menging van functies. Het college heeft terecht zich op het standpunt gesteld dat de VNG-richtlijnen voor bedrijven en milieuzonering gelden als een hulpmiddel en gehanteerd worden bij het opstellen van bestemmingsplannen en niet bij het beoordelen of een bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan. In de VNG-richtlijn waarin een richtlijn van 10 meter wordt aangehouden voor milieucategorie 2 ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het college zich op het standpunt had moeten stellen dat het bouwplan niet voldoet aan het bestemmingsplan.
18.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van de vergunninghouder passen binnen milieucategorie 2 en dat er ten aanzien van de milieu activiteiten op het perceel geen grond is om de vergunning te weigeren. Het feit dat de loods tot voor kort leeg stond en niet gebruikt werd voor milieucategorie 2-activiteiten maakt niet dat de beoogde activiteiten niet meer mogen worden toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Hierbij merkt de rechtbank op dat de feitelijke situatie zoals die was niet relevant is, maar dat het college moet beoordelen of de aanvraag die voorligt planologisch toegestaan is.
18.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Hinder en belangen omwonenden
19. De beroepsgronden van eisers met betrekking tot de gevolgen van de omgevingsvergunning in de vorm van (toename van) geluidshinder, lichthinder, het onthouden van uitzicht, zonlicht, het verspreiden van rumoer, stank, rook, fijnstof en gassen kunnen in deze procedure gelet op het hiervoor onder 3 genoemde limitatief-imperatief stelsel niet slagen. Het college heeft de aanvraag van de vergunninghouder met inachtneming van de daarvoor geldende regels in behandeling genomen en een beslissing op de aanvraag genomen. Omdat sprake is van een gebonden beschikking heeft het college de door eisers genoemde belangen niet in de besluitvorming kunnen betrekken. De beroepsgrond slaagt niet. Het is bovendien aan de burgerlijke rechter om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
20. Over wat eisers hebben aangevoerd over het lawaai van de oude auto’s en de mogelijk verkeerde opslag van olievaten op het buitenterrein is namens het college toegelicht dat als sprake is van een overtreding van de activiteiten op het perceel dit niet ter beoordeling in deze procedure over de omgevingsvergunning voorligt. Desgewenst kunnen eisers om handhavend optreden verzoeken.
II. De activiteit ‘uitweg maken’.
De vergunde uitweg gaat ten koste van openbaar groen
21. Eisers hebben aangevoerd dat het college ten onrechte de vergunning voor de tweede uitweg heeft verleend. Het college had de vergunning moeten weigeren, omdat er al een andere uitweg is en de tweede uitweg ten koste gaat van openbaar groen. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een weigeringsgrond op grond van artikel 2.12, tweede lid, onder d, van de APV en hebben in dit verband verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [8] . Zij hebben daarbij toegelicht dat in augustus 1995 in samenwerking met de gemeente op de perceelgrens twee leilinden zijn geplant in het verlengde van de leilindes die al op de perceelgrens van [adres 5] stonden. Daartoe is een deel van de bestrating vervangen door een bomenstrook. De werkzaamheden zijn verricht door een door de gemeente aangewezen aannemer. Eisers vinden dat het overduidelijk is dat de groenstrook met bomen en struiken die meer dan 25 jaar geleden op gemeentegrond zijn aangelegd openbaar groen is.
22. Het college heeft betoogd dat weliswaar sprake is van een groenstrook, maar dat het hier gaat om snippergroen dat niet wordt onderhouden door de gemeente. Ook komt deze groenstrook niet voor op de groenkaarten. Verder heeft het college gewezen op de planologische bestemming: 'verkeer’.
23. In artikel 2.12, lid 2 van de APV [9] staat in welke gevallen het college de aanvraag voor een uitweg weigert. Op grond van sub d van dit artikellid weigert het college de vergunning als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
24. Door partijen is niet weersproken dat er al een uitweg is waardoor het perceel wordt ontsloten. De aanvraag gaat over het maken van een tweede uitweg. De rechtbank zal hier ook van uitgaan. Partijen zijn het niet eens over wat verstaan moet worden onder ‘openbaar groen’. De APV geeft geen uitleg wat onder ‘openbaar groen’ moet worden verstaan. Voor de beoordeling hiervan wordt daarom gekeken naar de planologische situatie en de feitelijke actuele situatie. De betreffende groenstrook bevindt zich op gemeentelijke grond en heeft de bestemming ‘verkeer’. De feitelijke situatie is dat in 1995 een deel van de bestrating met instemming van de gemeente is vervangen door leilindes en struiken. Dit is ook de actuele situatie. Hieruit volgt dat de planologische bestemming en de feitelijke situatie niet overeen komen. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie de feitelijke situatie en het actuele gebruik de doorslag moeten geven, omdat de huidige situatie met instemming van de gemeente is veranderd in een groenstrook. De conclusie is dat de groenstrook aangemerkt moet worden als openbaar groen. Het standpunt van het college dat het hier om snippergroen gaat dat niet voorkomt op de groenkaart van de gemeente en daarom niet als openbaar groen kan worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Deze uitleg van het college vindt geen steun in de APV noch in de jurisprudentie.
De beroepsgrond slaagt.
De overige beroepsgronden.
25. Eisers hebben verder aangevoerd dat de uitweg onveilige situaties oplevert en dat ten onrechte de aan de vergunning verbonden voorwaarde is geschrapt. Deze gronden behoeven geen bespreking meer, omdat de hiervoor besproken beroepsgrond slaagt.
Conclusie
26. Het beroep tegen het besluit van 1 maart 2022 is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zo ver dit betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg wegens onjuiste toepassing van het toetsingskader. Het andere deel van het bestreden besluit, te weten de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, laat de rechtbank in stand.
27. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Artikel 2.12, tweede lid, van de APV geeft het college geen beslissingsruimte. Indien de aanleg van de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen of de verkeersveiligheid, moet het college de aanleg van de uitweg verbieden. Vast staat dat voor de aanleg van de uitweg een leilinde op grond van de gemeente is gekapt. Dit betekent dat de aanleg van de uitweg ten koste is gegaan van openbaar groen. Daarom had het college de aanleg van de uitweg moeten verbieden. De rechtbank zal daarom het besluit van
10 augustus 2021 in zoverre herroepen, de aanleg van de uitweg verbieden en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van dit deel van het besluit van 1 maart 2022.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eisers geen gebruik hebben gemaakt van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Verder is niet gebleken van andere kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Eisers hebben wel recht op een vergoeding van het door hen betaalde griffierecht van € 184,-. Het college dient dat bedrag te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van de bewoners van [adres 3] , [adres 2] en [adres 4] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de andere eisers gegrond;
  • vernietigt het besluit van het college van 1 maart 2022, voor zo ver dit besluit betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg;
  • herroept het besluit van het college van 10 augustus 2021 in zoverre;
  • verbiedt de aanleg van de tweede uitweg;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 1 maart 2022 en laat het besluit van 1 maart 2022 voor de activiteit bouwen van een bouwwerk in stand;
  • gelast dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht tot een bedrag van € 184,- voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.Uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2020
3.bijvoorbeeld de uitspraken van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:520 en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1887
4.Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 8 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2159 bevestigd door de Afdeling in ECLI:NL:RVS:2020:2442.
6.bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
7.bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2967
8.20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:861 en 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3661
9.