II. De activiteit ‘uitweg maken’.
De vergunde uitweg gaat ten koste van openbaar groen
21. Eisers hebben aangevoerd dat het college ten onrechte de vergunning voor de tweede uitweg heeft verleend. Het college had de vergunning moeten weigeren, omdat er al een andere uitweg is en de tweede uitweg ten koste gaat van openbaar groen. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een weigeringsgrond op grond van artikel 2.12, tweede lid, onder d, van de APV en hebben in dit verband verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij hebben daarbij toegelicht dat in augustus 1995 in samenwerking met de gemeente op de perceelgrens twee leilinden zijn geplant in het verlengde van de leilindes die al op de perceelgrens van [adres 5] stonden. Daartoe is een deel van de bestrating vervangen door een bomenstrook. De werkzaamheden zijn verricht door een door de gemeente aangewezen aannemer. Eisers vinden dat het overduidelijk is dat de groenstrook met bomen en struiken die meer dan 25 jaar geleden op gemeentegrond zijn aangelegd openbaar groen is.
22. Het college heeft betoogd dat weliswaar sprake is van een groenstrook, maar dat het hier gaat om snippergroen dat niet wordt onderhouden door de gemeente. Ook komt deze groenstrook niet voor op de groenkaarten. Verder heeft het college gewezen op de planologische bestemming: 'verkeer’.
23. In artikel 2.12, lid 2 van de APVstaat in welke gevallen het college de aanvraag voor een uitweg weigert. Op grond van sub d van dit artikellid weigert het college de vergunning als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
24. Door partijen is niet weersproken dat er al een uitweg is waardoor het perceel wordt ontsloten. De aanvraag gaat over het maken van een tweede uitweg. De rechtbank zal hier ook van uitgaan. Partijen zijn het niet eens over wat verstaan moet worden onder ‘openbaar groen’. De APV geeft geen uitleg wat onder ‘openbaar groen’ moet worden verstaan. Voor de beoordeling hiervan wordt daarom gekeken naar de planologische situatie en de feitelijke actuele situatie. De betreffende groenstrook bevindt zich op gemeentelijke grond en heeft de bestemming ‘verkeer’. De feitelijke situatie is dat in 1995 een deel van de bestrating met instemming van de gemeente is vervangen door leilindes en struiken. Dit is ook de actuele situatie. Hieruit volgt dat de planologische bestemming en de feitelijke situatie niet overeen komen. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie de feitelijke situatie en het actuele gebruik de doorslag moeten geven, omdat de huidige situatie met instemming van de gemeente is veranderd in een groenstrook. De conclusie is dat de groenstrook aangemerkt moet worden als openbaar groen. Het standpunt van het college dat het hier om snippergroen gaat dat niet voorkomt op de groenkaart van de gemeente en daarom niet als openbaar groen kan worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Deze uitleg van het college vindt geen steun in de APV noch in de jurisprudentie.
De beroepsgrond slaagt.
De overige beroepsgronden.
25. Eisers hebben verder aangevoerd dat de uitweg onveilige situaties oplevert en dat ten onrechte de aan de vergunning verbonden voorwaarde is geschrapt. Deze gronden behoeven geen bespreking meer, omdat de hiervoor besproken beroepsgrond slaagt.
26. Het beroep tegen het besluit van 1 maart 2022 is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zo ver dit betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg wegens onjuiste toepassing van het toetsingskader. Het andere deel van het bestreden besluit, te weten de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, laat de rechtbank in stand.
27. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Artikel 2.12, tweede lid, van de APV geeft het college geen beslissingsruimte. Indien de aanleg van de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen of de verkeersveiligheid, moet het college de aanleg van de uitweg verbieden. Vast staat dat voor de aanleg van de uitweg een leilinde op grond van de gemeente is gekapt. Dit betekent dat de aanleg van de uitweg ten koste is gegaan van openbaar groen. Daarom had het college de aanleg van de uitweg moeten verbieden. De rechtbank zal daarom het besluit van
10 augustus 2021 in zoverre herroepen, de aanleg van de uitweg verbieden en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van dit deel van het besluit van 1 maart 2022.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eisers geen gebruik hebben gemaakt van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Verder is niet gebleken van andere kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Eisers hebben wel recht op een vergoeding van het door hen betaalde griffierecht van € 184,-. Het college dient dat bedrag te vergoeden.
- verklaart het beroep van de bewoners van [adres 3] , [adres 2] en [adres 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de andere eisers gegrond;
- vernietigt het besluit van het college van 1 maart 2022, voor zo ver dit besluit betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg;
- herroept het besluit van het college van 10 augustus 2021 in zoverre;
- verbiedt de aanleg van de tweede uitweg;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 1 maart 2022 en laat het besluit van 1 maart 2022 voor de activiteit bouwen van een bouwwerk in stand;
- gelast dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht tot een bedrag van € 184,- voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.