Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het college vindt dat eiser misbruik maakt van zijn recht om beroep in te stellen. Het college wijst erop dat eiser in de afgelopen 13 jaar een grote hoeveelheid aanvragen heeft ingediend en procedures aanhangig heeft gemaakt, en dat het eiser al lang niet meer gaat om het verkrijgen van een oordeel van de rechter of om het recht om in redelijkheid aanvragen in te kunnen dienen.
3. Van misbruik van procesrecht is sprake als iemand de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen misbruikt. Een beroep wordt dan niet inhoudelijk behandeld en wordt niet-ontvankelijk verklaard. Maar daar zijn zwaarwichtige gronden voor nodig. Daarvoor moet duidelijk zijn dat er zonder redelijk doel beroep is ingesteld, of met het oog op een ander doel dan waarvoor het instellen van beroep bedoeld is. Dat moet zo duidelijk zijn, dat het niet anders kan dan dat iemand met kwade bedoelingen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Dit volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. De rechtbank oordeelt dat deze situatie zich niet voordoet. Eiser heeft inderdaad vele aanvragen gedaan en procedures aanhangig gemaakt, maar die gaan over uiteenlopende onderwerpen. Er zijn diverse procedures gevoerd over eisers ontslag bij de [naam] , maar ook procedures over de persoonsgegevens die het college van eiser verwerkt of heeft verwerkt. De rechtbank oordeelt dat ook tegen deze achtergrond niet kan worden gezegd dat eiser kwade bedoelingen heeft met het instellen van deze procedure.
Relevante wettelijke bepalingen
5. Op grond van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG wordt een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de AVG genoemde termijnen en geldt het, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Op grond van artikel 1:3, derde lid van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
7. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
8. De rechtbank gaat allereest uit van de ontvangst van eisers verzoek door het college, doordat eiser het verzoek aan de balie van het gebouw aan het [straat] heeft afgegeven. Het college heeft dit niet daadwerkelijk betwist en heeft op de zitting de mogelijkheid opengehouden dat er intern iets misgegaan kan zijn met de doorgeleiding van het verzoek.
9. Verder stelt de rechtbank vast dat het verzoek van eiser bestaat uit twee verzoeken.
10. Ten aanzien van het verzoek om informatie die eiser in staat stelt de juistheid en rechtmatigheid van de mutaties te controleren, is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een verzoek in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit verzoek is onvoldoende gespecificeerd en te algemeen geformuleerd. Voorop staat dat een verzoek op grond van artikel 15 van de AVG niet verder strekt dan het verkrijgen van informatie over en inzage in de verwerking van persoonsgegevens. Een verzoek om informatie om de juistheid en rechtmatigheid van mutaties te controleren valt daar niet onder.
11. Het verzoek is ook niet gericht op het krijgen van rectificatie van persoonsgegevens, op het wissen van persoonsgegevens of op de beperking van de verwerking van de persoonsgegevens in de zin van artikelen 16, 17 en 18 van de AVG. Eiser heeft ook niet duidelijk kunnen maken op welke andere bepaling in de AVG zijn verzoek betrekking zou hebben.
12. Omdat eisers verzoek in zoverre geen verzoek in de zin van de AVG is, is een reactie op dat verzoek geen besluit in de zin van de Awb. Ook anderszins kan eisers verzoek niet als aanvraag in de zin van de Awb worden aangemerkt. Tegen het uitblijven van een reactie op dit gedeelte van het verzoek staat daarom geen beroep open bij de bestuursrechter. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
13. Het voorgaande geldt niet voor het verzoek om informatie over eisers persoon in de sleutelregistratie van de [naam] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit verzoek duidelijk en concreet. Ook heeft het college op de zitting erkend dat er mogelijk een dergelijke sleutelregistratie is en dat het onbekend is of eisers persoonsgegevens daarin voorkomen. Daarom moet het college daar nog een beslissing over te nemen. Tot op heden heeft het college geen besluit genomen. Eiser heeft dus terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre gegrond.
14. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
15. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 24 maart 2022 tot de datum van deze uitspraak en bedraagt € 1.442,-.
16. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb).
17. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Griffierecht en proceskostenveroordeling
18. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: