ECLI:NL:RBMNE:2022:4491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/16/545850 / KL ZA 22-230
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbreuk op eigendomsrecht door aanbouw van buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en gedaagden, die buren zijn. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.H. Cuijpers, vorderde dat de gedaagden, vertegenwoordigd door mr. P.G. Bekkers, zouden worden veroordeeld om de bouwwerkzaamheden aan een aanbouw te staken en de aanbouw af te breken, omdat deze zonder toestemming tegen de muur van haar woning was gebouwd. De eiseres stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door de buitenmuur van haar woning te gebruiken voor hun aanbouw, wat een inbreuk op haar eigendomsrecht vormde. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de eiseres misbruik van recht maakte door deze vorderingen in te stellen.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was gemaakt dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres een gerechtvaardigd belang had om de inbreuk op haar eigendomsrecht ongedaan te maken, omdat de aanbouw de waarde van haar woning aantastte en haar woongenot verstoorde. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres toe, waarbij de gedaagden werden veroordeeld om de bouwwerkzaamheden binnen twee uur na betekening van het vonnis te staken en de aanbouw binnen vier weken af te breken. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldeden. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/545850 / KL ZA 22-230
Vonnis in kort geding van 11 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.C.H. Cuijpers te Bussum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.G. Bekkers te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2022 met 18 producties;
  • de brief van 17 oktober 2022 van de zijde van [gedaagde c.s.] met 8 producties;
  • de brief van 26 oktober 2022 van de zijde van [eiseres] met productie 19 en 20;
1.2.
Op 28 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] waren aanwezig: [eiseres] , mevrouw [A] (dochter van [eiseres] ), de heer [B] (schoonzoon van [eiseres] ), vertegenwoordigd door mr. Cuijpers. Namens [gedaagde c.s.] waren aanwezig: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , vertegenwoordigd door mr. Bekkers. Bekkers heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota die door hem is overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van wat besproken is.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde c.s.] en [eiseres] zijn buren. [gedaagde c.s.] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] . [eiseres] is eigenaar van de percelen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] in [woonplaats] .
2.2.
[eiseres] heeft de woning aan de [adres 4] verhuurd aan haar dochter, [A] , en schoonzoon, [B] (hierna samen te noemen: [B c.s.] ).
2.3.
Vanuit het pand aan de [adres 4] loopt een scheidingsmuur richting de [adres 1] .
2.4.
[gedaagde c.s.] is op 15 augustus 2022 begonnen met de werkzaamheden voor het creëren van een aanbouw aan zijn keuken. De aanbouw loopt door tot aan de buitenmuur van [adres 4] , en sommige onderdelen van de aanbouw zijn aan die muur bevestigd.
2.5.
[eiseres] heeft een kadastrale kaart in het geding gebracht waarop zij in het blauw zowel de scheidingsmuur heeft getekend (de blauwe streep vanaf de [adres 4] naar het de [adres 1] ) als de aanbouw van [gedaagde c.s.] (het blauwe vlak tussen [adres 4] en [adres 1] ):
2.6.
Op 17 augustus 2022 heeft [B c.s.] in een gesprek met de aannemer van [gedaagde c.s.] aangegeven dat zij bezwaar heeft tegen de aanbouw.
2.7.
Op 24 augustus 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagde c.s.] een WhatsApp gestuurd met daarin:
“(…)We zijn zeer verbaasd en bezorgd over jullie aanbouw. Het is normaal als iemand een aanbouw wil maken die tegen of dicht tegen de erfgrens aanloopt contact opneemt met de buren om te overleggen wat de plannen zijn. Dit om vervelende verrassingen zoals nu te voorkomen. Er is geen enkel overleg geweest. (…) Wij maken ons grote zorgen over geluidsoverlast en het onderhoud aan onze muur. (…) De dingen die we nu constateren zijn dat er een fundering ligt tegen onze fundering aan met een laagje piepschuim er tussen. (…) Het is sowieso niet toegestaan dat er iets in of aan de muur bevestigd wordt zonder toestemming. De platen piepschuim en de pvc buis zijn dus in of aan de muur bevestigd zonder toestemming. (…)”
2.8.
Op 25 augustus 2022 heeft [gedaagde c.s.] aan [eiseres] een WhatsApp gestuurd met daarin:
“(…)Dank voor je heldere bericht, onze oprechte excuses voor de overlast en onduidelijkheid. Ik stel voor dat we samenkomen en door jullie vragen lopen, en als het ook is met onze aannemer erbij voor de technische vragen (…)”
2.9.
Partijen hebben vervolgens op 27 augustus 2022 met elkaar gesproken over de aanbouw.
2.10.
Op 5 september 2022 stuurt [B c.s.] aan [gedaagde c.s.] de volgende WhatsApp:
“(…) wij geven geen toestemming om dingen aan of in onze muur te bevestigen. Zoals eerder aangegeven zijn dit zaken die van te voren overlegd hadden moeten worden, dan hadden we dit meteen duidelijk kunnen maken. (…)”
2.11.
Op 20 september 2022 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd aan [gedaagde c.s.] In deze brief wordt [gedaagde c.s.] gesommeerd om te bevestigen dat de werkzaamheden aan de muur worden gestaakt en de veranderingen aan de muur ongedaan worden gemaakt.
2.12.
Op 22 september 2022 heeft de advocaat van [gedaagde c.s.] een brief gestuurd aan [eiseres] . In deze brief staat dat [gedaagde c.s.] geen toestemming nodig heeft van [eiseres] voor het gebruik van de muur, omdat de muur mandelig is.
2.13.
[eiseres] heeft een geluidsisolatie onderzoek laten uitvoeren in de woning op de [adres 4] door [onderzoeksbureau] . In het onderzoeksrapport van 18 oktober 2022 staat:
“(…)
Onze conclusie na bestudering én metingen is dat er door de huidige constructie sprake is van overdracht van contact- en luchtgeluid en dat dit geluidsoverlast veroorzaakt. Met andere woorden: uit het onderzoek blijkt dat de bewoners van [adres 4] last hebben en zullen krijgen van geluidshinder door de aanbouw op [adres 1] .
Wij zijn van mening dat – doordat de overlast mede veroorzaakt wordt door knelpunten in de basis van de constructie – oplossingen niet makkelijk te realiseren zullen zijn. Dit blijkt ook uit onze aanbevelingen. Er zijn vergaande aanpassingen nodig om aan de voorwaarden van een goede geluidsisolatie te voldoen en voor de bewoners van [adres 4] een situatie te creëren die vergelijkbaar is met de situatie van voor de aanbouw, dat wil zeggen vrijstaand aan die kant van het pand.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] om 2 uur na betekening van dit vonnis, althans na een in goede justitie te bepalen termijn, de bouwwerkzaamheden aan de aanbouw van de woning aan de [adres 1] die verricht worden binnen één meter van de perceelgrens met de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] te staken en gestaakt te houden;
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] tot volledige – deugdelijke – afbreuk van de aanbouw voor zover deze zich bevindt binnen een afstand van één meter van de perceelsgrens met de woning aan de [adres 4] , althans tenminste van al hetgeen zij bevestigd hebben aan de muur van de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] , aan te vangen binnen twee dagen na betekening van het vonnis en uiterlijk te voltooien binnen één week na betekening van het vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn;
III. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] om aan [eiseres] te betalen een dwangsom van € 3.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] niet aan de verplichting onder I en II voldoet, met een maximum van € 100.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[gedaagde c.s.] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , althans afwijzing van de vorderingen, althans matiging van de dwangsommen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is voldoende aanwezig. Als de stellingen van [eiseres] namelijk juist zijn, heeft zij een spoedeisend belang bij het op korte termijn beëindigen van een onrechtmatige toestand.
Voorlopig oordeel
4.2.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het volgende is dan ook een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
[eiseres] baseert haar vordering op artikel 5:1 jo. 6:162 BW. Zij stelt dat [gedaagde c.s.] inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht doordat zij zonder toestemming de buitenmuur van [eiseres] heeft gebruikt als haar eigen buitenmuur en zij de dakconstructie van de aanbouw en de pvc-buis heeft vastgemaakt aan deze muur.
4.4.
Volgens [gedaagde c.s.] maakt [eiseres] misbruik van recht door een bouwstop en afbraak van de aanbouw te vorderen, omdat zij geen deugdelijk belang heeft bij haar vorderingen. Bovendien is het nog maar de vraag of sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] , aldus [gedaagde c.s.]
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en dat [eiseres] geen misbruik van recht maakt. Dit zal hierna worden uitgelegd.
Onrechtmatige daad
4.6.
Als onrechtmatige daad wordt onder meer aangemerkt een inbreuk op een recht, tenzij daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.7.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de buitenmuur van [adres 4] in eigendom toebehoort aan [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde c.s.] namelijk toegelicht dat haar standpunt oorspronkelijk was gebaseerd op de stelling dat de scheidingsmuur in de achtertuin tussen de [adres 4] en de [adres 1] mandelig is en dat dit ook leidt tot mandeligheid van de buitenmuur van [eiseres] . Het huidig verweer van [gedaagde c.s.] is niet meer gestoeld op de stelling dat de buitenmuur van [adres 4] mandelig is.
4.8.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde c.s.] de buitenmuur van [eiseres] heeft gebruikt als buitenmuur van haar aanbouw. De aanbouw heeft namelijk geen eigen stenen buitenmuur. Zo heeft [gedaagde c.s.] piepschuim tegen de muur van [eiseres] aangebracht als isolatie en heeft hij de pvc-buis en dakconstructie van de aanbouw (met een kitrand en spijkers) bevestigd aan deze muur. Ook heeft [gedaagde c.s.] een betonvloer gestort op de plek van de aanbouw, waarbij in ieder geval een gedeelte van de muur van [eiseres] deze betonvloer raakt. Hiermee heeft [gedaagde c.s.] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres] . Omdat [eiseres] daarvoor geen toestemming heeft gegeven aan [gedaagde c.s.] , maakt [gedaagde c.s.] een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] . Niet gesteld of gebleken is dat voor deze inbreuk een rechtvaardigingsgrond bestaat. Dit handelen is dan ook onrechtmatig.
4.9.
Bovendien heeft [eiseres] met het overleggen van het onderzoeksrapport van [onderzoeksbureau] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de aanbouw al last heeft en nog toenemend zal krijgen van geluidhinder. Dit kan immers uit dit rapport worden afgeleid. [gedaagde c.s.] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat dit rapport niet betrouwbaar is, omdat de situatie alleen vanuit de woning van [eiseres] is onderzocht. Dit verweer slaagt niet. Zoals [eiseres] terecht stelt, heeft [gedaagde c.s.] geen medewerking verleend aan dit onderzoek zodat hij het feit dat de situatie alleen is bekeken vanuit de woning van [eiseres] niet aan haar kan tegenwerpen. Ook het verweer van [gedaagde c.s.] dat geluidshinder door dit rapport niet bewezen is, slaagt niet. Voor de toetsing in kort geding is immers van belang of de geluidshinder voldoende aannemelijk is gemaakt. Dat heeft [eiseres] met het in het geding brengen van dit rapport gedaan.
Slotsom onrechtmatige daad
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] in de vereiste mate aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
Belangenafweging
4.11.
[eiseres] heeft een gerechtvaardigd belang om de inbreuk op haar eigendomsrecht van het gedeelte van de muur waartegen de aanbouw is gebouwd ongedaan te maken. Als [eiseres] namelijk niet optreedt tegen de geplaatste aanbouw, dan maakt de muur waartegen de aanbouw is aangebouwd deel uit van twee gebouwen (namelijk het perceel aan de [adres 4] en de aanbouw). Dit betekent dat deze muur van [eiseres] in dat geval mandelig wordt (artikel 5:62 lid 2 BW). Dit zorgt voor een onwenselijke situatie voor [eiseres] , omdat zij daarmee een deel van het eigendom van haar muur verliest. Ook heeft [eiseres] er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat haar woning in waarde daalt door de aanwezigheid van de aanbouw. [eiseres] was voor de aanbouw eigenaar van een half-vrijstaande woning. Na het plaatsen van de aanbouw is dit niet meer het geval. [eiseres] heeft in de bij dagvaarding overgelegde verklaring onweersproken gesteld dat de aanbouw tegen een groot gedeelte van haar woning – namelijk tegen drie van de vier vertrekken – is aangebouwd. Dat de woning daardoor in waarde daalt, heeft [eiseres] dan ook voldoende aannemelijk gemaakt. Het belang van [eiseres] is ook gelegen in het terugkrijgen van het zicht op- en de bereikbaarheid van haar buitenmuur. Deze is op dit moment volledig aan het zicht onttrokken, zodat niet kan worden gezien of en in hoeverre de muur onderhoud nodig heeft. Zowel [eiseres] als de deskundige hebben bovendien hun zorgen geuit over de vochtbestendigheid van de constructie van de aanbouw. Ook heeft [eiseres] er belang bij om de toename van de geluidshinder tegen te gaan, omdat dit afbreuk doet aan het woongenot van [B c.s.]
4.12.
Bovenstaande feiten en omstandigheden brengen dan ook met zich dat [eiseres] voldoende belang heeft om de inbreuk op haar eigendomsrecht ongedaan te laten maken. Daartegenover staat het belang van [gedaagde c.s.] om haar keuken te kunnen uitbouwen. [gedaagde c.s.] heeft echter niet aangevoerd dat dit niet mogelijk is zónder inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eiseres] . Het belang van [gedaagde c.s.] is daarnaast ook gelegen in het behoud van de huidige aanbouw, omdat met afbraak en aanpassing hiervan extra kosten gemoeid zijn. Zoals [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling terecht heeft gezegd, heeft zij vanaf het begin van de werkzaamheden aangegeven dat zij bezwaar had tegen de aanbouw. [gedaagde c.s.] heeft ondanks deze bezwaren er toch voor gekozen om door te gaan met de werkzaamheden. Dat afbraak en aanpassing van de aanbouw op dit moment ingrijpend is en de kosten daarvan volgens [gedaagde c.s.] kunnen oplopen tot € 25.000,00, kan zo zijn, maar dat komt voor rekening en risico van [gedaagde c.s.] Dit kan [eiseres] niet worden tegengeworpen.
Slotsom belangenafweging
4.13.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, weegt het belang van [eiseres] om de inbreuk op haar eigendomsrecht ongedaan te maken zwaarder dan het belang van [gedaagde c.s.] bij de handhaving van de huidige situatie. Het verweer van [gedaagde c.s.] dat [eiseres] misbruik van recht maakt door een bouwstop en afbreuk van de aanbouw te vorderen, slaagt dan ook niet, gelet op het gerechtvaardigd belang van [eiseres] om de inbreuk op haar eigendomsrecht ongedaan te maken.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen
4.14.
[eiseres] heeft (onder I) gevorderd dat [gedaagde c.s.] hoofdelijk wordt veroordeeld om binnen 2 uur na betekening van dit vonnis de bouwwerkzaamheden aan de aanbouw van de woning aan de [adres 1] die verricht worden binnen één meter van de perceelgrens met de woning aan de [adres 4] te staken. Met betrekking tot de afstand van één meter van de perceelsgrens heeft [eiseres] gesteld dat uit het ter plaatste geldende bestemmingsplan volgt dat de afstand van de aanbouw tot de perceelsgrens ten minste één meter moet bedragen. Ook is deze afstand noodzakelijk om onderhoud te kunnen verrichten aan de muur. [gedaagde c.s.] heeft erop gewezen dat het bestemmingsplan niet van toepassing is, omdat het gaat om een bouwwerk waarvoor geen vergunning nodig is. [gedaagde c.s.] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde één meter afstand van de perceelgrens. De voorzieningenrechter sluit daarom aan bij deze – op zichzelf niet bestreden – afstand. Dit betekent, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de vordering onder I van [eiseres] zal worden toegewezen.
4.15.
[eiseres] heeft (onder II) gevorderd dat [gedaagde c.s.] wordt veroordeeld tot volledige en deugdelijke afbraak van de aanbouw, voor zover deze zich bevindt binnen een afstand van één meter van de perceelsgrens met de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] , aan te vangen binnen twee dagen na betekening van het vonnis en uiterlijk te voltooien binnen één week na betekening van het vonnis. [gedaagde c.s.] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de gevorderde termijn van één week en heeft verzocht om deze termijn, als de vordering wordt toegewezen, te verlengen tot zes maanden. Daarbij heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat het onzeker is door wie en op welke termijn zij wijzigingen in de aanbouw kan laten uitvoeren. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de termijn om de afbraak aan te vangen redelijk is. Daarbij neemt zij in overweging dat [gedaagde c.s.] op dit moment een aannemer aan het werk heeft die, in plaats van afbouw, de benodigde aanpassing voor zijn rekening kan gaan nemen. Voor de afronding van de aanpassing is redelijkerwijs wellicht meer tijd nodig, maar dat laat onverlet dat het mogelijk moet zijn om de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] binnen vier weken na aanvang te beëindigen. De vordering van [eiseres] (onder II) zal dan ook in deze aangepaste vorm worden toegewezen.
4.16.
De door [eiseres] (onder III) gevorderde dwangsommen zullen als financiële prikkel voor [gedaagde c.s.] om aan de veroordelingen te voldoen, worden toegewezen. Daarbij zullen de dwangsommen worden gematigd tot € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] niet aan de veroordelingen houdt en worden gemaximeerd tot € 50.000,00.
4.17.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel en zal daarom niet worden besproken.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.18.
[gedaagde c.s.] heeft zich verzet tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Volgens [gedaagde c.s.] kunnen de gevolgen van een veroordeling zodanig ingrijpend zijn dat [gedaagde c.s.] de mogelijkheid wil open houden om in hoger beroep te gaan, zonder dat zij aanzienlijke kosten moet maken die mogelijk op een later moment onnodig zijn. Bovendien doet de uitvoerbaarheid bij voorraad een moeilijk omkeerbare situatie ontstaan, aldus [gedaagde c.s.] In hetgeen [gedaagde c.s.] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [eiseres] heeft er immers belang bij dat dit vonnis uitvoerbaar zal zijn, zodat de onrechtmatige situatie eindigt, ook als hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde c.s.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.455,03
4.20.
De door [eiseres] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zijn toewijsbaar als bij de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk om 2 uur na betekening van dit vonnis de bouwwerkzaamheden aan de aanbouw van de woning aan de [adres 1] die verricht worden binnen één meter van de perceelgrens met de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] te staken en gestaakt te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk tot volledige en deugdelijke afbraak van de aanbouw voor zover deze zich bevindt binnen een afstand van één meter van de perceelsgrens met de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] , aan te vangen binnen twee dagen na betekening van het vonnis en uiterlijk te voltooien binnen vier weken na betekening van het vonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] niet aan de verplichting onder rechtsoverweging 5.1 en 5.2 voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.455,03, te voldoen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 7 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022.