ECLI:NL:RBMNE:2022:4485

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van het Uwv om een maatregel op te leggen bij niet verschijnen op een gesprek met de casemanager

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn Ziektewet-uitkering met 5% werd verlaagd omdat hij op 13 december 2021 zonder geldige reden niet was verschenen op een afspraak met zijn casemanager. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet verschijnen op dit gesprek geen schending van een verplichting uit de Ziektewet (ZW) is. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet bevoegd was om een maatregel op te leggen, omdat het gesprek met de casemanager niet bedoeld was voor controle van de arbeidsongeschiktheid van de eiser. De eiser had op 1 december 2021 wel degelijk een afspraak gehad met de bedrijfsarts, die zijn volledige arbeidsongeschiktheid had vastgesteld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit houdt in dat er over de periode van 7 december 2021 tot en met 6 februari 2022 geen bedragen op de ZW-uitkering van de eiser mochten worden ingehouden. Indien er toch bedragen zijn ingehouden, moeten deze aan de eiser worden terugbetaald. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 759,-, en het door de eiser betaalde griffierecht van € 50,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1781

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

31 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. Meerstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Deze zaak gaat over een maatregel die het Uwv op 15 december 2021 op verzoek van de
ex-werkgever van eiser, een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) aan eiser heeft opgelegd. Met de beslissing op bezwaar 15 maart 2022 heeft het Uwv besloten dat eisers ZW-uitkering met 5% wordt verlaagd over de periode van 7 december 2021 tot en met
6 februari 2022, omdat eiser op 13 december 2021 zonder reden niet is verschenen op een afspraak met zijn casemanager. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
3. Op de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet verschijnen op een gesprek met de casemanager geen schending van een verplichting uit de ZW is. Op grond van artikel 39, tweede lid, van de ZW in combinatie met artikel 45, eerste lid, onder e van de ZW kan het Uwv een maatregel opleggen als eiser zich niet houdt aan voorschriften die bedoeld zijn om te controleren of hij daadwerkelijk arbeidsongeschikt is, maar een gesprek met de casemanager kan niet bedoeld zijn voor zo’n controle. Het is niet aan de casemanager om iets te vinden van eisers arbeidsongeschiktheid. Eiser is bovendien op 1 december 2021 verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, die heeft vastgesteld dat eiser op dat moment volledig arbeidsongeschikt was.
4. Dit betekent dat het Uwv niet bevoegd was om een maatregel aan eiser op te leggen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Dat betekent dat over de periode van 7 december 2021 tot en met 6 februari 2022 geen bedrag op eisers ZW-uitkering mocht worden ingehouden. Voor zover dit wel is gebeurd, moet het ten onrechte ingehouden bedrag aan eiser worden terugbetaald.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
7. Op de zitting heeft de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.