ECLI:NL:RBMNE:2022:4476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
9851178 \ UC EXPL 22-3041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente na betaling van hoofdsom

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die een autobedrijf runt en een abonnement had bij [eiseres]. De vordering betreft betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente, nadat [gedaagde] de hoofdsom van een factuur van € 220,08 op 26 april 2022 had betaald. De factuur was gedateerd op 30 april 2020 en had een vervaldatum van 14 mei 2020. [eiseres] vorderde € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 38,01 aan wettelijke handelsrente tot 6 april 2022, alsook de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot aan de voldoening.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist dat hij de factuur en aanmaningen heeft ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de factuur pas op 19 november 2020 heeft ontvangen, en dat hij vanaf dat moment wettelijke handelsrente verschuldigd is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,- moet betalen, omdat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat er incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 385,22.

De kantonrechter heeft in zijn beslissing de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 220,08 toegewezen van 19 november 2020 tot 26 april 2022, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,-. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis is uitgesproken door mr. D.A. van Steenbeek op 28 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9851178 \ UC EXPL 22-3041
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen
[gedaagde] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] biedt online diensten aan die de vindbaarheid van bedrijven vergroten. [gedaagde] heeft een autobedrijf en had een abonnement bij [eiseres] . [eiseres] heeft abonnementskosten in rekening gebracht met haar factuur van 30 april 2020. De factuur heeft een totaalbedrag van € 220,08.
2.2.
[eiseres] vordert - samengevat - na vermindering van eis, betaling van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 38,01 aan wettelijke handelsrente tot 6 april 2022. [eiseres] vordert ook de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot de voldoening. [gedaagde] heeft de hoofdsom op 26 april 2022 betaald, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de vordering van [eiseres] nog ziet op de wettelijke handelsrente van 6 april 2022 tot 26 april 2022.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder € 100,- als vergoeding voor de tijd die [gedaagde] aan deze procedure heeft besteed.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft de factuur betaald. Nu resteren de wettelijke handelsrente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter merkt vooraf op dat de vorderingen van [eiseres] niet zijn gebaseerd op een beding uit de algemene voorwaarden, zodat aan de stellingen van [gedaagde] daarover voorbij zal worden gegaan.
Wettelijke handelsrente
3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] vanaf de vervaldatum van de factuur van 30 april 2020 in verzuim is. De vervaldatum is 14 mei 2020. [eiseres] heeft de wettelijke handelsrente vanaf die datum berekend. [gedaagde] betwist echter dat hij de factuur en de aanmaningen van [eiseres] heeft ontvangen en stelt dat hij pas bekend raakte met de vordering nadat de gemachtigde van [eiseres] hem op 24 juli 2020 aanmaande, zoals ook naar voren komt in de correspondentie tussen [gedaagde] en de gemachtigde uit die periode. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat [gedaagde] van haar de factuur van 30 april 2020 heeft ontvangen. De factuur heeft [gedaagde] (na zijn verzoek daartoe op 28 juli 2020) in ieder geval wel op 19 november 2020 ontvangen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] vanaf dat moment de wettelijke handelsrente verschuldigd is. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 220,08 van 19 november 2020 tot april 2022, de datum van de betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.3.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 40,- aan [eiseres] betalen. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft de factuur pas na de dagvaarding betaald. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt bovendien overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en is daarom toewijsbaar.
Proceskosten
3.4.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen (proces)kosten, ook die verband houden met de tijd die hij aan deze procedure heeft besteed, moet dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
150,00
(2 punten × € 75,00)
Totaal
385,22
3.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 220,08 met ingang van 19 november 2020 tot 26 april 2022,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 40,00,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 385,22,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,50 aan salaris gemachtigde,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.