ECLI:NL:RBMNE:2022:4474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
9592171 \ UC EXPL 21-8926
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stallingskosten voor paard en beoordeling van overeenkomst en zorgplicht

In deze civiele zaak heeft eiseres, handelend onder de naam [handelsnaam 1], gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgeroepen tot betaling van stallingskosten voor hun paard. De overeenkomst voor de stalling, die op 1 juni 2021 werd gesloten, hield in dat het paard [naam] voor € 270,- per maand bij eiseres zou worden gestald. Eiseres heeft een factuur van € 310,- verzonden, inclusief kosten voor hoefverzorging, maar gedaagden hebben deze factuur niet betaald. Gedaagden voeren verweer en stellen dat eiseres tekort is geschoten in haar zorgplicht voor het paard, wat hen zou vrijwaren van de betalingsverplichting. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat gedaagden wel degelijk gehouden zijn tot betaling van de stallingskosten, omdat eiseres niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de stallingskosten toegewezen, maar de vordering voor de hoefverzorging afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagden opdracht hebben gegeven voor deze werkzaamheden. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien zij in overwegende mate ongelijk hebben gekregen. De kantonrechter heeft de beslissing op 28 september 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9592171 \ UC EXPL 21-8926
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van
[eiseres] handelend onder de naam [handelsnaam 1],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gedagvaard. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daar schriftelijk op gereageerd. Vervolgens hebben beide partijen nog eens schriftelijk gereageerd.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 1 juni 2021 een overeenkomst gesloten die ziet op de stalling (volpension) van het paard [naam] van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij [eiseres] tegen een bedrag van € 270,- per maand, bij vooruitbetaling. [naam] was tot 25 juni 2021 bij [eiseres] gestald. Op die datum hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hem opgehaald en elders gestald.
2.2.
[eiseres] heeft bij factuur van 6 juli 2021 de kosten voor het volpension in juli 2021 bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening gebracht. [eiseres] heeft ook hoefverzorging voor een bedrag van € 40,- in rekening gebracht. Het totale factuurbedrag is € 310,- en moest binnen vijf dagen worden betaald. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de factuur niet betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van de factuur, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiseres] vordert ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Volgens hen is [eiseres] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat zij – kort gezegd – niet goed voor [naam] heeft gezorgd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vinden dat zij daarom niet gehouden kunnen worden aan de opzegtermijn van één maand. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen daarnaast dat zij geen opdracht hebben gegeven voor de hoefverzorging.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de kosten voor het volpensioen (€ 270,-) moeten betalen en zij worden ook veroordeeld in de proceskosten. De overige vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De factuur van 6 juli 2021
3.2.
De overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [eiseres] handelt tevens onder de naam [handelsnaam 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden dus door de juiste persoon aangesproken tot betaling. [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in de stallingsovereenkomst overeengekomen dat er een opzegtermijn van één kalendermaand wordt gehanteerd. Dat betekent dat [eiseres] nadat de stalling op 25 juni 2021 ten einde is gekomen, in beginsel nog aanspraak kan maken op één maand kosten voor het volpension.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat [naam] in slechte gezondheid verkeerde toen hij op 5 juni 2021 bij [eiseres] werd weggehaald. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is dat te wijten aan de wijze waarop [eiseres] voor [naam] heeft gezorgd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ter onderbouwing diverse foto’s overgelegd. De kantonrechter kan daaruit echter niet afleiden hoe het was gesteld met de gezondheid van [naam] en dat als hij in slechte gezondheid verkeerde, dat te wijten is aan de verzorging door [eiseres] . De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiseres] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en daaruit volgt dat er geen aanleiding is om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet te houden aan hun betalingsverplichting. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daarom veroordeeld tot betaling van de kosten voor het volpension ter hoogte van € 270,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vervaldatum van de factuur (11 juli 2021) tot de voldoening.
3.4.
Ten aanzien van de kosten voor de hoefverzorging ter hoogte van € 40,- geldt dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] haar opdracht hebben gegeven tot deze werkzaamheden. De hoefverzorging is volgens de stallingsovereenkomst meerwerk dat door de opdrachtgever moet worden geboekt. Dit deel van de vordering van [eiseres] wijst de kantonrechter daarom af.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
3.5.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
3.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de partijen die in overwegende mate ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betekent dat zij hun eigen (proces)kosten moeten dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moeten betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
105,78
- griffierecht
85,00
- salaris gemachtigde
150,00
(2 punten × € 75,00)
Totaal
340,78
3.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te betalen een bedrag van € 270,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 juli 2021, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 340,78,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.