In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in een appartementencomplex, bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 362.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, waarbij een eerdere correctie van € 10.000 voor geluidsoverlast door een nabijgelegen voetbalkooi niet meer werd toegepast. Eiser was van mening dat de waarde van zijn woning op € 350.000 moest worden vastgesteld en dat de correctie voor geluidsoverlast opnieuw toegepast diende te worden. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de waarde van de woning voor elk belastingjaar opnieuw moet worden bepaald op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde van de woning voldoende rekening had gehouden met de overlast van de voetbalkooi, en dat de eerdere incidentele correctie niet automatisch elk jaar toegepast hoefde te worden. Eiser's argument dat de waarde van zijn woning met een gelijk percentage als andere woningen in het complex moest stijgen, werd eveneens verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.