ECLI:NL:RBMNE:2022:4454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/3373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en compensatieregeling

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Suriname, op 18 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag. Dit verzoek volgde op een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 28 april 2022, waarin haar verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 werd afgewezen. Verzoekster stelde dat zij recht had op compensatie, omdat zij gedupeerd was door de kinderopvangtoeslagaffaire, en vroeg de voorzieningenrechter om een bedrag van € 500,- uit te keren voor haar levensonderhoud.

De voorzieningenrechter heeft de zaak buiten zitting behandeld en op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Verzoekster had niet gereageerd op eerdere verzoeken van de griffier om aanvullende informatie en onderbouwing van het spoedeisend belang. Hierdoor was het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk of het besluit van 28 april 2022 het besluit was waartegen verzoekster een rechtsmiddel wilde aanwenden. De voorzieningenrechter heeft het beroepschrift van verzoekster van 6 mei 2022 echter aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 2022 en doorgestuurd naar de verweerder.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed, wat een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3373

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] (Suriname) , verzoekster

(gemachtigde: M.C. Neslo),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [vestigingsplaats] , verweerder.

Inleiding

Verzoekster heeft bij brief van 18 mei 2022 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoekster heeft een besluit van 28 april 2022 overgelegd, waarin verweerder haar verzoek om een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 heeft afgewezen. Volgens verweerder komt verzoekster niet in aanmerking voor compensatie op grond van de compensatieregeling. [1]
4. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen door verweerder een bedrag van € 500,- aan verzoekster te laten uitkeren om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij komt namelijk wel in aanmerking voor compensatie, omdat zij gedupeerde is van de Kinderopvangtoeslag.
5. Bij brief van 18 augustus 2022 is door de griffier aan verzoekster verzocht om te vermelden met welk besluit zij het niet eens is. Tevens is gevraagd te bevestigen of zij vindt dat verweerder het besluit van 28 april 2022 te laat heeft genomen, omdat verzoekster op 6 mei 2022 een beroepschrift ingediend inhoudende dat de belastingdienst de maximale dwangsom is verschuldigd. De griffier heeft verder verzocht om het bezwaarschrift over te leggen als het verzoek ziet op de beslissing van 28 april 2022 en om het spoedeisend belang te onderbouwen. In deze brief is medegedeeld dat wanneer de verzochte stukken niet binnen de gestelde termijn van twee weken worden overgelegd, de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk kan verklaren. Bij brief van 4 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter nogmaals aan verzoekster verzocht om binnen twee weken de gevraagde documenten over te leggen.
6. Verzoekster heeft op beide brieven niet gereageerd. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk of het besluit van 28 april 2022 het besluit is waartegen verzoekster een rechtsmiddel wil aanwenden. Daarnaast blijkt uit het dossier van de voorzieningenrechter niet dat verzoekster tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter merkt het beroepschrift van verzoekster van 6 mei 2022 echter aan als bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 2022. Deze brief wordt daarom doorgestuurd naar verweerder ter behandeling als zijnde een bezwaarschrift. Om die reden is wel sprake van connexiteit met een lopende procedure.
7. De voorzieningenrechter overweegt echter dat verzoeker, ondanks het verzoek daartoe, niet het spoedeisend belang heeft onderbouwd. Het verzoek voldoet daarom niet aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Het verzoek is kennelijk ongegrond en het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.