ECLI:NL:RBMNE:2022:4454
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- P.J.M. Mol
- Z.E.M. van der Maas
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en compensatieregeling
In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Suriname, op 18 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag. Dit verzoek volgde op een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 28 april 2022, waarin haar verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 werd afgewezen. Verzoekster stelde dat zij recht had op compensatie, omdat zij gedupeerd was door de kinderopvangtoeslagaffaire, en vroeg de voorzieningenrechter om een bedrag van € 500,- uit te keren voor haar levensonderhoud.
De voorzieningenrechter heeft de zaak buiten zitting behandeld en op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Verzoekster had niet gereageerd op eerdere verzoeken van de griffier om aanvullende informatie en onderbouwing van het spoedeisend belang. Hierdoor was het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk of het besluit van 28 april 2022 het besluit was waartegen verzoekster een rechtsmiddel wilde aanwenden. De voorzieningenrechter heeft het beroepschrift van verzoekster van 6 mei 2022 echter aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 2022 en doorgestuurd naar de verweerder.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed, wat een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2022.