ECLI:NL:RBMNE:2022:4449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
16/199805-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ernstige bedreiging van reclasseringsmedewerker met dodelijke gevolgen

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 21 juli 2022 een reclasseringsmedewerker heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 1992, zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging werd geuit tijdens een gesprek met zijn behandelcoördinator en mentor, waarin hij aangaf dat hij de reclasseringsmedewerker zou doodschieten als zij hem een enkelband zou opleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege psychische problematiek, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de reclasseringsmedewerker. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de bedreiging en de impact die dit heeft gehad op de betrokken hulpverlener.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/199805-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen.

1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.H.J. Verheijden, en van wat door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 juli 2022, te [plaats] , [reclasseringsmedewerker] , een medewerker van de reclassering, heeft bedreigd door tegen twee medewerkers van [instelling] te zeggen dat hij die [reclasseringsmedewerker] , en ieder ander die zijn traject in de weg heeft gezeten, zou doodschieten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Zij heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft herhaaldelijk en indringend tegen zijn behandelcoördinator en zijn mentor gezegd dat hij reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] zou doodschieten vanwege haar advies om hem een enkelband op te leggen. Hoewel dit dreigement niet in het bijzijn van [reclasseringsmedewerker] is geuit, wist verdachte heel goed dat zijn behandelcoördinator en mentor nauw met haar in contact staan. Verdachte heeft dan ook door zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [reclasseringsmedewerker] op de hoogte zou worden gebracht van zijn dreigement, waardoor zijn opzet op bedreiging kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] opzettelijk heeft bedreigd. Uit de verklaring van verdachte bij de raadkamer op
22 september 2022 blijkt dat hij zich er niet bewust van is geweest dat zijn uitlatingen aan [reclasseringsmedewerker] doorverteld zouden worden. Van opzet op bedreiging is daardoor geen sprake, ook niet in voorwaardelijke zin. In de eerste plaats was er geen sprake van een aanmerkelijke kans dat de uitlatingen van verdachte aan [reclasseringsmedewerker] doorverteld zouden worden. De uitlatingen zijn immers gedaan in het kader van een vertrouwelijk gesprek met zijn behandelcoördinator en zijn mentor. Maar zelfs als deze aanmerkelijke kans wel kan worden vastgesteld, heeft verdachte deze kans niet bewust aanvaard. Verdachte ging er immers van uit dat wat hij tegen zijn behandelcoördinator en mentor zou zeggen vertrouwelijk zou blijven. Hij had daar ook alle reden toe: het gesprek vond plaats in een aparte kamer en verdachte is er door zijn gesprekspartners niet op gewezen dat wat hij tegen hen zou zeggen zou worden doorverteld. Verdachte is juist gestimuleerd om in dergelijke gesprekken vooral zijn hart te luchten, zodat hij op die manier spanningen kan ontladen. Ten slotte heeft verdachte een verstandelijke beperking, wat het voor hem moeilijk maakt de impact van zijn uitlatingen goed in te schatten.
Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] opzettelijk heeft bedreigd, dient verdachte van de ten laste gelegde bedreiging te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen [1]
Een medewerker van [instelling] (de behandelcoördinator van verdachte) heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
Donderdag 21 juli 2022 heb ik samen met de mentor van [verdachte] een gesprek gehad met [verdachte] . Ik wilde weten hoe het met [verdachte] ging en waarom hij geen enkelband wilde.
Onlangs is er een zitting geweest omdat de PIJ-maatregel voor [verdachte] bijna is afgelopen. De reclassering heeft de enkelband geadviseerd. [verdachte] had mij vervolgens gevraagd om met zijn reclasseringsmedewerker te praten en haar het verzoek te doen om het elektronische toezicht in te trekken. Ik heb dit ook gedaan maar de reclassering is dit niet van plan. Dit heb ik donderdag 21 juli 2022 ook aan [verdachte] teruggekoppeld binnen ons gesprek. Ik heb [verdachte] gevraagd wat hij daarvan vond. [2]
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij naar buiten moest omdat hij anders perspectief zou verliezen. Hij zei dat “die vrouw hiermee moest stoppen anders moest hij haar gaan schieten”. Bij navraag wie hij met “die vrouw” bedoelt, zei hij: “ [reclasseringsmedewerker] , die van de reclassering”. [reclasseringsmedewerker] is de reclasseringsmedewerker van [verdachte] .
Ik vroeg wat hij bedoelde met het schieten. Ik hoorde hem zeggen dat hij haar neer moest schieten want wat ze doet dat kon echt niet. Dat hij geen perspectief meer had als hij vast kwam te zitten, dat hij dan binnen zou zitten en zij buiten vrij rond kon lopen en dat ze daarom “dood ofzo” moest want dit kon echt niet. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat als er echt geen perspectief meer is, hij iedereen ging neerschieten die zijn traject in de weg gezeten heeft.
Ik heb [verdachte] toen nogmaals gevraagd of hij dit zou doen alleen om die enkelband. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat dat klopte.
Ik hoorde [verdachte] nogmaals zeggen dat hij geen enkelband wilde. En dat als hij al zijn perspectief kwijt zou raken, hij haar zou schieten of neerschieten. [3]
Een medewerker van [instelling] (de mentor van verdachte) heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
21 juli 2022 hadden de behandelcoördinator en ik een gesprek met [verdachte] . Dit gesprek ging goed totdat het over de reclassering ging en de enkelband die zij voor hem hebben geadviseerd.
Er is een tijdje gesproken over de enkelband en ook uitleg gegeven, maar [verdachte] gaf aan dat hij dan niets meer te verliezen had en hij haar dood zou schieten.
Met haar bedoelde hij zijn reclasseringsambtenaar. De naam van de reclasseringsmedewerker is meerdere keren door ons genoemd en [verdachte] reageerde dat hij haar echt dood zou schieten als ze bij haar besluit tot een enkelband bleef.
Wij hebben hem ook nog gevraagd naar de consequenties wanneer hij dit zou doen en of dit wel zo’n goed idee was. Volgens [verdachte] was dit wat hij moest doen.
[verdachte] heeft tijdens dat gesprek op 21 juli 2022 ook gezegd dat hij iedereen die hem tegenwerkt dood gaat maken. [4]
Mevrouw [aangeefster] , manager bij de Reclassering Nederland, heeft namens de aangever, een medewerker van de Reclassering Naderland, onder meer het volgende verklaard:
Ik doe vanuit de reclassering aangifte namens een reclasseringsmedewerker daar zij zich zeer bedreigd voelt door de bedreigingen welke jegens haar zijn gedaan. Deze reclasseringsmedewerker is bedreigd door [verdachte] , geboren [1992] .
De reclasseringsmedewerker heeft afgelopen maandag 25 juli 2022 een mail van de behandelcoördinator van [verdachte] ontvangen. De reclasseringsmedewerker las in deze mail dat ze met [verdachte] had gesproken en dat hij ernstige bedreigingen jegens zijn reclasseringsmedewerker had geuit. De reclassering heeft hierop contact gehad met de behandelaar. De behandelcoördinator vertelde dat zij een gesprek van een uur had gehad met [verdachte] . [verdachte] wilde niet aan de enkelband en zijn reclasseringsmedewerker zou daardoor zijn leven kapot maken. Omdat zijn leven dan kapot was zou hij het leven van de reclasseringsmedewerker kapot maken, hij zou haar doodschieten. [5]
Zijn reclasseringsmedewerker ziet hem ertoe in staat om zijn bedreiging waar te maken. Hij heeft PIJ voor een vuurwapenincident en zij neemt dit zeer serieus. [6]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft gepleegd, zoals onder rubriek 5 zal worden weergegeven.
Ten aanzien van het opzet
In tegenstelling tot de raadsman en met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zijn dreigement jegens reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] geuit buiten haar aanwezigheid. De rechtbank stelt echter vast dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dit dreigement aan [reclasseringsmedewerker] zou worden medegedeeld. Het dreigement is immers geuit in een gesprek met zijn behandelcoördinator en zijn mentor over het voorwaardelijke PIJ-traject van verdachte, een traject waarbinnen [reclasseringsmedewerker] als reclasseringsmedewerker een sleutelfiguur is en de behandelcoördinator en mentor nauw met haar in contact staan.
Verder blijkt uit het handelen van verdachte dat hij deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Hij heeft zijn dreigement immers gekoppeld aan het advies van [reclasseringsmedewerker] dat aan hem in het voorwaardelijke PIJ-traject een enkelband moet worden opgelegd. Verdachte wist dat zijn behandelcoördinator en mentor in nauw contact stonden met [reclasseringsmedewerker] over zijn voorwaardelijke PIJ-traject. Zo heeft hij immers zijn eerdere verzoek aan [reclasseringsmedewerker] om haar enkelband-advies in te trekken via de behandelcoördinator laten lopen. Verder is verdachte door zijn gesprekspartners herhaaldelijk op de ernst van zijn dreigementen gewezen, en moet hij aan hun reactie hebben gemerkt dat zij deze dreigementen serieus opvatten. Verdachte heeft er immers voor gekozen zijn dreigementen meerdere keren te herhalen, ook nadat hij gewezen was op de mogelijke consequenties.
Uit deze uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte concludeert de rechtbank dat verdachte zich in ieder geval bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn dreigement [reclasseringsmedewerker] daadwerkelijk zou bereiken en angst zou aanjagen, en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard. Zijn opzet op deze bedreiging is daarmee bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 juli 2022, te [plaats] , [reclasseringsmedewerker] (werkzaam bij de Reclassering) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen medewerkers van [instelling] te
zeggen dat hij, verdachte, die [reclasseringsmedewerker] zou neerschieten en zou doden en iedereen die zijn traject in de weg gezeten heeft zou neerschieten,.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaar, bestaande uit een contactverbod met de aangeefster in deze zaak, dadelijk uitvoerbaar, waarbij verdachte per overtreding van deze maatregel vervangende hechtenis wordt opgelegd van twee weken, met een maximum van zes maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring, met het oog op de LOVS-oriëntatiepunten en jurisprudentie ten aanzien van vergelijkbare gevallen, een geldboete of een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen op te leggen, in beide gevallen met aftrek van voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
8.3.2
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van een hulpverlener, die hem probeerde te helpen na de PIJ-maatregel weer een plaats in de maatschappij te vinden. Deze bedreiging was des te indringender, omdat de betrokken hulpverlener wist dat de geweldshandelingen waar verdachte mee dreigde overeenkwamen met de ernstige geweldsdelicten waarvoor verdachte de PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen, en verdachte er van op de hoogte was dat zij dit wist. Ook nadat verdachte herhaaldelijk is gewezen op de ernst van zijn bedreiging heeft hij daarin volhard. De bedreiging heeft dan ook tot grote angst geleid bij de betrokken hulpverlener. Uit het dossier wordt duidelijk dat de bedreiging een grote impact op haar heeft gehad en dat zij daadwerkelijk voor haar leven heeft gevreesd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
8.3.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde onder andere is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Voor deze geweldsdelicten heeft verdachte in 2016 een PIJ-maatregel opgelegd gekregen, die tot de maximale duur is verlengd. Deze PIJ-maatregel is reeds, of zal binnenkort, voorwaardelijk worden beëindigd.
Over verdachte is op 9 april 2020 in het kader van een PIJ-maatregel een multidisciplinair rapport opgemaakt door psycholoog M. Hulshof en psychiater B.G.J. Gunnewijk. Zij concluderen in dit rapport dat verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking, matig van ernst, die er onder meer toe leidt dat verdachte een beperkt sociaal inzicht heeft en de consequenties van zijn handelen niet altijd kan overzien. Verder lijdt verdachte volgens deze deskundigen aan een periodiek explosieve stoornis. Zijn copingvaardigheden en impuls- en spanningregulerend vermogen zijn beperkt waardoor hij op momenten dat hij stress ervaart zijn zelfcontrole kan kwijtraken en kan komen tot explosieve reacties. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt in dit rapport als matig ingeschat en kan volgens de deskundigen worden verkleind in een steun biedende woonomgeving.
De rechtbank acht het aannemelijk dat deze door deze deskundigen gesignaleerde beperkingen hebben bijgedragen aan het hiervoor bewezen verklaarde. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, en zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden bij de strafoplegging.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden over de gang van zaken rond de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, blijkt dat de reclassering in het kader hiervan heeft aangegeven dat zij het risico op recidive en letselschade door verdachte als hoog inschat. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat de reclassering, vanwege de onderhavige bedreiging van een reclasseringsmedewerker en de ernst daarvan, geen uitvoering zal geven aan toezicht op verdachte, mocht dat door de rechtbank worden opgelegd.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, als hij vrij komt, bij zijn ouders in Utrecht wil gaan wonen. Als het nodig is wil hij van daaruit begeleid worden in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, bijvoorbeeld naar begeleid wonen. Hij wil niet opgenomen worden in een kliniek, hij vindt zichzelf uitbehandeld. Hij is bij klinieken op intake geweest waar ook geestelijk gehandicapten worden behandeld. Daar is geen normaal gesprek mee mogelijk omdat ze zwaar onder de medicatie zitten, aldus verdachte.
8.3.4
De op te leggen straf
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor vergelijkbare feiten ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld (de LOVS-oriëntatiepunten).
Het LOVS-oriëntatiepunt voor woordelijke bedreiging is een geldboete van € 250,-, die met 100% kan worden verhoogd wanneer de bedreiging is begaan tegen een hulpverlener.
Vanwege het bijzondere karakter van de onderhavige bedreiging, zoals dit onder 8.3.2 is uiteengezet, is de rechtbank echter van oordeel dat dit LOVS-oriëntatiepunt in deze zaak niet meer als uitgangspunt kan gelden. De bedreiging door verdachte is immers aanzienlijk ernstiger dan de gemiddelde woordelijke bedreiging waarop de LOVS-oriëntatiepunten betrekking hebben. De rechtbank zal dan ook bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte afwijken van de LOVS-oriëntatiepunten, en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daar staat tegenover dat de rechtbank de bedreiging en de ernst daarvan in verminderde mate aan verdachte toerekent. De rechtbank houdt hier bij de straftoemeting rekening mee in strafmatigende zin.
Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank een substantieel deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Hierbij zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster worden opgelegd. Deze bijzondere voorwaarde zal dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde bedreiging, de context waarbinnen deze is gepleegd en de justitiële documentatie over verdachte, moet er naar het oordeel van de rechtbank namelijk ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel niet opleggen, nu het recidivegevaar door het stellen van het contactverbod als bijzondere voorwaarde voldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, een passende straf.
De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds, bij afzonderlijke beslissing, opgeheven.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 100 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [reclasseringsmedewerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland (identiteit bekend bij de rechtbank, verdachte en het Openbaar Ministerie), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en mr. M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2022.
Mr. Van Hoof is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [reclasseringsmedewerker] (werkzaam bij de Reclassering) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen een of meer medewerkers van [instelling] te zeggen/vertellen dat hij, verdachte, die [reclasseringsmedewerker] zou schieten en/of zou neerschieten en/of zou doden en/of iedereen die zijn traject in de weg gezeten heeft zou neerschieten en/of dood zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 augustus 2022 met nummer 2022219433, doorgenummerd pagina 1 tot en met 32, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, District Flevoland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal gesprek getuige d.d. 1 augustus 2022, pagina 26.
3.Proces-verbaal gesprek getuige d.d. 1 augustus 2022, pagina 27.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 29 juli 2022, pagina 29.
5.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 5 augustus 2022, pagina 24.
6.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 5 augustus 2022, pagina 25.