ECLI:NL:RBMNE:2022:4440
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Onaanvaardbaarheid van gefixeerde schadevergoeding in arbeidsrechtelijke context
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de gefixeerde schadevergoeding na onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, [verweerder], was sinds 1 september 2015 in dienst bij de werkgever, [verzoekster], en had zijn arbeidsovereenkomst op 12 augustus 2022 onterecht opgezegd per 1 oktober 2022 in plaats van de vereiste opzegtermijn van twee maanden. De werkgever vorderde een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris, maar de werknemer betwistte deze vordering en stelde dat deze onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 werd duidelijk dat de werknemer in financiële problemen verkeerde en dat de werkgever zijn positie had verbeterd door de vroegtijdige opzegging. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon profiteren van de vergissing van de werknemer en dat de vordering tot gefixeerde schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever af en veroordeelde deze in de proceskosten van de werknemer, die tot dat moment door een advocaat was bijgestaan.
De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een aanspraak op gefixeerde schadevergoeding te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever, door de vergissing van de werknemer niet te willen rectificeren, in een betere positie was gekomen en dat de vordering om een gefixeerde schadevergoeding te betalen niet gerechtvaardigd was.