ECLI:NL:RBMNE:2022:4440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
10107826 UE VERZ 22-284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbaarheid van gefixeerde schadevergoeding in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de gefixeerde schadevergoeding na onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, [verweerder], was sinds 1 september 2015 in dienst bij de werkgever, [verzoekster], en had zijn arbeidsovereenkomst op 12 augustus 2022 onterecht opgezegd per 1 oktober 2022 in plaats van de vereiste opzegtermijn van twee maanden. De werkgever vorderde een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris, maar de werknemer betwistte deze vordering en stelde dat deze onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2022 werd duidelijk dat de werknemer in financiële problemen verkeerde en dat de werkgever zijn positie had verbeterd door de vroegtijdige opzegging. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon profiteren van de vergissing van de werknemer en dat de vordering tot gefixeerde schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever af en veroordeelde deze in de proceskosten van de werknemer, die tot dat moment door een advocaat was bijgestaan.

De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een aanspraak op gefixeerde schadevergoeding te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever, door de vergissing van de werknemer niet te willen rectificeren, in een betere positie was gekomen en dat de vordering om een gefixeerde schadevergoeding te betalen niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10107826 UE VERZ 22-284 MS/1270
Beschikking van 8 november 2022
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G. van Wankum-Bakker,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: aanvankelijk mr. [A] , na diens onttrekking als advocaat van [verweerder] procedeert [verweerder] in persoon.

1.De procedure

1.1.
De [verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend.
1.2.
Mr. [A] heeft de kantonrechter bij e-mail van 13 oktober 2022 meegedeeld dat hij zich onttrekt als advocaat van [verweerder] .
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022. Namens de [verzoekster] zijn verschenen mevrouw mr. [B] , [functie 1] bij de [verzoekster] , en mr. G. van Wankum-Bakker, gemachtigde van de [verzoekster] . [verweerder] is zonder een gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is met ingang van 1 september 2015 voor gemiddeld 36 uur per week in dienst getreden van de [verzoekster] in de functie van [functie 2] . Het betrof een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die met ingang van 1 augustus 2016 is omgezet naar onbepaalde tijd. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 2.840,-- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de [.] (CAO [.] ) van toepassing. In artikel 4 lid 5 onder a van de CAO [.] is bepaald dat voor de [verzoekster] en de werknemer een opzegtermijn van twee kalendermaanden geldt, waarbij de opzegging zodanig dient te geschieden dat het einde van het dienstverband samenvalt met het einde van de kalendermaand.
2.3.
[verweerder] heeft in april 2022 een paar weken in voorlopige hechtenis gezeten en is na afloop daarvan in mei 2022 door de [verzoekster] op non-actief gezet met behoud van loon. De [verzoekster] heeft medio 2022 bij deze rechtbank een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder] dat bestaat uit onrechtmatige inzage in gegevens van burgers. De mondelinge behandeling van dit verzoek stond gepland op 7 oktober 2022.
2.4.
[verweerder] heeft op 12 augustus 2022 per e-mail zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2022.
2.5.
De gemachtigde van de [verzoekster] (hierna: de [verzoekster] ) heeft de gemachtigde van [verweerder] (hierna: [verweerder] ) er bij e-mail van 24 augustus 2022 op gewezen dat hij de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd omdat de opzegtermijn niet één maar twee maanden bedraagt. De [verzoekster] maakt daarom aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Zij zal dit bedrag verrekenen met de eindafrekening van [verweerder] en verzoekt om een bevestiging dat hij hiermee akkoord is. De [verzoekster] vermeldt verder dat de ontbindingsprocedure zal worden ingetrokken omdat het dienstverband als gevolg van de opzegging per 1 oktober 2022 eindigt.
2.6.
[verweerder] heeft in reactie hierop bij e-mail van dezelfde datum aan de [verzoekster] geschreven dat hij per abuis een onjuiste opzegtermijn heeft gehanteerd en dat hij zijn dienstverband met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van twee maanden opzegt, dus per 1 november 2022. Hij gaat daarom niet akkoord met de verrekening van de gefixeerde schadevergoeding.
2.7.
De [verzoekster] heeft [verweerder] bij e-mail van 25 augustus 2022 meegedeeld dat intrekking of wijziging van de termijn van de opzegging alleen met haar instemming mogelijk is en dat de [verzoekster] hierbij geen belang heeft. De [verzoekster] handhaaft haar aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding en verzoekt [verweerder] in te stemmen met de verrekening van deze schadevergoeding met zijn eindafrekening.
2.8.
[verweerder] heeft bij e-mail van 31 augustus 2022 verklaard dat hij niet met de verrekening instemt, omdat de aanspraak van de [verzoekster] op de gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De [verzoekster] heeft in reactie hierop bij e-mail van 8 september 2022 een procedure aangekondigd.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

het verzoek van de [verzoekster] en de standpunten van partijen
3.1.
De [verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[verweerder] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking aan de [verzoekster] te betalen een bedrag ter zake gefixeerde schadevergoeding van € 3.303,77 bruto dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente;
te bepalen dat de [verzoekster] het onder 1. genoemde bedrag (vermeerderd met de wettelijke rente) mag verrekenen met het bedrag ter zake de niet-genoten vakantiedagen en/of pro rata opgebouwde vakantietoeslag en/of de pro rata opgebouwde eindejaarsuitkering, welk bedrag de [verzoekster] in het kader van de financiële afwikkeling van het dienstverband bij de eindafrekening aan [verweerder] verschuldigd is;
[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure en van een eventuele executie.
3.2.
De [verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag op grond van de CAO [.] voor [verweerder] een opzegtermijn van twee maanden geldt en dat hij zijn arbeidsovereenkomst daarom tegen 1 november 2022 had moeten opzeggen. Nu hij dit niet heeft gedaan maar tegen 1 oktober 2022 heeft opgezegd, is hij op grond van artikel 7:672 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering aan de [verzoekster] verschuldigd.
3.3.
[verweerder] betwist niet dat hij de arbeidsovereenkomst op grond van de CAO [.] tegen 1 november 2022 had moeten opzeggen, maar stelt zich op het standpunt dat het beroep van de [verzoekster] op de gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij stelt onder meer dat het hem niet is gelukt ander werk te vinden en dat hij daarom vanaf 1 oktober 2022 geen inkomsten meer heeft en een bijstandsuitkering zal moeten aanvragen. Als hij de fictieve schadevergoeding zou moeten betalen zou het financieel lastig voor hem worden omdat zijn vaste lasten doorlopen.
de beoordeling
3.4.
In artikel 7:672 lid 11 BW is bepaald dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Deze vergoeding wordt een gefixeerde schadevergoeding genoemd. Vast staat dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst een maand te vroeg heeft opgezegd. Hij is daarom in beginsel aan de [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding van een maand loon verschuldigd.
3.5.
De kantonrechter deelt echter het standpunt van [verweerder] dat het beroep van de [verzoekster] op de gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat niet in geschil is dat de opzegging van [verweerder] per 1 oktober 2022 in plaats van per 1 november 2022 een vergissing was. De [verzoekster] heeft er niet aan willen meewerken deze vergissing recht te zetten omdat zij daarbij geen belang had. [verweerder] had er echter wel groot belang bij: als gevolg van deze vergissing is hij een maand salaris misgelopen en maakt de [verzoekster] daarbovenop aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding van nóg een maandsalaris.
3.6.
Voor de [verzoekster] geldt dat haar positie als gevolg van de gemaakte fout juist is verbeterd. De arbeidsovereenkomst is hierdoor met ingang van 1 oktober 2022 geëindigd. Als [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst niet had opgezegd, had de [verzoekster] de door haar aanhangig gemaakte ontbindingsprocedure moeten voortzetten en was de arbeidsovereenkomst, uitgaande van de geplande mondelinge behandeling op 7 oktober 2022, op zijn vroegst per 1 november 2022 ontbonden. Omdat de [verzoekster] [verweerder] met behoud van loon heeft geschorst, had de [verzoekster] het loon van [verweerder] in dat geval tot 1 november 2022 moeten doorbetalen.
3.7.
De [verzoekster] stelt weliswaar terecht dat uit vaste jurisprudentie volgt dat aan het oordeel van een rechter dat een aanspraak op gefixeerde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is zware motiveringseisen worden gesteld, maar deze jurisprudentie ziet op situaties waarin de werknemer aanspraak maakt op een gefixeerde schadevergoeding en de zware motiveringseisen de bescherming van de werknemer dienen. In dit geval is het echter de [verzoekster] als werkgever die aanspraak maakt op een gefixeerde schadevergoeding. Vanuit het oogpunt van werknemersbescherming ziet de kantonrechter daarom hier meer ruimte voor een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW dan in de door de [verzoekster] aangehaalde gevallen werd geoordeeld.
3.8.
Gezien het voorgaande worden de vorderingen van de [verzoekster] afgewezen.
3.9.
De [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat [verweerder] tot aan de mondelinge behandeling door mr. [A] is bijgestaan, worden de proceskosten aan zijn zijde tot op heden begroot op € 498,--.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt de [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 498,--.
4.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.