ECLI:NL:RBMNE:2022:443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
9462708
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onredelijk bezwarend annuleringsbeding in overeenkomst van opdracht voor bruiloft

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een evenementenorganisatie en een consument die een bruiloft had geboekt. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde betaling van € 7.500,00 op basis van een annuleringsbeding in de overeenkomst, dat 100% van de opdrachtsom voorschreef bij annulering binnen 89 dagen voor het evenement. De gedaagden, die de overeenkomst hadden opgezegd, stelden dat het annuleringsbeding onredelijk bezwarend was en daarom vernietigbaar. De kantonrechter oordeelde dat het annuleringsbeding inderdaad onredelijk bezwarend was, omdat het in strijd was met de wettelijke regeling van de overeenkomst van opdracht. De rechter concludeerde dat de eiseres zich niet kon beroepen op het annuleringsbeding, omdat dit vernietigd was. Bovendien was er geen ruimte voor een aanvullende vordering op basis van een redelijk loon, omdat het annuleringsbeding als oneerlijk was verklaard. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9462708 UC EXPL 21-6883 JM/1
Vonnis van 9 februari 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.L.T. van Vught,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
procederende in persoon

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, inclusief producties 1 - 13
- de conclusie van antwoord, inclusief bijlagen 1 - 4
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek, inclusief bijlage.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

De feiten

2.1.
[eiseres] is een bedrijf dat onder meer bruiloften organiseert, die plaatsvinden op locaties die door [eiseres] zelf worden beheerd. Partijen hebben een overeenkomst gesloten (hierna: ‘de overeenkomst’) met de volgende inhoud. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bij [eiseres] een bruiloft geboekt, die zou plaatsvinden op 23 mei 2020. Op de bruiloft zou plaats zijn voor 65 gasten overdag en voor 140 gasten in de avond. [gedaagde sub 1] c.s. zou hiervoor € 8.500,00 (hierna: ‘de opdrachtsom’) betalen aan [eiseres] . Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] (hierna: ‘de algemene voorwaarden’) van toepassing.
2.2.
In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
‘Na ontvangst van jouw definitieve aantallen ontvangen jullie een aanbetalingsfactuur van 100% van de laatst verstuurde offerte. Deze dient uiterlijk de dag voorafgaande aan jullie evenement op onze rekening te zijn bijgeschreven.’
2.3.
In artikel 12 van de algemene voorwaarden (hierna: ‘het annuleringsbeding’) staat (onder meer) het volgende:
‘12.2.2 Wanneer er naast zaalhuur sprake is van andere dienstverlening (zoals catering), dan dient de opdrachtgever naast de zaalhuur, de navolgende kosten aan opdrachtnemer te voldoen, in geval van annulering:
a.
a) in de periode liggend voor 365 dagen van het aanvangsmoment, 30% van de volledige opdrachtsom (zoals die op het moment van annuleren geld waarbij de zaalhuur niet is meegerekend;
b) in de periode liggend tussen 364 dagen en 180 dagen voor het aanvangsmoment, 50% van de volledige opdrachtsom (zoals die op het moment van annuleren geldt) waarbij de zaalhuur niet is meegerekend;
c) in de periode liggend tussen 179 dagen en 90 dagen voor het aanvangsmoment, 85% van de volledige opdrachtsom (zoals die op het moment van annuleren geldt) waarbij de zaalhuur niet is meegerekend;
d) in de periode liggend tussen 89 dagen en het aanvangsmoment, 100% van de volledige opdrachtsom (zoals die op het moment van annuleren geldt) waarbij de zaalhuur niet is meegerekend.
De opdrachtsom bedraagt de in de overeenkomst opgenomen opdrachtsom vermeerderd met daarna overeengekomen mutaties.
(…)
12.3
Indien op het moment van annulering de schade van opdrachtnemer hoger is dan de annuleringsvergoeding zoals opgenomen in artikel 12.2 in deze algemene voorwaarden – door (waaronder doch niet beperkt tot) betalingsverplichtingen die in verband met de annulering door opdrachtgever op opdrachtnemer (zullen) rusten, zoals verplichtingen jegens bij de uitvoering van de overeenkomst ingeschakelde derden en/of andere vorderingen van derden -, dan dient opdrachtgever dit hogere bedrag aan opdrachtnemer te vergoeden.’
2.4.
In verband met het uitbreken van de coronapandemie en de daarmee gepaard gaande overheidsmaatregelen (hierna: ‘de coronaregels’), zijn partijen op 22 april 2020 overeengekomen om de bruiloft te verplaatsen naar 10 juli 2021. De overige voorwaarden van de overeenkomst zijn niet gewijzigd.
2.5.
Op 17 juni 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. telefonisch en per e-mail contact gezocht met [eiseres] . Bij dit contact heeft [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] verzocht om de overeenkomst te ontbinden. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. was het voor [eiseres] op dat moment niet meer mogelijk om haar verbintenissen uit de overeenkomst na te komen, vanwege de nog geldende coronaregels. [eiseres] heeft daarop verklaard wél in staat te zijn om haar verbintenissen uit de overeenkomst na te komen, met het oog op aanstaande versoepelingen van de coronaregels. Toch heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] c.s. aangeboden om de bruiloft nogmaals te verplaatsen. [gedaagde sub 1] c.s. is niet op dit aanbod ingegaan.
2.6.
Op 18 juni 2021 werd door het kabinet aangekondigd dat feesten zoals bruiloften vanaf 25 juni 2021 weer vrijelijk konden plaatsvinden, met inachtneming van de anderhalve meterregel. Andere beperkende maatregelen werden per 25 juni 2021 opgeheven.
2.7.
Op 27 juni 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. per e-mail de overeenkomst opgezegd. Als redenen voor de opzegging noemt [gedaagde sub 1] c.s. dat het te kort dag is om de bruiloft alsnog te organiseren en bovendien dat een bruiloft met inachtneming van de resterende coronaregels niet beantwoordt aan de overeenkomst. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bij de opzegging aangegeven niet bereid te zijn om aan [eiseres] enige vergoeding te betalen in verband met de opzegging.
2.8.
Op 1 juli 2021 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd tot betaling van
€ 7.500,00, zijnde 100% van de opdrachtsom zoals bepaald in het annuleringsbeding, verminderd met € 1.000,00 aan bespaarde kosten wegens het niet doorgaan van de bruiloft. Nadat betaling uitbleef, heeft de advocaat van [eiseres] op 23 juli 2021 nogmaals een sommatie gestuurd met dezelfde strekking. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet is overgegaan tot betaling, is [eiseres] deze procedure gestart.
De vordering en het verweer
2.9.
[eiseres] vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van € 7.500,00 plus de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De grondslag van deze vordering is het annuleringsbeding, waarin is bepaald dat de opdrachtgever bij annulering binnen 89 dagen voorafgaand aan het evenement de volledige opdrachtsom is verschuldigd.
2.10.
Het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. is dat hij niets hoeft te betalen aan [eiseres] . [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich namelijk op vernietiging van het annuleringsbeding. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is het annuleringsbeding vernietigbaar, omdat het onredelijk bezwarend is en in strijd met de wet.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] een vergoeding moet betalen wegens het opzeggen van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De kern van het geschil3.2. Vaststaat dat partijen op 22 april 2020 een overeenkomst hebben gesloten, waarop de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn. De overeenkomst had betrekking op de bruiloft van [gedaagde sub 1] c.s., die zou plaatsvinden op 10 juli 2021. Ook staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. op 27 juni 2021 de overeenkomst heeft opgezegd. Partijen zijn het erover eens dat het annuleringsbeding bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. in dit geval de volledige opdrachtsom verschuldigd is, omdat de opzegging heeft plaatsgevonden binnen 89 dagen voorafgaand aan de bruiloft. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich echter (onder meer) op het standpunt dat het annuleringsbeding vernietigbaar is, omdat het een onredelijk bezwarend beding is. Als dit het geval is, slaagt het beroep op vernietiging van het annuleringsbeding en daarmee het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] kan zich dan niet beroepen op de betalingsverplichting die uit het annuleringsbeding voortvloeit. De kantonrechter zal daarom eerst beoordelen of het annuleringsbeding vernietigbaar is.
Is het annuleringsbeding vernietigbaar?Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s.3.3. [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich voor zijn standpunt op artikel 6:233 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’). Dit artikel bepaalt dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het onredelijk bezwarend is. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. betreft het namelijk een beding dat op grond van artikel 6:237 sub i BW wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst is aangegaan als consument en dat daarom de regeling van artikel 6:237 BW (de zogenaamde ‘grijze lijst’) van toepassing is op de overeenkomst.
3.4.
Artikel 6:237 sub i BW bepaalt dat een beding in de algemene voorwaarden wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn, indien dit beding in het geval de overeenkomst wordt beëindigd anders dan op grond van het feit dat de wederpartij in de nakoming van haar verbintenis is tekort geschoten, de wederpartij (lees: [gedaagde sub 1] c.s.) verplicht een geldsom te betalen, behoudens voor zover het betreft een redelijke vergoeding voor door de gebruiker (lees: [eiseres] ) geleden verlies of gederfde winst.
3.5.
Vaststaat dat het annuleringsbeding [gedaagde sub 1] c.s. verplicht om een geldsom te betalen. [eiseres] heeft in punt 16 van haar dagvaarding het standpunt ingenomen dat de overeenkomst is beëindigd op grond van een tekortkoming van [gedaagde sub 1] c.s. Deze tekortkoming zou zijn gelegen in de weigering van [gedaagde sub 1] c.s. om de bruiloft af te nemen en te betalen. De kantonrechter volgt [eiseres] niet in dit standpunt. Immers zijn partijen overeengekomen dat de bruiloft zou plaatsvinden op 10 juli 2021 en dat betaling diende plaats te vinden op de dag daarvoor, oftewel 9 juli 2021. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst al vóór die datum, namelijk op 27 juni 2021, is geëindigd door opzegging van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. De overeenkomst is dus niet geëindigd op grond van een tekortkoming van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel 6:237 sub i BW het annuleringsbeding als vermoedelijk onredelijk bezwarend aanmerkt.
Het tegenverweer van [eiseres]3.6. [eiseres] voert hiertegen als tegenverweer dat de betalingsverplichting onder het annuleringsbeding een redelijke vergoeding betreft voor door [eiseres] geleden verlies of gederfde winst. Als dat geval is, wordt het annuleringsbeding volgens artikel 6:237 sub i BW niet aangemerkt als onredelijk bezwarend en faalt het verweer van [gedaagde sub 1] c.s., aldus nog steeds [eiseres] . De kantonrechter zal daarom moeten beoordelen of het annuleringsbeding, zoals [eiseres] stelt, slechts een redelijke vergoeding betreft voor geleden verlies of gederfde winst. Hiertoe zal eerst uiteen worden gezet op welke vergoeding [eiseres] recht heeft volgens de wet. Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of het annuleringsbeding hiermee overeenstemt.
Het wettelijke kader3.7. De overeenkomst moet (mede) moet worden gezien als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De overeenkomst ziet namelijk niet alleen op de huur van een locatie, maar heeft voor een belangrijk deel ook betrekking op verschillende diensten en door [eiseres] te verrichten werkzaamheden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de regels die gelden voor een overeenkomst van opdracht in ieder geval (mede) van toepassing zijn.
3.8.
Volgens artikel 7:408 lid 1 BW kan een opdrachtgever de overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen. En in artikel 7:408 lid 3 BW staat dat een natuurlijk persoon ter zake van die opzegging geen schadevergoeding verschuldigd is. Van deze artikelen kan gelet op artikel 7:413 BW niet worden afgeweken ten nadele van een natuurlijk persoon. Het gaat dus om zogeheten ‘dwingend recht’.
3.9.
Verder volgt uit artikel 7:406 lid 1 BW dat de opdrachtgever bij een opzegging slechts gehouden is tot vergoeding van de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen. Artikel 7:411 BW bepaalt dat indien een overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht, de opdrachtnemer wel recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onder de wettelijk regeling de opdrachtgever bij opzegging enkel gehouden is tot vergoeding van een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon voor de opdrachtnemer en eventuele door deze gemaakte onkosten, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen.
Levert het annuleringsbeding een redelijke vergoeding op?3.11. Het annuleringsbeding houdt in afwijking daarvan in dat de opdrachtgever bij opzegging een groot deel, dan wel de gehele opdrachtsom verschuldigd blijft. Het gaat daarbij om 30 tot 100% van die opdrachtsom, en in dit geval 100%. Het maakt volgens het annuleringsbeding niet uit of er daadwerkelijk (on)kosten door [eiseres] zijn gemaakt en [eiseres] hoeft ook geen enkele tegenprestatie te leveren. Het annuleringsbeding fixeert de door de opdrachtgever te betalen annuleringsvergoeding dus op een bepaald percentage van de opdrachtsom, zonder rekening te houden met het dwingendrechtelijke wettelijke kader dat hiervoor is beschreven. Daar komt bij dat het annuleringsbeding (in artikel 12.3) de door de opdrachtgever te betalen vergoeding verhoogt, indien de werkelijke schade voor de opdrachtnemer hoger is dan dit gefixeerde bedrag. Het annuleringsbeding biedt dus
welde mogelijkheid tot afwijking van de gefixeerde vergoeding ten gunste van de opdrachtnemer, maar
nietten gunste van de opdrachtgever.
3.12.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat de vergoeding die in deze zaak wordt gevorderd, wél een redelijke vergoeding is. Volgens [eiseres] heeft zij namelijk geruime tijd materiaal en personeel beschikbaar gehouden voor de bruiloft van [gedaagde sub 1] c.s. en heeft zij daarom alle kosten gemaakt die zij gemaakt zou hebben, en alle inspanningen geleverd die zij geleverd zou hebben, als de bruiloft wel was doorgegaan. Dat doet echter niet af aan het feit dat het annuleringsbeding met deze omstandigheden geen rekening houdt. Het annuleringsbeding gaat uit van een gefixeerde betalingsverplichting, ongeacht de door [eiseres] geleverde inspanningen en gemaakte kosten. Juist dat maakt dat het annuleringsbeding niet geacht kan worden een redelijke vergoeding te behelzen, hetgeen [eiseres] in feite erkent door € 1.000,00 aan niet gemaakte cateringkosten in mindering te brengen op haar vordering.
3.13.
[eiseres] heeft daarnaast aangevoerd dat de wettelijke regeling van de overeenkomst van opdracht niet goed aansluit op de onderhavige situatie en dat de overeenkomst daarom niet zonder meer door [gedaagde sub 1] c.s. beëindigd kon worden op grond van artikel 7:408 BW. De kantonrechter leest dit als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in de artikelen 6:2 lid 2 BW en 6:248 lid 2 BW. Volgens deze bepalingen moet een tussen partijen geldende regel buiten toepassing worden gelaten, als toepassing van deze regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ter onderbouwing van haar standpunt dat artikel 7:408 BW buiten toepassing moet worden gelaten, heeft [eiseres] enkel aangevoerd dat het beschikbaar houden van de feestlocaties een essentieel onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Daarmee heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die met zich meebrengen dat artikel 7:408 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid buiten toepassing moet blijven.
Tussenconclusie: het annuleringsbeding is onredelijk bewarend3.14. Het annuleringsbeding leidt dus niet tot een redelijke vergoeding voor geleden verlies of gederfde winst, omdat het afwijkt van de dwingendrechtelijke wettelijke regeling van de overeenkomst van opdracht. Het tegenverweer van [eiseres] slaagt dus niet. Het annuleringsbeding is onredelijk bezwarend op grond van artikel 6:237 sub i BW en dus ook vernietigbaar op grond van artikel 6:233 sub a BW. Daarom slaagt het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op vernietiging van het annuleringsbeding. [eiseres] kan zich daarom niet beroepen op het annuleringsbeding als grondslag voor haar vordering.
Is [gedaagde sub 1] c.s. een redelijk loon verschuldigd op grond van de wet?Een redelijk loon in de zin van artikel 7:411 BW3.15. [eiseres] heeft gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden aangemerkt als redelijk loon in de zin van artikel 7:411 BW. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [eiseres] op grond van de wettelijke regeling alsnog aanspraak kan maken op de gevorderde betaling van [gedaagde sub 1] c.s.
Het Dexia-arrest3.16. Hierbij is van belang dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: ‘het Hof’) op 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) heeft bepaald dat de Richtlijn 93/13/EEG, waarvan de hiervoor genoemde artikelen 6:233 en 6:237 BW een implementatie zijn, aldus moet worden uitgelegd dat een verkoper die – in die hoedanigheid – de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
3.17.
Volgens [eiseres] staat dit arrest niet in de weg aan toewijzing van haar vordering. [eiseres] stelt zich namelijk in haar conclusie van repliek op het standpunt dat het arrest van het Hof enkel betrekking heeft op aanvullende wettelijke regelingen die zien op vergoeding van
schade, terwijl artikel 7:411 BW ziet op de vergoeding van een redelijk loon.
3.18.
De kantonrechter is het niet eens met deze uitleg van het arrest van het Hof. Uit een vergelijking tussen de Nederlandse versie van het arrest en andere taalversies, blijkt namelijk dat het Hof niet beoogd heeft om de strekking van haar arrest te beperken tot wettelijke regelingen die expliciet betrekking hebben op de vergoeding van schade. Zo wordt in de Engelse versie van het arrest gesproken over
statutory compensationen in de Franse versie over
l’indemnité légale. Het woord schade komt in deze versies van het arrest niet terug. De gebruikte bewoordingen in de Engelse en Franse versies van het arrest wijzen erop dat het Hof het oog heeft gehad op
allevormen van wettelijke vergoeding en niet enkel op wettelijke bepalingen die specifiek strekken tot vergoeding van schade.
3.19.
[eiseres] kan dus geen aanspraak maken op betaling van een redelijk loon op grond van artikel 7:411 BW, omdat er na de vaststelling dat het annuleringsbeding een oneerlijk beding is, geen ruimte overblijft voor een wettelijke bepaling als aanvullende grondslag voor de vordering.
Conclusie3.20. [eiseres] kan zich niet beroepen op het annuleringsbeding, omdat het vernietigd is, en kan zich evenmin beroepen op artikel 7:411 BW, omdat er geen ruimte is voor toepassing van een wettelijke bepaling als aanvullende grondslag voor de vordering. De vordering van [eiseres] moet daarom worden afgewezen.
Proceskosten3.21. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.