ECLI:NL:RBMNE:2022:442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
22/76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens ontbreken geldige machtiging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een persoon, vertegenwoordigd door zijn zus, op 10 januari 2022. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, met name omdat er geen geldige machtiging was overgelegd waaruit bleek dat de zus gemachtigd was om namens verzoeker op te treden. Dit is in strijd met artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat iemand die namens een ander een verzoek indient, een machtiging moet kunnen overleggen indien de voorzieningenrechter daarom vraagt.

De voorzieningenrechter heeft op 13 januari 2022 een verzoek om een machtiging gestuurd, maar de overgelegde machtiging van 19 juni 2021 bleek niet voldoende te zijn. De machtiging gaf niet aan dat de zus gemachtigd was om proceshandelingen te verrichten of rechtsmiddelen aan te wenden, zoals het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Hierdoor was het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk of de zus daadwerkelijk gemachtigd was om namens verzoeker op te treden.

Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek niet inhoudelijk te behandelen en het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, zoals bepaald in artikel 8:83 van de Awb. Verzoeker kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/76

uitspraak van voorzieningenrechter van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

en

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening dat door [naam] , beweerdelijk namens verzoeker, is ingediend op 10 januari 2022.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoekschrift voldoet namelijk niet aan de wettelijke eisen, waardoor de voorzieningenrechter de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
Ontbreken van een machtiging
2. Iemand die namens een ander een voorlopige voorziening vraagt moet, als de voorzieningenrechter daar om vraagt, een machtiging overleggen waar in staat dat hij dit namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar verzoeker niets aan kan doen.
3. Op 10 januari 2022 is door [naam] (de zus van verzoeker), beweerdelijk namens verzoeker, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op
13 januari 2022 heeft de griffier een brief gestuurd waarin is verzocht om een machtiging.
4. Op 17 januari 2022 is door [naam] een aantal stukken overgelegd. Bij deze stukken zit ook een machtiging van 19 juni 2021. In deze machtiging staat dat verzoeker zijn zus aanmerkt als belangenbehartiger. Uit deze machtiging blijkt echter niet de machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen (zoals het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening). Het is de voorzieningenrechter daarom niet gebleken dat [naam] daadwerkelijk gemachtigd is om namens verzoeker in rechte op te treden.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande zal het verzoek daarom niet inhoudelijk worden behandeld en de voorzieningenrechter zal geen uitspraak over het verzoek doen. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:83 van de Awb).
6. Verzoeker krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd
te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.