ECLI:NL:RBMNE:2022:4418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
C/16/534612 / HA ZA 22-90
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verjaring van eigendom met betrekking tot leilindes

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, heeft eiseres [eiseres] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de erfgrens en de aanwezigheid van leilindes. Eiseres stelt dat de schuur en de erfafscheiding van gedaagde op haar grond staan en dat de leilindes hoger zijn dan toegestaan. De rechtbank heeft op 6 oktober 2022 een descente gehouden en de zaak mondeling behandeld. Eiseres vordert onder andere de verwijdering van het hekwerk dat over de kadastrale erfgrens staat, betaling van schadevergoeding en verwijdering van de leilindes. Gedaagde voert verweer en beroept zich op verjaring van het stukje grond in geschil. De rechtbank oordeelt dat gedaagde door verjaring eigenaar is geworden van de grond en wijst de vorderingen tot verwijdering van het hekwerk en schadevergoeding af. Echter, de vordering tot verwijdering van de leilindes wordt toegewezen, omdat deze zich binnen de toegestane afstand van de erfgrens bevinden en er geen toestemming is gegeven voor het planten ervan. De rechtbank compenseert de proceskosten, aangezien beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/534612 / HA ZA 22-90
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. G. de Gelder te Woudenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 10,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 9.
1.2.
Op 6 oktober 2022 heeft mr. S.H. Gaertman, rechter, bijgestaan door mr. H.E. Weeda, griffier, een descente gehouden en daarna de zaak mondeling behandeld. [eiseres] was hierbij aanwezig met haar advocaat mr. van Schaik. [gedaagde] was aanwezig samen met haar partner en werd bijgestaan door haar advocaat mr. de Gelder. Van de descente en de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting is besloten dat er vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [gedaagde] woont sinds maart 2002 aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] en [eiseres] woont sinds augustus 2006 aan de [straat] [nummeraanduiding 2] in [plaats] .
2.2.
Vanaf de voorzijde van de woningen bezien, staat het huis van [gedaagde] links en het huis van [eiseres] rechts. In de lengte tussen de percelen loopt een met hedera begroeid hekwerk dat de percelen van elkaar scheidt. Verder staat op het perceel van [gedaagde] rechts achterin een schuur. Het met hedera begroeid hekwerk stopt daar waar de schuur begint. Verdeeld over de lengte van het met hedera begroeid hekwerk staan om de paar meter in totaal zes leilindes die boven het hekwerk uitkomen.
2.3.
Op verzoek van [eiseres] heeft een medewerker van het kadaster op 6 augustus 2007 een grensreconstructie opgesteld en een relaas van bevindingen opgemaakt. Hieruit volgt dat de feitelijke erfafscheiding anders loopt dan de kadastrale meting. Het komt erop neer dat een klein deel van de schuur van [gedaagde] over de kadastrale erfgrens zou staan en dat het aansluitende met hedera begroeid hekwerk dat tussen de percelen loopt ook over de kadastrale erfgrens zou staan, ten nadele van [eiseres] . Een versimpelde versie van de grensreconstructie ziet er als volgt uit, waarbij de zwarte streeplijn de kadastrale grens reconstrueert:

3.Het geschil

3.1.
Volgens [eiseres] maakt [gedaagde] inbreuk op haar recht doordat de schuur en de erfafscheiding op haar grond staan. Ook staan de leilindes op haar grond dan wel binnen de toegestane afstand van de erfgrens en zijn deze hoger dan toegestaan. In deze procedure vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot (i) verwijdering van het hekwerk dat over de kadastrale erfgrens staat, op straffe van een dwangsom, (ii) betaling van € 1.000,- als vervangende schadevergoeding wegens het onrechtmatig grondgebruik doordat de schuur van [gedaagde] op de grond van [eiseres] staat, te vermeerderen met de wettelijke rente en (iii) verwijdering van de door [gedaagde] geplaatste leilindes, op straffe van een dwangsom. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Bij dagvaarding heeft [eiseres] ook gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld de haag gelegen aan de voorzijde tussen de percelen te snoeien tot een hoogte van maximaal één meter, op straffe van een dwangsom. Deze vordering is ter zitting door mr. van Schaik namens [eiseres] ingetrokken en behoeft daarom geen verdere bespreking.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [eiseres] . [gedaagde] meent dat zij door verjaring eigenaar is geworden van het stukje grond dat in geschil is. Al ver voordat [gedaagde] hier kwam wonen, is de schuur namelijk op die plek gebouwd en liep er vanaf daar tot de voorkant van het huis een schutting met hedera. Toen [gedaagde] de erfafscheiding in 2002 ging vernieuwen heeft zij deze niet geplaatst op de oude erfgrens, maar tegen de oude erfgrens aan op haar eigen grond. Hierdoor is de oprit van het perceel van [gedaagde] zelfs iets smaller geworden. [gedaagde] erkent dat de leilindes, die tegelijk met het in 2002 met hedera begroeide hekwerk zijn geplant, hoger zijn dan toegestaan, maar meent dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering tot verwijdering van deze bomen. [eiseres] ondervindt namelijk geen last van de bomen en zij en haar partner zouden zelfs jarenlang meegewerkt hebben met het onderhouden ervan. Door deze feitelijke gedragingen heeft [eiseres] volgens [gedaagde] nu haar recht verwerkt om verwijdering te vragen. Bovendien zou [gedaagde] toestemming hebben gekregen van de vorige bewoner van [eiseres] tot het planten van de bomen. Samenvattend is [gedaagde] van mening dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Eigenaar van de strook grond: verjaring?

4.1.
[gedaagde] beroept zich op verkrijgende en bevrijdende verjaring voor de eigendom van de strook grond tussen wat nu de kadastrale erfgrens blijkt en waar de feitelijke erfafscheiding van partijen zich bevindt. Voor bevrijdende verjaring is nodig dat er sprake is van bezit gedurende meer dan 20 jaar. De rechtbank komt tot het oordeel dat daar in dit geval sprake van is. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.2.
Volgens [gedaagde] is de schuur al vanaf omstreeks 1970 op het perceel aanwezig en sindsdien niet meer verplaatst. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] stukken overgelegd betreffende de bouwaanvraag en een bouwvergunning met een datumstempel van Gemeente [gemeente] van 13 november 1970. Ook zijn verschillende foto’s uit die tijd die overgelegd waarop de schuur te zien is. Dat de schuur er al een lange tijd staat en sindsdien niet meer is verplaatst is niet door [eiseres] betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de schuur al vanaf omstreeks 1970 op de plek staat waar hij nu nog steeds staat. Verder stelt [gedaagde] dat toen zij in 2002 de erfafscheiding heeft vernieuwd zij deze tegen de oude erfgrens heeft geplaatst aan haar kant, waardoor zij een stukje van haar grond heeft ingeleverd en haar oprit smaller is geworden. Er zijn foto’s overgelegd uit 1970 en 2002 waarop duidelijk zichtbaar is dat de oprit van [gedaagde] destijds breder is dan de huidige oprit. [eiseres] betwist dat uit die foto’s de conclusie kan worden getrokken dat de oprit breder was, omdat er geen maten bij de foto’s staan. Echter is op één van de overgelegde foto’s te zien dat er een pick-up truck op de oprit van [gedaagde] geparkeerd staat. Dit zou op de huidige oprit niet meer gemakkelijk passen. Verder is waargenomen dat tussen de percelen aan de voorzijde nog steeds een afdruk van een stenen poer te zien is. Die stenen poer markeerde vroeger het midden van de toen bestaande erfafscheiding. Daaruit blijkt dat de oprit van [gedaagde] nu smaller is. Op basis van deze overgelegde stukken en de waarnemingen van de rechtbank zijn voldoende feiten komen vast te staan die de conclusie rechtvaardigen dat de vorige eigenaars/bewoners van de woning van [gedaagde] de strook grond gedurende een periode van 20 jaar onafgebroken in bezit hebben gehad. Vanaf 1970 was de vordering al ruim verjaard voordat [eiseres] haar woning in eigendom verkreeg. [gedaagde] heeft daarna in 2002 de erfgrens vernieuwd en heeft dit een stukje terug op haar eigen grond gezet. Zij heeft erfgrens op dat moment niet meer ten nadele van [eiseres] gewijzigd.
4.3.
Voorgaande maakt dat de feitelijke erfgrens (het met hedera begroeid hekwerk) ook de juridische erfgrens markeert (de erfgrens loopt direct achter dit hekwerk op het perceel van [eiseres] ), waardoor er geen sprake is van grensoverschrijdende bebouwing. De vordering tot (i) verwijdering van het hekwerk en (ii) tot betaling van € 1000,- als schadevergoeding wegens het onrechtmatig grondgebruik worden afgewezen.
De vordering tot verwijdering van de leilindes
4.4.
Ingevolge artikel 5:42 lid 1 en lid 2 BW is het niet geoorloofd om binnen twee meter afstand van de grenslijn van het erf van een ander bomen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Op grond van een verordening of plaatselijke gewoonte kan een kleinere afstand als voornoemd zijn toegelaten. In dit geval is er sprake van een dergelijke verordening. In de Bomenverordening [.] 2016 is in artikel 11 namelijk bepaald dat de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW, tot de grens tussen percelen in privaat eigendom, is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen, en tot de grens tussen percelen in privaat en gemeentelijk eigendom, op nihil voor bomen, heesters en heggen. In de rechtspraak wordt de leilinde in zijn algemeenheid aangemerkt als boom.
4.5.
[gedaagde] heeft in 2002 meerdere leilindes geplaatst over de lengte op de erfgrens. Tussen partijen niet in geschil dat de leilindes binnen de toegestane afstand van de erfgrens staan. Dat mag volgens de wet niet, tenzij daarvoor toestemming is gegeven. Dat die toestemming is gegeven is nergens uit gebleken. Als zou komen vast te staan dat de vorige bewoner van de woning van [eiseres] geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen het planten van de leilindes, wil dat nog niet zeggen dat hij zijn toestemming gegeven heeft. Daar komt bij dat de vorige bewoner van de woning van [eiseres] geen eigenaar, maar huurder van het perceel was. Ook blijkt nergens uit dat [eiseres] aan [gedaagde] toestemming heeft gegeven. Integendeel, [eiseres] heeft een brief van augustus 2007 geadresseerd aan [gedaagde] overgelegd, waarin door of namens [eiseres] wordt geschreven dat de leilindes weg moeten omdat die er staan in strijd met de wet. Van enige toestemming is dus niet gebleken.
4.6.
[gedaagde] heeft zich daarnaast beroepen op rechtsverwerking. Dit verweer kan niet slagen, omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die een beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen. Ook al zou kloppen dat [eiseres] mee heeft gewerkt in het onderhouden van de leilindes, dan kan een dergelijke gedraging – als goede buur en ten behoeve van het onderhouden van haar eigen perceel – haar niet worden tegengeworpen. Dit betekent daarmee nog niet dat zij haar recht om verwijdering van de leilindes te vorderen heeft verspeeld.
4.7.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering, nu zij geen hinder ondervindt van de leilindes. Het ligt weliswaar op de weg van [eiseres] om concreet aan te geven waaruit de ervaren hinder bestaat en aannemelijk te maken dat die hinder zodanig ernstig is dat deze als maatschappelijk onbetamelijk en daarmee als onrechtmatig heeft te gelden. Echter, de vraag of [eiseres] al dan niet hinder wordt toegebracht door de leilindes is voor de toetsing van het in artikel 5:42 BW bepaalde niet van belang. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.8.
De vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] tot verwijdering van de leilindes wordt dus toegewezen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in de door haar gestelde termijn van de dag na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Om [gedaagde] de kans te geven de bomen eventueel te behouden en te (laten) herplaatsen naar een plek die wel aan de wet voldoet, zal de rechtbank de termijn bepalen op twee maanden na dit vonnis. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden. Zij gaat er van uit dat [gedaagde] aan de veroordeling zal voldoen.
Conclusie en de proceskosten
4.9.
Samenvattend worden de vorderingen (i) tot het verwijderen van het hekwerk en (ii) tot betaling van € 1.000,- wegens onrechtmatig grondgebruik worden afgewezen, omdat het beroep op verjaring opgaat. De vordering (iii) tot het verwijderen van de leilindes wordt wel toegewezen, omdat deze zich binnen de toegestane afstand van de erfgrens bevinden en het verweer van [gedaagde] niet opgaat.
4.10.
De rechtbank overweegt tot slot het volgende. Dat in dit vonnis is beslist dat de leilindes moeten worden verwijderd, betekent niet dat partijen niet alsnog nadere afspraken kunnen maken. [gedaagde] heeft ter zitting aangeboden om de leilindes te blijven knotten en te snoeien (ook aan de kant van [eiseres] ) en het snoeiafval en bladval ook aan de zijde van [eiseres] op te (laten) ruimen. Het staat partijen alsnog vrij dergelijke afspraken te maken.
4.11.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding de proceskosten van partijen over en weer te compenseren, nu zij over en weer (deels) in het ongelijk en (deels) in het gelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de bomen (leilindes) die in strijd met artikel 5:42 BW zijn geplant te verwijderen, en deze daar verwijderd te houden,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HW (5330)