ECLI:NL:RBMNE:2022:440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
16/125623-19 16.125623.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk nalaten van medische hulp aan echtgenoot met fatale gevolgen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het opzettelijk nalaten om medische hulp in te schakelen voor haar echtgenoot, die in een hulpeloze toestand verkeerde. De feiten dateren van 21 tot en met 23 mei 2019, toen de echtgenoot van de verdachte op de keukenvloer viel en uiteindelijk overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door niet tijdig hulp in te schakelen, opzettelijk haar echtgenoot in een hulpeloze toestand heeft gelaten, wat heeft geleid tot zijn overlijden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de psychische toestand van de verdachte, die mogelijk invloed heeft gehad op haar handelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 186 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met de justitie en dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zou zijn, gezien haar leeftijd en de gevolgen voor haar woonsituatie. De zaak heeft geleid tot een aanzienlijke emotionele impact op de verdachte, die moet leven met de gedachte dat haar nalaten heeft bijgedragen aan het overlijden van haar echtgenoot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/125623-19 16.125623.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1948] te [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 januari 2021, 14 april 2021, 8 juli 2021, 16 november 2021 en
26 januari 2022. De rechtbank heeft op laatst genoemde datum de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, namens verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 21 tot en met 23 mei 2019 te Utrecht opzettelijk haar echtgenoot in hulpeloze toestand heeft gelaten als gevolg waarvan haar echtgenoot is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het ontbreekt aan wettig en overtuigend bewijs dat haar echtgenoot in een hulpeloze toestand verkeerde, dat zij haar echtgenoot opzettelijk in deze hulpeloze toestand heeft gelaten en dat sprake is van een causaal verband tussen haar (niet) handelen en het overlijden van haar echtgenoot.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen [1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende meldkamer gesprek politie blijkt onder meer het volgende.
Op 23 mei 2019 omstreeks 14.17 uur werd er telefonisch contact opgenomen met de meldkamer van de politie Midden-Nederland door: [verdachte] , geboren: [1948] te [geboorteplaats 1] , wonende [adres] te [plaatsnaam] .
Het navolgende telefoongesprek werd gevoerd:
Politie: Wat is de locatie van u noodgeval?
[verdachte] : [plaatsnaam] , [adres]
Politie: En wat is er aan de hand?
[verdachte] : Euhh.. mijn man is op de keukenvloer gevallen.
[verdachte] : Op de tegels.
[verdachte] : Het ziet er zeer ernstig uit. [2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer het volgende.
Op 23 mei 2019 werd [ik] gezonden naar de [adres] te [plaatsnaam] . Ik zag
dat er door een oudere tengere vrouw werd open gedaan. [3] Ik hoorde haar zeggen dat zij [verdachte] genaamd was en geboren was op [1948] , verder te noemen als mevrouw [verdachte] .
V = Vraag van één van de aanwezige politieambtenaren
A = Antwoord Mevrouw [verdachte]
V: U vertelde dat u uw man had horen vallen, wanneer was dit precies?
A: Dat was dinsdagmiddag [de rechtbank begrijpt dinsdag 21 mei 2019].
V: Wat heeft u toen gedaan?
A: Ik ben bij hem gaan kijken. Ik zag dat hij nog ademde en reageerde.
V: Was hij verder wel gezond?
A: Nou de laatste tijd ging het wat minder. Hij klaagde dat hij met één oog alleen nog maar zwart zag en met zijn andere oog steeds waziger. En verder was hij de laatste tijd ook al een beetje onstabiel en had hij last van zijn evenwicht. Hij was dinsdag ook al drie keer gevallen. [4]
Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende bevindingen plaats delict tactische recherche blijkt onder meer het volgende.
Op 23 mei 2019 kregen wij het verzoek om naar een woning aan de [adres] te [plaatsnaam] te gaan. Omstreeks 15:15 uur, diezelfde dag, waren wij ter plaatse. In de woning spraken wij met een vrouw die later opgaf te zijn genaamd: [verdachte] .
Samengevat hoorden wij haar zeggen dat zij in de hal van haar woning was. Zij hoorde de prullenbak en servies in de keuken vallen. Zij zag vervolgens dat haar man op de grond in de keuken lag. Ze riep haar man maar hoorde hem enkel gorgelen. [5] Ik vroeg haar wanneer dit alles nu exact gebeurd was. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het afgelopen dinsdag gebeurd was en zij dacht na het middag eten. Op woensdag 22 mei 2019 had zij nog gesproken tegen haar man en hem horen gorgelen. [6]
Uit het proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene blijkt onder meer het volgende.
Op 23 mei 2019 kregen wij het verzoek een onderzoek in te stellen naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon in een woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . Wij waren om circa 15:20 uur ter plaatse. [7] Omstreeks 20:30 uur [werd] door ons het stoffelijk overschot van een man in beslag genomen. De overledene bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [1944] te [geboorteplaats 2] . [8]
Uit het rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van het NFI blijkt onder meer het volgende.
Postmortale tijdschatting
Bij sectie werden postmortale veranderingen vastgesteld passend bij een postmortale termijn van meerdere dagen, doch korter dan circa 7 dagen (berekend vanaf de datum van de sectie) [opmerking rechtbank: deze sectie vond plaats op 25 mei 2019].
Doodsoorzaak
  • Bij sectie werden ernstige ziekelijke afwijkingen in het lichaam vastgesteld:
  • in de hersenen, de hypofyse en het schedeldak werd een uitgebreide acute ernstige ontsteking vastgesteld met het beeld van een bacteriële ontsteking (bacteriële meningitis en cerebritis);
  • in de linkerlong werd een uitgebreide abcederende acute ontsteking (acute pneumonie linkerlong) vastgesteld.
Bij microbieel onderzoek, ook in hartbloed, zijn meerdere bacteriën vastgesteld. Het gehele beeld past bij een uitgebreide bacteriële ontsteking op meerdere plaatsen in het lichaam inclusief hartbloed. Waarschijnlijk hebben de bacteriën zich via de bloedbaan verplaatst en meerdere ontstekingshaarden gevormd. Het is niet vast te stellen welke ontstekingshaard als eerste is gevormd. Het intreden van de dood wordt vastgesteld door uitval van belangrijke functies waaronder hersenfuncties en longfunctie en van overige vitale organen (multi-orgaanfalen) op grond van deze uitgebreide bacteriële ontsteking.
De, bij biochemisch onderzoek vastgestelde, ontregeling van de stofwisseling (ketoacidose) kan worden gezien als verwikkeling van dit ernstig ziekteproces of (deels) door (langdurig) verblijf in hulpbehoevende toestand zonder eten of drinken. Een toxicologische oorzaak van of bijdrage aan het overlijden is niet gebleken. [9]
Conclusie
Bij [slachtoffer] , 75 jaren oud, wordt het intreden van de dood verklaard door
ernstig ziekelijke afwijkingen. [10]
Uit een brief met als onderwerp“Aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2019.05.24.061, betreffende [slachtoffer] , geboren [1944] ”blijkt onder meer het volgende.
Derhalve is het goed mogelijk dat de overledene, na aanleiding van een infectie, geruime tijd (uren/dagen) in hulpbehoevende toestand op de vloer heeft doorgebracht, waarbij de onthouding van eten en drinken heeft geleid tot de vastgestelde ketoacidose. Dit kan passen bij de aangeleverde informatie, namelijk dat hij volgens zijn echtgenote ongeveer 2 dagen op de keukenvloer heeft doorgebracht.
Wanneer in dergelijk geval in een vroeg stadium (m.a.w. op het moment dat de overledene in hulpbehoevende toestand op de grond terecht kwam) medisch zou zijn ingegrepen had dit zijn overlevingskansen behoorlijk vergroot. [11]
o Is het meer aannemelijk dat het slachtoffer enige tijd een ziektebeeld heeft vertoond voorafgaand aan de dood of is het meer aannemelijk dat het slachtoffer ten gevolge van de aandoening acuut is komen te overlijden?
De bevindingen (o.a. de ernst en de uitgebreidheid van de infectie en de ontstekingen) zijn waarschijnlijker als hij enige tijd een ziektebeeld heeft vertoond voorafgaand aan de dood, dan dat hij ten gevolge van de aandoening acuut is komen te overlijden. [12]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk haar echtgenoot, na zijn val op 21 mei 2019 op de keukenvloer, in hulpeloze toestand op de keukenvloer heeft laten liggen en dat haar echtgenoot als gevolg daarvan is komen te overlijden.
De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat haar echtgenoot al overleden was op het moment dat hij viel dan wel direct daarna. Gelet op de verklaring van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat haar echtgenoot op 21 mei 2019 in de keuken is gevallen, dat hij op dat moment nog in leven was en dat hij ook nog daarna enige tijd in leven is geweest.
De omstandigheid dat haar echtgenoot was gevallen op de keukenvloer, dat zij tegenover de politie aangaf dat zijn gezondheid de laatste tijd niet goed was, haar echtgenoot na die val niet uit zichzelf omhoog kwam, terwijl zij zag dat haar echtgenoot nog ademde en hoorde dat hij gorgelde, maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een (nood)situatie waarin concreet gevaar bestond voor de gezondheid of het leven van haar echtgenoot, terwijl haar echtgenoot in het geheel niet bij machte was zichzelf nog enige zorg te verschaffen.
Onder deze omstandigheden moet verdachte zich ervan bewust zijn geweest dat sprake was
van een situatie waarin haar echtgenoot dringend medische hulp nodig had. Op verdachte rustte dan ook de plicht om, toen zij haar echtgenoot op de keukenvloer aantrof, direct dan wel kort daarna de hulpdiensten voor hem in te schakelen. Door dit niet te doen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar echtgenoot op de keukenvloer in een hulpeloze toestand verkeerde, welke toestand verdachte, door niet direct medische hulp voor hem in te schakelen, heeft laten voortduren.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat sprake is van causaal verband tussen het nalaten van verdachte om tijdig medische hulp in te schakelen en het overlijden van haar echtgenoot. Uit
de stukken blijkt dat het overlijden van haar echtgenoot kan worden verklaard door uitval van belangrijke functies en van overige vitale organen als gevolg van uitgebreide bacteriële ontstekingen in het lichaam van haar echtgenoot.
Hoewel onduidelijk is wat de medische toestand van het slachtoffer was op het moment dat hij ten val kwam, blijkt uit het dossier niet dat zijn medische toestand zodanig slecht was dat hij ook bij het tijdig inschakelen van medische hulp zou zijn overleden. Wel blijkt dat bij tijdig medisch ingrijpen de overlevingskansen van het slachtoffer behoorlijk zouden zijn vergroot. Gelet hierop heeft verdachte, door niet tijdig medische hulp in te schakelen, het gevaar dat haar echtgenoot zou komen te overlijden in zodanige mate vergroot dat naar het oordeel van de rechtbank zijn overlijden redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
De slotsom is dat de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
-
in de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019 te [plaatsnaam] , opzettelijk, [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenoot, tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging verdachte krachtens wet verplicht was, die [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft verdachte in voornoemde periode toen die [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar was en/of in bewusteloze en/of comateuze toestand verkeerde, niet meteen een huisarts of een (medewerk(st)er van een) arts van een ziekenhuis/Spoedeisende Hulp geconsulteerd en/of gealarmeerd en/of ingeschakeld en/of doen of laten alarmeren en/of inschakelen voor de nodige medische zorg ten behoeve van die [slachtoffer] en zodoende die [slachtoffer] de nodige medische zorg onthouden en zodoende die [slachtoffer] in hulpeloze toestand gelaten, zulks terwijl vorenstaand nalaten van verdachte de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
-
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte erg lijdt onder deze zaak en verdachte dit nooit heeft gewild. Verdachte rouwt tot de dag van vandaag. De zes dagen die zij in voorarrest heeft gezeten waren erg zwaar voor verdachte. Verdachte zal haar woning kwijtraken bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langer dan een maand. Zij huurt haar woning van een woningbouwvereniging en die eist dat zij de woning ook daadwerkelijk bewoont. Het is een buitengewoon trieste en unieke zaak.
Voor zover verdachte iets kan worden verweten, dan is een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daaruit blijkt voldoende dat haar juridisch een verwijt kan worden gemaakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft nagelaten om voor haar echtgenoot medische hulp in te schakelen terwijl hij in hulpeloze toestand op de vloer van hun keuken lag. Dat haar echtgenoot medische hulp nodig had was duidelijk: hij was op de grond gevallen, reageerde niet en maakte gorgelende geluiden. Haar echtgenoot is uiteindelijk aan de gevolgen van een bacteriële infectie overleden, hetgeen mogelijk voorkomen had kunnen worden als verdachte hem niet in hulpeloze toestand op de keukenvloer had laten liggen. Hoewel niet blijkt dat verdachte de dood van haar echtgenoot heeft gewild, is zijn overlijden wel het gevolg geweest van haar (niet) handelen. Eén van de verplichtingen die echtgenoten tegenover elkaar hebben is het zorgdragen voor elkaar, juist in tijden van nood. [13] Verdachte is deze plicht niet nagekomen. Als gevolg daarvan is haar echtgenoot overleden. De rechtbank neemt dit verdachte ernstig kwalijk.
Persoon van verdachte
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 21 december 2020 (het strafblad) blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld of in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Door M. van Berkel, psychiater, is een op 23 juni 2021 gedateerd Pro-Justitia rapport opgemaakt over de persoon van verdachte. Uit het rapport blijkt dat de psychiater en verdachte twee keer met elkaar hebben gesproken en dat verdachte na de tweede keer schriftelijk heeft laten weten niet langer mee te willen werken aan het onderzoek.
Verder staat in het rapport, voor zover van belang, het volgende.
Betrokkene heeft gedeeltelijk geweigerd waarbij waarschijnlijk is dat pathologische motieven (zoals achterdocht, beperkt vermogen tot sociale afstemming) een rol speelden. Ondanks deze gedeeltelijke weigering kon er toch worden vastgesteld dat er veel aanwijzingen zijn voor een stoornis en kunnen de vragen deels worden beantwoord.
Er is zeer waarschijnlijk sprake van een stoornis bij betrokkene in de vorm van een gebrekkige ontwikkeling. Meest waarschijnlijk is er sprake van een autisme spectrum stoornis. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een paranoide en/of schizoide persoonlijkheidsstoornis. Door de beperkingen in het onderzoek kan dit onderscheid niet goed worden gemaakt. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten was sprake van deze (zeer waarschijnlijke) stoornis.
Omdat het tenlastegelegde niet met betrokkene kon worden besproken, kunnen er ook geen precieze uitspraken worden gedaan over het verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde.
Op basis van het feit dat er bij betrokkene sprake is van een verminderde sociale afstemming en zij zich niet goed kan inleven in anderen, ligt een verband wel voor de hand. Het is mogelijk dat zij op grond hiervan de situatie, nadat haar man was gevallen, niet goed kon inschatten en niet direct hulp heeft ingeschakeld. Bovendien leek zij het gedrag van haar man in eerste instantie op zichzelf te betrekken (hij zou het doen om iets van haar gedaan te krijgen).
Er zijn kortom aanwijzingen om te adviseren om betrokkene de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, maar dit kon niet goed worden onderzocht. Gezien de pathologie bij betrokkene lijkt het alsof zij in ieder geval nog wel enige mate van wilsvrijheid heeft gehad.
De rechtbank ziet in de bevindingen van de deskundige aanleiding om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, wat maakt dat zij niet ten volle verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat zij heeft gedaan. De rechtbank zal hier bij de bepaling van de op te leggen straf rekening mee houden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 april 2020, de brief van de reclassering van 7 mei 2020 en tot slot van het reclasseringsadvies van 30 juni 2021. In het reclasseringsadvies van 30 juni 2021, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker, staat voor zover van belang het volgende.
In het NIFP-rapport, d.d. 23-06-2021, waar betrokkene in beperkte mate aan heeft meegewerkt, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stoornis waarbij met onvoldoende zekerheid gesteld kan worden welke stoornis het betreft. Het NIFP-rapport geeft een (beperkt) begeleidingsadvies. Betrokkene wijst echter de conclusies van het NIFP af en wenst geen verdere bemoeienis van de reclassering of hulpverlening. De reclassering ziet geen mogelijkheden om middels behandeling of begeleiding de kans op recidive te verminderen.
Risico op recidive
Het risico op recidive wordt door de OxRec ingeschat als laag. Ook de reclassering schat de kans op recidive in als laag. Het delict waarvan betrokkene verdacht wordt vond plaats binnen de partnerrelatie. Nu de partner niet meer leeft en betrokkene een geïsoleerd leven leidt, acht de reclassering de kans op recidive nihil.
Advies over bijzondere voorwaarden
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen
mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Advies over gevangenisstraf
De reclassering acht een detentiestraf niet wenselijk is. Betrokkene raakt mogelijk haar woning kwijt, waarna het voor betrokkene mogelijk moeilijk zal zijn een nieuwe woning te bemachtigen.
Advies over taakstraf
Betrokkene vertelt veel pijn te hebben als gevolg van reuma. Gezien de leeftijd van betrokkene, de pijn die zij ervaart en haar zelfbepalende houding, zal een werkstraf moeilijk uitvoerbaar zijn.
Advies over financiële en andere sancties
De reclassering acht een boete niet raadzaam. Betrokkene leeft van een AOW-uitkering en een boete zal ingrijpend zin voor haar financiële situatie.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan ook het volgende laten meewegen.
Verdachte is een 71 jarige vrouw die al jaren samen met haar man een sociaal geïsoleerd leven leidt. Ze heeft geen vrienden of kennissen en ook het contact met haar kinderen en eventuele andere familieleden is al jaren verbroken. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat zij haar woning kwijt zou raken en de rechtbank acht de kans heel groot dat zij daardoor na de detentie maatschappelijk zal afglijden. Dat gevolg acht de rechtbank onwenselijk en de rechtbank zal dat bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf meewegen.
Tot slot neemt de rechtbank mee dat het lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting is behandeld en er met dit vonnis pas een eind komt aan de onzekerheid die deze strafzaak voor verdachte met zich brengt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn is aangevangen op 23 mei 2019, te weten de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Het eindvonnis in deze zaak wordt gewezen op 9 februari 2022.
Daarmee is de redelijke termijn met ruim 8 maanden overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verdachte niet opnieuw naar de gevangenis te sturen maar de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Verdachte heeft zes dagen in voorarrest doorgebracht en zij zal moeten leven met het feit dat haar echtgenoot er niet meer is, maar ook met de gedachte dat hij er niet meer is, omdat zij heeft nagelaten om tijdig medische hulp voor hem in te schakelen.
Gelet op dit alles zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 186 dagen onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank ziet gezien het advies van de reclassering geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Ring (Omschrijving: ibg 23-05-2019, goudkleurig);
  • 1 STK Schoenen (Omschrijving: ibg 23-05-2019, zwart);
  • 1 STK Blouse en hemd (Omschrijving: 23-05-2019, blauw);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: ibg 23-05-2019, blauw).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 255 en 257 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf l
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
186 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Ring (Omschrijving: ibg 23-05-2019, goudkleurig);
  • 1 STK Schoenen (Omschrijving: ibg 23-05-2019, zwart);
  • 1 STK Blouse en hemd (Omschrijving: 23-05-2019, blauw);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: ibg 23-05-2019, blauw).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019 te Utrecht, opzettelijk, [slachtoffer] , zijnde verdachtes echtgenoot, tot wiens onderhoud,
verpleging en/of verzorging verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht was, die [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft verdachte in voornoemde periode toen die [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar was en/of in bewusteloze en/of comateuze toestand verkeerde, niet meteen althans niet onverwijld een huisarts of een (medewerk(st)er van een) arts van een ziekenhuis/Spoedeisende Hulp geconsulteerd en/of gealarmeerd en/of ingeschakeld en/of doen of laten alarmeren en/of inschakelen voor de nodige medische zorg ten behoeve van die
[slachtoffer] en zodoende die [slachtoffer] de nodige medische zorg onthouden en zodoende die [slachtoffer] in hulpeloze toestand gebracht en/of gelaten, zulks terwijl vorenstaand nalaten en/of handelen van verdachte de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
( art 255 Wetboek van Strafrecht, art 257 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 december 2019, genummerd 2019150538, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 161, het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 3 maart 2021 (aanvullend einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina 1 tot en met 13 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 mei 2021 (aanvulling op einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina 1 tot en met 8. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2019, p. 24.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2019, p. 15.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2019, p. 16.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2019, p. 19.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2019, p. 20.
7.Proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene van 26 mei 2019, p. 66.
8.Proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene van 26 mei 2019, p. 67.
9.NFI-rapport van 31 januari 2020, zaaknummer 2019.05.24.061, opgemaakt door Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe , arts en forensisch patholoog, p. 6.
10.NFI-rapport van 31 januari 2020, zaaknummer 2019.05.24.061, opgemaakt door Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe , arts en forensisch patholoog, p. 7.
11.Een schrijven van 25 januari 2022, opgemaakt door B.G.H. Latten , arts en forensisch patholoog,
12.Een schrijven van 25 januari 2022, opgemaakt door B.G.H. Laten , arts en forensisch patholoog,
13.Bij echtgenoten vloeit de plicht tot hulp en bijstand en om het nodige te verschaffen rechtstreeks voort uit de wet op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek.