ECLI:NL:RBMNE:2022:439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing; vermindering van aanslag afvalstoffenheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht waren opgelegd. De aanslag afvalstoffenheffing bedroeg oorspronkelijk € 322,56 en de aanslag rioolheffing € 183,51. Eiseres stelde dat de aanslag afvalstoffenheffing ten onrechte was gebaseerd op een meerpersoonshuishouden, terwijl zij een eenpersoonshuishouden was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit had erkend en de aanslag afvalstoffenheffing had verlaagd naar € 212,89. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van 8 juli 2021. De aanslag rioolheffing bleef ongewijzigd, omdat eiseres niet betwistte dat zij belastingplichtig was en de hoogte van de aanslag correct was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente verplicht is zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval en dat de belastingplicht niet afhankelijk is van het feitelijk gebruik van de gemeentelijke afvalinzameling. De rechtbank droeg de verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3384
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2021 heeft verweerder een aanslag afvalstoffenheffing van € 322,56 en een aanslag rioolheffing van € 183,51 opgelegd.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraken op bezwaar van 8 juli 2021 (afvalstoffenheffing) en 5 november 2021 (rioolrecht) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op de digitale zitting van 25 januari 2021. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting verklaard dat zij niet zal verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 8 juli 2021;
- vermindert de aanslag afvalstoffenheffing tot € 212,89;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

Afvalstoffenheffing
1. De gemeente is verplicht is zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval bij de percelen waar zulk afval kan ontstaan. [1] De gemeenteraad kan een afvalstoffenheffing instellen, waaraan degenen die gebruik maken van een perceel - ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt - kunnen worden onderworpen. [2] De Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2021 (hierna te noemen: ‘de Verordening afvalstoffenheffing’) geeft hier verder invulling aan. De Verordening afvalstoffenheffing bepaalt dat belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijk afval geldt. [3]
1.1
Het is niet in geschil dat het perceel aan de [adres] te [plaats] moet worden aangemerkt als een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Het is ook niet in geschil dat eiseres in het jaar 2021 gebruik heeft gemaakt van het perceel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres terecht als belastingplichtige voor de afvalstoffenheffing is aangemerkt. Dat eiseres feitelijk geen gebruik maakt van de gemeentelijke afvalinzameling is niet van belang voor het bestaan van de belastingplicht.
1.2
Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een meerpersoonshuishouden en daarom van een afvalstoffenheffing van € 322,56. Verweerder heeft dit erkend en heeft vastgesteld dat er sprake is van een eenpersoonshouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat hier sprake is van een eenpersoonshuishouden. Om die reden heeft verweerder de afvalstoffenheffing van € 322,56 verlaagd naar € 212,89.
1.3
Omdat de afvalstoffenheffing op een ander bedrag wordt vastgesteld dan in de uitspraak op bezwaar, wordt het beroep gegrond verklaard.
Rioolheffing
2. Eiseres betwist verder de hoogte van de rioolheffing. Eiseres stelt dat zij minder gebruik maakt van het afvoeren van afvalwater in het riool, omdat zij vijf maanden per jaar op het adres (perceel) verblijft. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 228a van de Gemeentewet een rioolheffing kan worden geheven. De Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2021 (hierna te noemen: de Verordening rioolheffing) geeft aan deze bepaling invulling. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [4] Eiseres betwist niet dat vanuit haar perceel water op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.. Eiseres is dus belastingplichtig. De hoeveelheid afvoer van afvalwater is niet van belang voor het ontstaan van de belastingplicht. Die hoeveelheid is wel van belang voor de hoogte van het rioolrecht. [5] Omdat eiseres 1 m3 afvoert, heeft verweerder terecht de hoogte van de rioolheffing vastgesteld op € 183,51 per jaar. Dit is de laagste belastingtarief (0 tot en met 75 m3). De beroepsgrond slaagt niet.
3. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De afvalstoffenheffing wordt verminderd tot € 212,89. De aanslag rioolheffing blijft zoals die was.
4. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
5. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.art. 10.21 en 10.22 Wet Milieubeheer
2.art. 15.33 Wet Milieubeheer
3.art. 3 van de Verordening afvalstoffenheffing
4.art. 3 van de Verordening rioolheffing
5.art. 6 van de Verordening rioolheffing