ECLI:NL:RBMNE:2022:4387
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 413.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 389.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verweerde zich met een taxatiematrix die vergelijkingen maakte met recent verkochte woningen in de buurt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 21 april 2022, waar zowel eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de taxatiematrix en de toelichting van de heffingsambtenaar voldoende waren om aan te tonen dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten werden niet overtuigend geacht, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat de referentiewoningen in de taxatiematrix goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet tot een ander oordeel leidden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.