ECLI:NL:RBMNE:2022:4378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22/3897
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had op 13 januari 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft op 30 juni 2022 beroep ingesteld, nadat hij verweerder in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twaalf weken in bijzondere gevallen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 379,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 13 januari 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 27 juli 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Amsterdam, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiser te beslissen. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 20 april 2022, ontvangen door verweerder op 25 april 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 30 juni 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk minimaal dertien weken. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen zoveel tijd kost.
6. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden.
8. De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak van de termijn van twaalf weken af te wijken, omdat verweerder gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de wettelijk voorgeschreven minimum termijn van twee weken de tijd heeft. Verweerder moet daarom uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing bekendmaken.
Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twee weken wordt verlengd met de periode die eiser de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [4] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken, zoals verweerder heeft verzocht.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiser de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Awb.
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.